
Verplicht!
Geen gek idee om vanaf volgend jaar op alle scholen voortgezet onderwijs in ieder geval de volgende drie boeken verplicht te stellen. Bint (1934) van Bordewijk , het ultieme schoolboek. Een directeur die van orde en gezag droomt, een klas halfgare en niet te temmen leerlingen die daar in hun hart achter staan, plus een leraar, meeloper, die het zich aan laat leunen. En dat allemaal in een stijl die van iedere zin een knal maakt, een vlam en een visioen. Ik denk dat het beste is dit boek in zijn geheel voor te lezen. Zonder nabesprekingen, zonder interpretatie. Laat ze voelen wat literatuur vermag. Daarna een werkweek organiseren rondom de nieuwe Nederlandse architectuur.
Op scholen moet het gaan om mogelijkheden van literatuur, dus is de verhalenbundel Halleluja (2017) van Annelies Verbeke het volgende nummer. Verbeke zet een encyclopedie van vertelmogelijkheden voor: de monoloog interieur, de realistische soap, de onverwachte invalshoek, de jij-vertelling, de verborgen verteller, de detaillist die toch niets vertelt, het valse loeder, de verwarde profetie, de opgeklopte ijdelheid en ga zo maar door. Behandel tijdens lezing van dit werk het begrip ‘literaire stijl’. Bespreek de stijl van onder andere de ironie, de overdrijving, de bescheidenheid, de betweter en de mensenvrees.
Als derde boek De ziekte van Middleton (1969) van Gerrit Krol. Iets voor de hogere klassen. Boek voor de bèta’s in de klas die denken dat literatuur niet voor hen bedoeld is. Laat ze merken dat verhalen over computermodellen en wiskundige vergelijkingen buitengewoon ontroerend kunnen zijn. Laat leerlingen beschouwingen schrijven over hun ervaringen met computers. Nodig die aardige lerares wiskunde uit om over haar emotionele omgang met wiskunde te vertellen. Laat leerlingen zelf verbanden ontdekken tussen seksuele obsessies en grafieken. Dat er zulke boeken bestaan, met dit soort mogelijkheden van kijken en vertellen! Daar gaat het om.
Kees ‘t Hart

Broer
Laatst was ik bij een literaire avond waar hevig werd getreurd om het feit dat Simon Vestdijk niet meer wordt gelezen door ‘jonge mensen’. Met weemoed dacht men terug aan de eigen schooltijd in de jaren zestig en zeventig, toen het ondenkbaar was dat de Anton Wachter-boeken zouden ontbreken op de leeslijst.
Er zijn twee denkfouten die keer op keer worden gemaakt bij leeslijst-discussies. Ten eerste dat de eigen leesgeschiedenis een heilige maatstaf is, en alles wat daarvan afwijkt een teken van algehele teloorgang. Ten tweede dat er zoiets bestaat als de boeken voor de middelbare scholier.
Ik ontdekte Louis Couperus, W.F. Hermans en Jeroen Brouwers op de middelbare school. Ik vond Max Havelaar vreselijk en overgewaardeerd, en was brutaal en hoogmoedig genoeg om dat breed uit te meten in mijn boekverslag. Later begon ik zelfs vrouwen te lezen – Hella Haasse, Mensje van Keulen, Charlotte Mutsaers.
Dan mijn broertje: geen lezer, nooit geweest. Hij runt een bar en is een hartstochtelijk ajacied, waarmee ik niets algemeens wil impliceren over leesgedrag – alleen om aan te geven: hij leidt een ander soort leven dan ik. Recentelijk moest hij revalideren van een operatie, en zo kwam hij voor het eerst sinds de moeizaam verteerde verplichte kost op de middelbare school tot het lezen van romans. Er gebeurde iets wat ik geweldig vond: hij begon begeesterd te praten over de boeken die hij had gelezen. Alleen met de goden van Alex Boogers ; Murat Isiks Wees onzichtbaar ; Walter van den Bergs Van dode mannen win je niet .
Goed geschreven coming-of-age-verhalen over jongens die een moeilijke jeugd hebben gehad. Zo’n andere jeugd dan de mijne, zei mijn broer, en toch herkende ik er ook zoveel in. Het mogen platitudes zijn, maar als je mijn broer voor een klas onwillige lezers had gezet, dan had hij ze allemaal mee gekregen.
