De hoofdstad van Spitsbergen, Longyearbyen ©  Stephane Godin / Hemis / HH

Vandaag ga ik wandelen op de Larsbreen-gletsjer op Spitsbergen, de meest noordelijke bewoonde eilandenarchipel boven de poolcirkel. Een beklimming die uiteindelijk zal leiden naar een ijsgrot, verborgen binnen in die gletsjer.

In een klein busje rijden we naar het depot van de organisatie die de tocht begeleidt. Daar worden we eerst alle zeven gecontroleerd op onze kleding. We moeten onze handschoenen laten zien. Mijn wanten worden warm genoeg bevonden, maar een jonge vrouw naast me krijgt extra wanten mee, model kolenschop, want haar handschoenen zijn niet bestand tegen de snijdende kou die we kennelijk zo meteen zullen ervaren, boven op de gletsjer.

We dragen verschillende lagen kleding over elkaar heen. Twee lagen thermaal ondergoed, een fleeceshirt, warme jas, twee mutsen, een lap om over mond en neus te trekken. De gids keurt het goed. Sneeuwijzers geven extra grip op het ijs en moeten we alvast onder onze schoenen binden. In onze rugzak stoppen we een mijnwerkershelm en een lampje. Voor in de ijsgrot. ‘Mensen die claustrofobisch zijn, kunnen zich nu nog bedenken’, zegt onze jonge Noorse gids Ørvan. Ik vraag me af of deze expeditie eigenlijk wel zo’n goed idee was.

‘Slow is smooth and smooth is fast’ is het adagium van de wandeling, legt Ørvan uit. ‘Mensen die vooruit gaan lopen zijn altijd de eersten die door frostbite voorover vallen’, licht hij zijn motto toe. De vrouw naast me giechelt. Frostbite? We stappen weer in het busje.

De beklimming begint. In een gelijkmatig tempo stappen we door de sneeuw. Alles is bergopwaarts. We horen dat we eigenlijk over een rivier lopen, een rivier van permafrost. In de zomer vormt het smeltwater van deze rivier onder de grond gangen en kanalen in de gletsjer. Doordat de gangen in de winter vervolgens niet helemaal sluiten, ontstaan tunnels die samen ijsgrotten vormen.

De rivier brengt in de zomer veel water naar het stadje Longyearbyen, de hoofdstad van Spitsbergen, waar ongeveer tweeduizend mensen wonen. Ørvan vertelt dat hij iemand in Longyearbyen kent die elk jaar een bed in elkaar knutselt voor de rivier. Zo wordt de rivier letterlijk in haar ‘bed’ verwelkomd. ‘Ik weet niet hoe lang hij dat vol gaat houden. Hij moet ieder jaar een groter bed bouwen.’ Ørvan doelt op de steeds grotere hoeveelheden water, maar vooral ook op de modder die de rivier in de zomer meeneemt. Het stadje is de afgelopen jaren in de zomer geplaagd door talloze modderstromen die veel overlast veroorzaken.

Na twee uur ‘slow and smooth’ klimmen staan we op een top. Plotseling zie ik daar een gat in de grond met een schep ernaast. Het ziet eruit als de ingang van een konijnenhol. Is dat… de ingang van de grot?

We moeten onze helmen op doen en de lampjes aan zetten. Het waait hard en de wind doet pijn in mijn gezicht. Ørvan legt uit dat de ingang nauw is en dat het handig is als je je naar beneden laat glijden, alsof je op een glijbaan zit. Er is geen alternatief. Buiten is het zo koud dat ik daar met geen mogelijkheid kan blijven staan. Ik leg dus mijn rugzak op mijn buik, doe mijn ogen dicht en laat me naar beneden glijden. Als ik mijn ogen open doe zit ik in een soort Swarovski-wereld van ijs: overal twinkelen ijskristallen om me heen. Beneden kan ik gelukkig wel weer rechtop staan.

We lopen een stuk de grot in. Sommige stukken kun je alleen kruipend door. Op een gegeven moment staan we dicht op elkaar in een smalle ijsgang. Ørvan klopt op de ijsmuren en vertelt over de vorming van al deze lagen ijs in miljoenen jaren. De binnenste lagen zijn pas recentelijk opgevroren, maar de diepere lagen zijn onderdeel van de gletsjer en zijn prehistorisch oud. Boven en naast ons zien we de meest extravagante ijssculpturen. Pegels die in alle vormen en maten zijn opgevroren.

