In Italië zien we een aaneenschakeling van aberraties, terwijl allerlei politieke groepen zich aanpassen aan het fascistische klimaat en er soms de taal en gebaren van overnemen. Ze gebruiken hetzelfde repertoire en roepen dezelfde woorden: vrijheid, werk, vaderland, Italië, verdediging van het ras, cultuur van onze beschaving, oorspronkelijke beschaving.
En dan is er het zogenaamde belangenconflict. Zelfs Mussolini deelde niet zomaar privileges uit aan zichzelf of aan degenen die de logica van het bewind aanvaardden (met uitzondering van de keuze van Fiat als leider van de nationale industrie). Vandaag hebben wij Fiat-topman Agnelli, die de huik naar de wind hangt en snel van kamp veranderd is. De banken, de grote financiële ondernemingen volgen zijn voorbeeld. Daartegenover staat de bange, absurde leegte van een oppositie die verstek laat gaan. Onze rol is die van gewone dissidenten die trachten de leegte van de politieke oppositie te vullen.
Ik heb het congres van de DS (de Linkse Democraten) gezien: ze leken wel verlamd. «We moeten veranderen of sterven», riepen ze, waarna ze als zuilen van zout bleven zitten. Het is toch pure waanzin dat een figuur als Pierferdinando Casini, de voorzitter van het parlement, uitspraken doet die we uit de mond van links zouden moeten horen: «Voor er bij de Rai wat dan ook verandert, moet het belangenconflict worden opgelost.» Dat wordt gezegd door een rechtse politicus. Links zwijgt, in plaats van zijn mond te roeren in debatten, meetings en manifestaties.
Links laat verstek gaan. Zo ontstaat de absurde situatie dat Casini zijn eigen mensen waarschuwt om niet te ver te gaan. Achteraf zullen ze het natuurlijk met een klucht regelen, of met helemaal niets, maar intussen zijn ze er toch maar in geslaagd om in de plaats van de oppositie te spreken.
We zien echter nieuwe bewegingen verschijnen, vooral bij de studenten, de jonge arbeiders en zelfs de bejaarden. Zij geven nieuwe hoop, de hoop op zuiverheid. Zij getuigen van een prachtige geest van vernieuwing.
Maar in plaats van hen te ontmoeten, hen te steunen en toe te juichen, ontwijkt links hen alsof het van hen walgt. Op de dag van de grote vredesmars ging links liever barbecuen of met vlaggetje de vloot uitwuiven, die naar het oosten vertrok. Dit zijn dezelfde mensen die verantwoordelijk waren voor de eerste uitverkoop van het openbaar onderwijs, een project waar jongeren, leerkrachten en vertegenwoordigers van democratische gezinnen tegen hadden betoogd, met als parool: weg met de verandering van de school in een privé-bedrijf. Voor er een andere school komt, de privé-school, moeten we orde op zaken stellen in wat we hebben, de openbare school.
Ook in haar houding tegenover de school blijft de oppositie in gebreke. Om hun steun aan de oorlog te nuanceren hebben de vertegenwoordigers van centrum-links gesmeekt om toch vooral voorzichtig te zijn: «We mogen de bevolking niet treffen, we mogen geen schade en slachtoffers maken bij onschuldigen!»
Voorzichtig zijn? Is dit een grap? We weten inmiddels dat negentig procent van de slachtoffers uit onschuldigen bestaat. En men heeft altijd geweten dat het zo zou gaan. Men heeft berekend dat de drie maanden van bombardementen meer dan drieduizend burgerslachtoffers hebben gemaakt, wat minstens evenveel is als die van de Twin Towers, zonder rekening te houden met alle slachtoffers van het geweld in de steden, die verschrikkelijke verwoestingen hebben ondergaan, of met de onzichtbare slachtoffers. De onzichtbare doden, waarvan het aantal afschrikwekkend is: duizenden wezen van wie de ouders omgekomen zijn door bombardementen. Men schat dat de schoonmaak van dat immense, gekwelde land, bezaaid met miljoenen mijnen, twee eeuwen zal duren. En waarvoor? Voor een overwinning van de Pathanen, die de opiumproductie hebben heroverd op de Taliban. Opium dat in Pakistan tot heroïne wordt geraffineerd, zodat de markt weer goed draait en de Amerikaanse en andere banken de opbrengst van de smokkel kunnen recyclen, in de vicieuze cirkel van de financiering van het terrorisme door de Amerikaanse en de Europese banken.