Niña Weijers

Das war einmal
Dat waren nog eens tijden – dat je als leraar Nederlands een lijst van, zeg, honderd titels samenstelde, ‘van de Middeleeuwen tot heden’, waaruit de leerlingen er twintig (havo) of dertig (vwo) moesten kiezen voor hun mondeling examen literatuur. Nog verder terug liggen de tijden waarin zo’n lijst niet eens nodig was omdat je ervan uit mocht gaan dat leerlingen zelf uitstekend in staat waren het kaf van het koren te scheiden en mij, want ik was zo’n leraar, niet zelden trots wilden laten zien wat hun voorkeuren zoal waren.
Dan heb ik het over de vroege jaren zeventig. Literatuuronderwijs stond niet ter discussie, de canon evenmin, dat was hoogstens het geval als het om ‘de methode’ ging. Leraren Nederlands waren vanzelfsprekend bezeten lezers, waarom zouden ze anders voor dat vak gekozen hebben? Van den vos Reynaerde, sonnetten van P.C. Hooft, kluchten van Bredero, drama’s van Vondel – niemand keek ervan op dat je die pronkstukken uit de literatuurgeschiedenis klassikaal las en besprak, fragmentarisch of integraal maar in elk geval gedetailleerd. Natuurlijk had je ook toen al leerlingen die het daar Spaans benauwd van kregen, maar dat waren, als ik me niet ongelooflijk om de tuin heb laten leiden, uitzonderingen.
Maar das war einmal. ‘Elke middelbare scholier’ moet inmiddels zelfs voor de meest flexibele docent een onhanteerbare abstractie zijn. Met het gros van de boeken op die oude lijsten van mij zou ik hem of haar vermoedelijk met een ongeneeslijke boekenfobie opzadelen. Maar dan blijven er toch nog onnoemelijk veel hoogst waardevolle titels over waarmee de uitbraak van een kleinschalige leesmanie niet mag worden uitgesloten.
Ik noem: de vroege verhalen van Jacques Hamelink uit Het plantaardig bewind , in het bijzonder Een opgehouden onweer en Door een vlies van slaap en tranen. Ik ken geen ander Nederlands proza waarin het riskante en diffuse kinderlijke grensgebied tussen (erotische) droom en realiteit met zulke overtuigende zintuiglijke beelden en met zo’n vertelperspectivisch raffinement wordt verkend.
Bezoekjaren van Joke van Leeuwen. Een slim en moedig Marokkaans meisje vertelt over haar broer die wordt verdacht van staatsgevaarlijke, terroristische activiteiten en daarom in de gevangenis is beland. Met ogenschijnlijk speels gemak, en met de nodige subtiele humor, slaagt de schrijfster erin tussen alle valkuilen van wat gewoonlijk geëngageerde literatuur wordt genoemd, door te laveren.
De aaibaarheidsfactor , een van de mooiste boeken van Rudy Kousbroek , intelligent en gevoelig als al zijn werk; vanwege de ernst waarmee hij zijn dierenliefde beschrijft, bijvoorbeeld in de hilarische ‘Kattentest’, navoelbaar voor iedereen wiens emotionele binnenzee nog niet definitief is dichtgevroren.
Cyrille Offermans

Voor je uit rennen
De vraag is natuurlijk: geef je scholieren liever romans die bij hun leefwereld aansluiten, of geef je ze romans die voor ze uit rennen en die ze maar moeten zien bij te halen? Mijn leefwereld was te saai voor romanschrijvers, té rijtjeshuis, té vinex. Dus ik las The Ground Beneath Her Feet van Salman Rushdie tijdens mijn keuzewerktijduren – in het Engels, op een idioot kleine lettergrootte, met een woordenboek naast me. Ik deed er vier weken over. Jaren later las ik het nog eens en snapte ik dat ik bij eerste lezing de helft niet begrepen had. Maar het boek – een modern sprookje over twee gedoemde geliefden die de grootste rocksterren van de wereld worden – stond bol van mythen, politiek en popcultuur en reikte me een wereld aan waarvan ik vermoedde dat hij bestond, maar waar ik anders nooit bij was gekomen. Eigenlijk is dit dus een pleidooi voor De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch. Ik las het in 2000 en kreeg tussen de kaften van één roman alle hoop en angst van de tweede helft van de twintigste eeuw aangereikt. Het lezen gaf me het gevoel dat ik ergens bij aansloot, ergens aan meedeed.