Als we nog een stukje verder de grot in lopen wijst hij op een stuk steen in het ijs waarin de afdruk van een blaadje is gegraveerd. Het is een blaadje van een mangroveboom, vertelt hij. Hoewel er nu in de wijde omgeving geen boom of struik te bekennen is, lag de noordelijke eilandengroep 380 miljoen jaar geleden ter hoogte van de evenaar. In die tijd groeiden de eerste bomen op aarde en dit soort fossielen laten zien hoe de vegetatie en het landschap er in die tijd op de evenaar uitzagen.

Het Devoon, deze geologische periode, markeert het begin van de plantenwereld op aarde. De periode kende een scherpe afname van CO2 in de atmosfeer, want de overgang van kleine plantjes naar grote bossen waarin moerasbomen zeer dicht op elkaar stonden, hoge temperaturen en veel regenval, zorgden voor de opname van veel CO2. Ironisch genoeg werd in dezelfde periode de basis gelegd voor koolmoerassen die vervolgens weer over miljoenen jaren werden samengeperst tot steenkool, het erts waar Spitsbergen nu vol mee ligt en waarvan de winning juist weer bijdraagt aan de toename van CO2 in onze tijd. Steenkool is hier zo alomtegenwoordig dat het soms zelfs aan de oppervlakte ligt.

Naar aanleiding van verhalen van eerdere bezoekers over de natuurlijke rijkdommen op Spitsbergen besloot de Engelsman Longyear aan het begin van de twintigste eeuw te investeren in de winning van deze steenkool. In 1906 stichtte hij een nederzetting voor de arbeiders die in zijn steenkolenmijnen werkten: het huidige Longyearbyen (de baai van Longyear).

‘De laatste tijd worden de gevaren op Spitsbergen onvoorspelbaar. Daar maak ik me zorgen over’

De volgende dag krijg ik een rondleiding in een verlaten kolenmijn, aan de rand van Longyearbyen. De gids is oorspronkelijk Duits, maar woont al dertig jaar op Spitsbergen. De laatste jaren ziet hij veel verandering in het gebied. Hij is een jager en schiet graag op rendieren. Dat is hier, binnen bepaalde grenzen, toegestaan. Maar de laatste tijd komen de rendieren allemaal naar het stadje; ze lijken wel tam. ‘Dan schiet ik niet op ze, want dat is te makkelijk. Het zou niet eerlijk zijn.’

De rendieren hebben het moeilijk. Het soort rendier dat hier op Spitsbergen voorkomt is anders dan dat op het vasteland van Noorwegen. Ze hebben een dikkere vacht en lagere poten. Met die poten kunnen ze goed graven naar voedsel in de sneeuw. Onder de sneeuw groeien namelijk takjes gras waarmee ze zich in leven houden. Het probleem is dat het de laatste tijd vaak regent op Spitsbergen, normaal gesproken een zeldzaamheid in het gebied dat ook wel als ijswoestijn wordt aangeduid vanwege de intense droogte. De regen valt op de sneeuw en bevriest daarna, waardoor zich een harde laag ijs op de sneeuw vormt. De rendieren komen vervolgens met hun poten met geen mogelijkheid door die harde laag ijs heen. Ze kunnen niet meer door de sneeuw graven en dreigen te verhongeren. Het enige wat erop zit is naar het stadje trekken, naar de mensen, op zoek naar voedsel.

Spitsbergen © Wolfgang Kaehler / LightRocket / Getty Images

Overigens zijn ijsberen volgens de gids helemaal niet in de problemen. ‘Zo’n vermagerde ijsbeer die dan viral gaat op internet, dat is gewoon onzin. Die ijsbeer was gewoon ziek. Onze ijsberen zijn helemaal niet aan het verhongeren. Het aantal ijsberen is hier juist gestegen, doordat we ze vanaf 1973 beschermd hebben. Ik vind dat heel goed. Wij leven gewoon met ze samen.’ Inderdaad is het aantal ijsberen rond Spitsbergen sinds 1973 toegenomen, maar dat heeft vooral te maken met het feit dat er niet meer op ze wordt gejaagd. De wereldwijde ijsberenpopulatie heeft wel degelijk problemen, vooral door het smeltende poolijs.