Om terug te komen op Italië en de bijeenkomst in Parijs over het verval van de democratie, dat zich vooral in ons land voordoet, zou ik iets willen zeggen dat op een provocatie lijkt. Ik wil het feit dat ik naar Parijs moet om op te roepen tot een minimum aan reflectie, echo en aandacht, niet vergelijken met wat vroeger is gebeurd, toen die andere totalitaire beweging ontstond waarover mijn vader mij vertelde, mijn vader die al heel jong als politiek vluchteling de wijk naar Frankrijk nam. Toch valt het mij op dat ik de getuigen van die tijd, de overlevenden, hoor zeggen dat zij nu het gevoel hebben de jaren twintig te herleven, de jaren toen het fascisme werd geboren. Lees de krant en zie de advocaat van Berlusconi die het zich veroorlooft de rechtszaal te verlaten, roepend dat er geen rechtvaardigheid meer is. Andere advocaten scharen zich achter die van Berlusconi en eisen dat de minster van Justitie ingrijpt, ter wijl de Lega Nord de waakhond speelt voor de belangen van de regering-Berlusconi. We staan hier voor een waanzinnige paradox, koning Ubu waardig, de klucht van het onmogelijke: wetten worden speciaal voor de koning gemaakt, ministers worden uit zijn hof gekozen en verdedigen alleen zijn belangen. En het publiek klapt in de handen. In het beste geval wordt er verontwaardigd gekucht. Dat alles bewijst dat zowel Berlusconi als zijn werknemers perfect weten dat zij alle machten controleren en volkomen straffeloos zijn. Het is de logica van «wij zullen nooit naar de gevangenis gaan», met de garantie van de minster. Een regeringslid heb ik horen zeggen dat ze een ontmoeting met centrum-links zouden organiseren: «Met in de ene hand een olijftak en in de andere een pistool.» Einde citaat.
In hun taal en in hun houding is het nieuwe fascisme al aanwezig. Eerst kregen we «de onderneming Italië» en daarna de «partij als onderneming», waarin iedereen een werknemer is, met de grote manager in het midden. «Wee de overwonnenen» was ook een uitdrukking van de fascisten. Vandaag volstaat het de gebaren te zien, de woorden te horen, de arrogantie te voelen van regeerders die met de vuist op tafel slaan. Hun geschreeuw te horen: «Jullie zijn zeikers». «Ik jaag jullie uit het bedrijf» (dixit de minster van Communicatie) en zelfs «Arabieren buiten!», «dat ze hun smerige moskeeën ergens anders bouwen!», «dat ze in hun gettos blijven!» Een nieuw idee: een getto voor wie anders is, voor wie niet conformeert.
Deze situatie maakt mij soms bang. Ik voel een doffe weemoed. Ik wil uiteraard theater blijven maken, en in ons werk hebben wij de kans om dergelijke argumenten met de grond gelijk te maken. Het publiek reageert, maar we weten dat het een publiek is dat zichzelf heeft geselecteerd. Het mooist is de prachtige golf, de zon die de blik verlicht van jonge mensen die in actie komen. Hen moeten wij helpen, informeren, hun de waarheid vertellen.
Vandaag hebben we echter geen Jean-Paul Sartre die naar de universiteiten gaat, zoals in 1968, toen hij een persconferentie gaf over het situatietheater, het politieke theater, het volkstheater, en besloot met de woorden van Savinio: «Mensen, vertel uw verhaal!» Vandaag is er geen sprake meer van de kroniek van onze tijd te vertellen, de vinger op de pols van de tijd te houden. Vrijwel alle regisseurs en theaterdirecteuren hebben het tij voelen keren en zijn in een min of meer recent verleden rechts geworden. Bovendien lijken de meeste intellectuelen ingeslapen, verstoppen ze zich of doen ze alsof ze wel wat anders aan het hoofd hebben.
© LUnità en Collège International de Philosophie (Parijs)