Iets soortgelijks kun je stellen voor De wetten van Connie Palmen. Ik las het en dacht continu: wat wil ze nu eigenlijk? Wat is nu precies het probleem? Maar ik voelde dat dat probleem er was, dat er een verlangen was dat zich niet concreet liet formuleren. Ik leerde in feite dat het leven lastiger was dan ik me als zestienjarige kon voorstellen, met als gevolg dat de roman me in mijn volwassenwording vooruit trok.
Als ik Philip Huffs Niemand in de stad had gelezen toen ik in mijn voorexamenjaar zat, dan had ik me onherroepelijk zodra de examens erop zaten bij het corps aangemeld (en was ik nu een heel slordige advocaat geweest): geen recent boek vat zo mooi romantisch en tegelijk melancholisch het studentenbestaan samen, en het daarbij behorende verlangen in de groep op te gaan en toch een individu te zijn, Kortom, precies waar je als scholier ook al mee worstelt.
Joost de Vries

De wereld in
Mijn overstap van kinderboeken naar volwassen literatuur was groot en abrupt, er was toen – ik heb het nu over de duistere Middeleeuwen – niet echt iets om de breuk te verzachten, of het moesten de detectives van Agatha Christie, de sprookjes van Grimm en de Carmiggelt-omnibus uit de boekenkast van mijn ouders zijn. Ik was denk ik vijftien toen mijn leraar Nederlands mij Kaas van Willem Elsschot aanreikte, en anders dan Eenzaam avontuur van Anna Blaman, en De Metsiers van Hugo Claus, voelde ik dat boek meteen (al moet je deze laatste twee ook gewoon in je schooljaren lezen, het is de tijd dat je alles aankan immers). Maar Kaas dus, absoluut. Dat ik zo kon lachen om een personage dat mij vreemd en bekend tegelijkertijd was, die ondernemer en slachtoffer in zich verenigde, berekenend én weerloos was, en dat zijn verhaal me ook weemoedig stemde, dat was nieuw en ik wist dat na lezing van dit boek de wereld voor me open lag.
Iets dergelijks had en heb ik met de romans van Louis Couperus ; ik denk dat De stille kracht nu ook weer een heel goeie voor de lijst is, een sterk menselijk, spannend, broeierig verhaal tegen de achtergrond van de koloniale geschiedenis van Nederland. Als derde kies ik een recente titel, Noodweer van Marijke Schermer. Een klein juweel, stilistisch, compositorisch, inhoudelijk; een simpel maar ook diepzinnig boek dat allerlei aanknopingspunten biedt voor discussie en filosofie, over de werking van het geheugen, ongewenste aanrakingen, de verschillen tussen man en vrouw, en liefde, dat ook nog.
Marja Pruis

Acute leescrisis
De meest effectieve manier om een middelbare scholier in een acute leescrisis te storten is misschien wel hem een verplichte leeslijst op te leggen. Dat dit ook voor derdejaars studenten Nederlands kan gelden, merkte ik toen we ze voor een cursus over geletterdheid aan de Universiteit Utrecht vroegen een leesautobiografie te schrijven: welke herinneringen bewaarden ze aan voorlezen, waren ze op de middelbare school fervente lezers gebleven, welk effect had hun studie op hun leesvoorkeuren?
We ontdekten een patroon: ja, ze vonden de colleges over De avonden en Max Havelaar interessant, en ja, ze gingen die werken ervan begrijpen en waarderen, maar om nu te zeggen dat ze canonieke teksten altijd met evenveel plezier lazen, nee. Het punt was dat ze daardoor ook niet snel grepen naar literatuur van eigen smaak en liever Netflix aan zetten.