Op Spitsbergen mag niemand zich buiten het stadje begeven zonder geweer bij zich te hebben. Aangezien er rond de 3500 ijsberen leven op en rondom Spitsbergen, meer dan het aantal menselijke bewoners van het gebied, is het gevaar van een ontmoeting met een van deze witte reuzen te groot. Niemand wil op een ijsbeer schieten, maar als een beer te dichtbij komt, zit er niets anders op.

De gids vertelt dat hij gisteren nog op ijsberenwacht heeft gestaan tijdens een expeditie naar het oosten van Spitsbergen. ‘Met -27 graden ’s nachts buiten staan? Ja, dat is zwaar. Maar wij zijn het gewend. Het leven is hier altijd gevaarlijk en zwaar geweest, maar we weten waar we rekening mee moeten houden. We weten hoe we ons moeten aankleden tegen de kou en de wind. We weten hoe ijsberen zich gedragen. Je moet bijvoorbeeld altijd zorgen dat je tegen de wind in staat ten opzichte van de beer. IJsberen hebben geen goed zicht, maar ze kunnen je heel goed ruiken. Als de wind jouw geur meevoert, weet de ijsbeer meteen waar je bent, maar als je tegen de wind in staat, zal hij je niet snel zien staan. Dus we weten hoe we met gevaar om moeten gaan, maar de laatste tijd worden de gevaren op Spitsbergen onvoorspelbaar. Daar maak ik me zorgen over. Het klimaat verandert altijd, maar het zit nu in een versnelling en we weten niet meer wat er gaat gebeuren.’

Kim Holmén is een van oorsprong Zweedse klimatoloog die nu internationaal directeur is van het Noordpool Instituut op Spitsbergen. Ik ontmoet hem op zijn werkplek aan de universiteit van Longyearbyen. Met een lange, rommelige baard en warrig haar voldoet hij perfect aan het stereotype van een verstrooide, hippieachtige professor.

Hij is gewend aan journalisten en kijkt me aan met een doordringende blik. ‘De afgelopen vijftien jaar zien we overal verandering. En die verandering zit bovendien in een stroomversnelling. Het fjord hier achter me (hij wijst uit het raam) was vroeger in de winter bevroren. Je kon er gewoon overheen rijden met een sneeuwmobiel. Nu is het open water. De sneeuw smelt eerder, gletsjers trekken zich met veertig centimeter per jaar terug. Het is nu al 81 maanden op rij warmer dan het gemiddelde. Deze winter is het twaalf graden warmer dan gemiddeld.’ Hij heeft de cijfers duidelijk al zo vaak opgedreund dat hij er weinig bij lijkt te voelen.

‘We zien hier nieuwe vogels die uit het zuiden hier naartoe trekken. En de oorspronkelijke arctische vogelsoorten zijn in de problemen, want die kunnen niet nóg noordelijker. Die kunnen nergens heen.’ Het lijkt een soort stoelendans waarbij de noordelijkste dieren aan het kortste eind trekken. ‘De arctische kabeljauw is verdwenen, we zien hier nu in plaats daarvan de Atlantische kabeljauw. Plotseling zwemmen in deze wateren blauwe vinvissen, die waren hier vroeger nooit, die leefden veel zuidelijker. De beluga-walvissen nemen af in aantal. We zien veranderingen in het plankton.’ Hij kan nog wel even doorgaan.

Holmén vertelt dat sommige mensen op Spitsbergen het niet meer zien zitten en overwegen om te verhuizen. Het ongewoon warme weer in de winters veroorzaakt schuivende sneeuwmassa’s en lawines zijn het gevolg. ‘We hebben lawines gehad waarin onlangs zelfs twee mensen zijn omgekomen. Mensen moeten steeds vaker evacueren. Als je uit je eigen huis moet, dan verandert dat je gevoel over het leven hier fundamenteel. Met elke evacuatie brokkelt het gevoel van veiligheid verder af.’

In de zomer raakt de grond verzadigd door ongebruikelijke regenval en de daarmee gepaard gaande modderstromen, een andere reden voor evacuaties. En dan is er nog het probleem van de smeltende bovenlaag van de permafrost. De huizen in Longyearbyen zijn gebouwd op palen in deze immer bevroren grond. De smelt veroorzaakt rot en schimmel in de palen. ‘We stoppen op dit moment veel geld en moeite in het stabieler maken van al onze gebouwen’, zegt Holmén. Het probleem zit ’m in de mijn, en vooral in de onvoorspelbaarheid van de problemen. ‘Het is hier altijd gevaarlijk geweest, maar die onvoorspelbaarheid maakt het nu vele malen moeilijker om met dat gevaar om te gaan.’

Spitsbergen kent geen echt inheemse bevolking. In 1920 kreeg Noorwegen middels het verdrag van Spitsbergen jurisdictie over het gebied. Daarbij werd bepaald dat Svalbard, zoals het land in het Noors werd aangeduid, een gedemilitariseerde zone zou worden en dat Noorwegen inwoners van andere landen nooit zou kunnen weigeren op dit grondgebied. Iedereen kan dan ook nog steeds zonder visum naar Spitsbergen. De Russen maakten dankbaar gebruik van deze clausule en richtten hun eigen nederzetting op naast een kolenmijn: Barentszburg, vernoemd naar de Nederlandse walvisvaarder Willem Barentsz. Ook is er bijvoorbeeld een relatief grote Thaise populatie. Waarschijnlijk begon dat met een eenzame Noorse mijnwerker die op vakantie ging naar Thailand.

Landen als Rusland en de VS tonen grote interesse in het gebied, maar vooral vanwege de waardevolle ertsen

Uiteindelijk zullen de mensen die hier wonen, anders dan de arctische dieren, een plek vinden om te leven en in hun levensonderhoud te voorzien. De Noorse overheid heeft al aangegeven dat ze Noorse burgers huisvesting wil bieden op het vasteland, mocht dat nodig zijn. Verder bestaat de bevolking uit niet-lokalen die weer terug kunnen naar hun eigen land. Hoe verdrietig het ook is om je huis te moeten verlaten, het zijn geen grote bevolkingsgroepen die hier een eeuwenlange historie hebben opgebouwd en wier identiteit volledig verknoopt is geraakt met het landschap (zoals bijvoorbeeld wel het geval is met andere groepen die boven de poolcirkel wonen, onder wie de Inuit in Canada of de Sami in Lapland).

Wat er op dit moment hier gebeurt, en ook in de rest van het Noordpoolgebied, is niet alleen van belang voor de inwoners van de gebieden, maar moet vooral ook worden gezien als een laatste, harde alarmbel, als een krijsende kanarie in de kolenmijn.

In december 2017 kwam er een Amerikaans rapport uit van de National Oceanic and Atmospheric Administration, noaa, dat de verdieping van de opwarmingstrend in het arctisch gebied wederom bevestigde. Hoofd van de noaa Timothy Gallaudet zei hierover tegen The Guardian: ‘Wat er gebeurt in het arctisch gebied blijft niet in het arctisch gebied. Dit beïnvloedt de hele aarde.’ Jeremy Mathis, co-auteur van het noaa-rapport: ‘Het arctisch gebied is traditioneel de ijskast van de planeet, maar nu staat de deur van die ijskast open.’

De gevolgen zijn niet te overzien. Zo kan de verandering in de arctische temperatuur en het smeltende zeeijs de golfstroom veranderen. Hoewel het altijd lastig blijft om één uitschieter in het weer toe te schrijven aan klimaatverandering denken veel wetenschappers dat de droogte van het afgelopen jaar in Californië, die een record aantal bosbranden tot gevolg had, en ook de extreme kou in Europa en Noord-Amerika, te maken hadden met de veranderingen in de golfstroom. Dit soort extreem weer zullen we dus steeds vaker zien.

En de problemen lijken in een stroomversnelling te komen. Zo zorgt het afbrokkelende ijs voor de zo gevreesde feedback-loops: doordat het witte ijs het licht van de zon niet meer weerspiegelt, stijgt de temperatuur van de donkere zee. Wat weer verdere opwarming tot gevolg heeft. Wat weer leidt tot meer smeltend zeeijs, et cetera.

Ten slotte is er dan nog de kwestie van de grote hoeveelheden methaan die opgeslagen liggen onder de permafrost en die vrij zullen komen als deze verder afsmelt, hoewel de meningen onder wetenschappers verschillen over hoe waarschijnlijk dit is. Methaan is nog een veel sterker broeikasgas dan CO2 en zal de atmosfeer dus nog sneller opwarmen.