Wat scholieren en studenten in een cultuur als de onze – waarin dagelijks een strijd wordt gevoerd om onze aandacht en concentratie – idealiter van literatuuronderwijs leren is hoe je überhaupt tot een lezer uitgroeit. Dat literatuur daarbij zelf tot voorbeeld kan dienen, bewijst Altijd Augustus (2017) van Maria Barnas.
Nadat het pubermeisje Augustus op tv heeft gezien hoe De duivelsverzen van Salman Rushdie wordt verbrand, besluit ze een spreekbeurt over de roman te houden. In Augustus’ worsteling met het boek weerspiegelt zich haar worsteling met het leven: ‘Het is, hoe zal ik het zeggen, het meest wonderbaarlijke, soms onbegrijpelijke, kritische en grappige boek dat ik ooit heb gelezen. Mijn vader zegt dat dit boek de wereld heeft veranderd, maar ik wil het vandaag niet over mijn vader hebben, of misschien toch een beetje maar dan meer in het algemeen omdat vaders en vaderfiguren, soms in de rol van iets wat zich voordoet als iets goddelijks, een rol spelen in het boek.’ Barnas laat zien hoe het meisje laveert tussen diepgevoelde identificatie en het besef dat literatuur ook altijd iets zegt over de grote wereld buiten jezelf. Maar het meest herkenbare inzicht in Altijd Augustus is dat niet meteen weten wat je met een boek moet hoort bij een lezend bestaan – en dat dát een groot plezier is.
Femke Essink

Wat doe je hier?
Klaar zijn met de middelbare school zonder Jona Oberski’s Kinderjaren gelezen te hebben: ondenkbaar. Een aangrijpende tekst die goed klassikaal te bespreken is: wat kunnen we zeggen over oorlog en genocide in onze tijd; wat is literatuur precies, hoe werkt het, wat is ‘authenticteit’. En hoe zit dat met dat bijna onmogelijke vertelperspectief? Bijvoorbeeld in het hoofdstuk ‘Het ketelhuis’: ‘Ik klom op de stapel en keek in het bovenste lakenpak. Ik zag alleen een arm. Ik begon het laken los te maken. Buiten hoorde ik ze schreeuwen. Ik trok de arm eruit. De hand leek op die van mijn vader. Ik rukte aan het laken totdat ik het hoofd kon zien. Het hoofd was zwart van de baard. Ik liep van de stapel af en zag aan de zijkant een lichaam. Er scheen bijna geen licht op. Ik keek naar het gezicht. De ogen waren zwart. De wangen mager. De baard kort, zoals van mijn vader. De neus leek er ook op. Ik keek naar de handen. Zij leken op die van mijn vader. Maar het lichaam leek helemaal niet op dat van mijn vader.’
Een ander boek dat een middelbare scholier aan het begin van de 21ste eeuw moet lezen, is Hoe ik talent voor het leven kreeg van Rodaan Al Galidi : ‘De eerste twee jaar dook ik in de Nederlandse taal, want als het azc een gevangenis was, zo dacht ik, dan is de sleutel het Nederlands. Die sleutel zou de deur naar Nederland openen, naar de Nederlanders, naar het leven buiten. Maar ik ontdekte dat je, als je Engels sprak, altijd een uitleg kreeg, maar als je Nederlands praatte, je vragen kreeg als: wat doe je hier? Waarom ben je hier? Waarom ga je niet weg als het je niet bevalt?’ Eveneens een verhaal waar een klas de tanden in kan zetten – is dit fictie, of non-fictie?
Poëzie mag niet ontbreken, dus grasduinen in Ilja Leonard Pfeijffers De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten , en je laten verrassen. Opdracht: kies vijftig gedichten uit de bloemlezing, en motiveer je keuze.
Alfred Schaffer

Groots en enerverend
Regelmatig betogen experts dat we kinderen vooral actuele, snelle en sexy boeken moeten aanreiken, maar de romans die mij op de drempel van de puberteit echt aan het lezen zetten waren dat eigenlijk allerminst. Sterker nog, de boeken die toen het meest voor me betekenden kwamen bijna allemaal uit het bekende rijtje stemmige klassiekers. Zo was het De avonden (1947) van Gerard Reve dat mij voor het eerst het gevoel gaf dat ik via een tekst in contact kwam met een ander mens, ongehinderd door de zestig jaar die tussen ons in lagen. Dat was het moment waarop het werkelijke lezen begon en om die reden kan ik niet anders dan pleiten voor het doorgeven van deze nog altijd even ongemakkelijke en ontwapenende roman.
Een boek dat ik mijn jongere zelf nu in de handen zou willen drukken is Over de liefde (2008) van Doeschka Meijsing. Het verhaal is even doorleefd als dat van Reve, maar Meijsing heeft haar persoonlijke tragiek ook nog op unieke wijze verrijkt met humoristische, speelse zijpaden. Daarnaast kan haar verbeelding van Amsterdam als een sprankelende metropool vol belofte dienen als een mooi tegenwicht bij Reve’s claustrofobische stadsdorp.
Maar als ik me inbeeld dat ik zelf voor de klas sta (wat met de dag een reëler vooruitzicht wordt) denk ik dat ik niet alleen tieners met weltschmerz van geschikte lectuur zou willen voorzien. Als je kinderen echt iets wilt meegeven van the best that has been thought and said, dan zou je ze boeken moeten laten lezen die tonen hoe groots en enerverend literatuur kan zijn. Romans kunnen ons immers doen nadenken over wat het betekent om mens te zijn, en ons niet alleen wijzen op de tragiek, maar ook op de intense schoonheid van het leven. Daarom gun ik het alle scholieren om een van de hoogtepunten van de recente Nederlandse literatuur te lezen: Grip (2011) van Stephan Enter. Een compacte, bijzonder sierlijke roman over vriendschap, herinnering en zelfs over geluk, vol adembenemende beelden en passages. Ik kan me geen beter literair visitekaartje voorstellen.
Lodewijk Verduin

Ontdekkingen
Bij elk boek dat ik open hoop ik maar op één ding: een ontdekking. Dat kan een andere wereld zijn, een verrassende uitdrukkingsvorm, een nieuwe stem. Als je het zo bekijkt moet lezen voor een scholier veel opwindender zijn, om de eenvoudige reden dat zijn wereld nu eenmaal kleiner is en er meer valt te ontdekken.
In de eindeloze zomer tussen mijn eindexamen- en mijn propedeusejaar verscheen Blauwe maandagen van Arnon Grunberg. Dat was precies hoe een ontdekking moet zijn: de rare, opwindende wereld die toch ook begon op eenzelfde soort school als die ik net had afgerond. De taal was niet te vergelijken met wat ik voor mijn lijst had gelezen. De met waanzin en wanhoop doortrokken humor kende ik niet. Als ik dat verwonderde besef in één kreet moest uitdrukken, zou het zoiets zijn als: kan dit óók literatuur zijn?
Ik geloof er niet in dat je leerlingen aan het lezen krijgt met lijsten van wat je ‘moet’ hebben gelezen. Daar is lezen te particulier, te intiem voor. Eén boek voor iedereen aanraden is onzinnig. Je moet ze een brede waaier van literair werk aanbieden, in de hoop dat iets ervan aanslaat en een ontdekking blijkt. De vroege werken van Grunberg zijn denk ik geschikt voor jonge, wat minder doorgewinterde lezers. In dezelfde categorie kun je denken aan Wolkers of Giphart.
Voor leerlingen bij wie de verbeelding dan geprikkeld is zou ik Rituelen van Cees Nooteboom aanraden. Als scholier heb ik het in een extatische roes gelezen. Elke zin is mooi, het is muziek, melancholie, om bij te mijmeren over tijd en liefde en andere grote vragen.
Mijn derde ontdekking geef ik omdat het boek me zo lang heeft tegengestaan: Publieke werken van Thomas Rosenboom. De monumentale, ambtelijke titel van dat massieve blok, dat ook nog eens in een muffig verleden speelt. Op een dag zette ik me er toch overheen en het bleek alle ingrediënten te hebben om je verslingerd te maken: de stem, de vreemde wereld, allemaal onverwacht helder en levendig. Een ideaal boek om scholieren te laten ervaren hoe rijkelijk literatuur je kan belonen als je er eerst even wat moeite in steekt.
Christiaan Weijts