Het ziet er niet naar uit dat er wordt geluisterd. Landen als Rusland, de Verenigde Staten en zelfs China tonen grote interesse in het arctisch gebied, maar dan vanuit geopolitiek, strategisch oogpunt. Het gebied ligt vol waardevolle ertsen, zoals de steenkool op Spitsbergen, die in een warmer klimaat gemakkelijker kunnen worden gemijnd. Bovendien openen zich noordelijke vaarroutes als gevolg van het smeltende zeeijs. De eerste wintervaart over de Arctische Oceaan, zonder de hulp van ijsbrekers, heeft deze winter al plaatsgevonden. De tocht leidde van Zuid-Korea via het noorden van Rusland naar Frankrijk. De lading: vloeibaar gemaakt gas.

Daarnaast ziet Spitsbergen de laatste jaren een grote groei van het toerisme. Vooral cruiseschepen in de zomer leveren drommen toeristen die dolgraag een glimp van een ijsbeer of een walrus willen opvangen. De vraag is of het grotendeels ongerepte en kwetsbare landschap van Spitsbergen deze aantallen wel kan verwerken. Hoewel de Noorse overheid veel moeite doet om het natuurgebied te beschermen en cruiseschepen bijvoorbeeld nooit in het fjord zelf mogen aanleggen, wordt de druk vanuit de lokale bevolking om geld te verdienen in de toerismebranche, zeker nu de mijnen ten dode zijn opgeschreven, groter en groter.

Steeds meer toeristen komen naar Spitsbergen © Arctic / HH

We kruipen steeds dieper de grot in tot we uitkomen bij een iets grotere ruimte. Ørvan legt een stuk plastic op een soort ijsbankje en schenkt heet water voor ons in waar we zelf oploskoffie doorheen roeren. Na een kwartiertje besluit het kleine groepje in de grot om tegelijkertijd alle hoofdlampjes uit te doen en even stil te zijn. De lege stilte en vooral de volmaakte duisternis omsluiten ons. Na vijf minuten kan ik zelfs nog geen vage contouren van mijn eigen handen onderscheiden. Ik wrijf over mijn benen om te bevestigen dat ik er nog ben. Dit is donkerder dan het zwartste zwart. Is dit hoe het einde van de mensheid zal zijn? De dood?

Vreemd genoeg stelt het me gerust om binnen in die gletsjer te zitten. Ingesloten door de aarde die al miljoenen jaren ronddraait en overal sporen achterlaat. In het ijs, in de rotsen, in fossielen. Later zullen andere levensvormen misschien overblijfselen van ons vinden. Zoals er vierhonderd miljoen jaar geleden sprake was van een scherpe daling van CO2, zullen ze er dan achter komen dat onze tijd werd gekenmerkt door een abrupte stijging van CO2 in de atmosfeer. Zullen ze begrijpen wat de reden was voor deze stijging? Zullen ze er achter komen dat die invasieve soort, home sapiens, dit zichzelf had aangedaan? Dat het ze simpelweg niet lukte om als collectief het tij te keren? Zullen ze zich achter hun kunstmatig intelligente oren krabben en zich afvragen hoe dit toch mogelijk was?

De volgende avond, vlak voordat ik vertrek, loop ik naar buiten. Ik wil nog heel even de knisperende sneeuw onder mijn laarzen horen kraken. En opeens is het daar: groene lijnen in de lucht die langzaam maar zeker aanzwellen tot dansende, groene vlakken die de hele sterrenhemel tot hun balzaal maken. Ik zak op mijn knieën en kijk vol ontzag naar de lucht. ‘Woehoe!’ gil ik heel hard, denkend dat ik alleen ben. ‘Woehoe!’ Tot ik achter me iemand anders ook heel hard ‘Woehoe!’ hoor roepen. Het is een fotograaf die het noorderlicht probeert vast te leggen, het licht dat wordt veroorzaakt door een storm van van de zon afkomstige protonen die door het magnetische veld van de aarde worden afgebogen naar de polen. Althans, dat is de officiële verklaring.

De fotograaf vertelt me dat het verhaal gaat dat als de groene pluimen op deze manier voor je dansen, dit je voorvaderen zijn die je vertellen dat je het leven moet grijpen, moet omarmen, moet opnemen. Ik veeg mijn tranen weg en begrijp de boodschap: het leven omarmen zo lang het er is. Met heel je hart. Of, zoals Kim Holmén me zegt in zijn werkkamer, als ik hem vraag of hij niet mismoedig wordt van al die deprimerende kennis over wat de mensheid zichzelf aandoet: ‘Nee, ik ben een optimist, ik moet wel. Anders zou alles wat ik nu doe voor niets zijn. Er is geen alternatief.’