
Een tienerjongen kijkt op zijn telefoon. 21:32. Vanuit de hal roept zijn moeder: ‘We have to go son!’ Ze stappen in de auto, rijden, stoppen bij een donker steegje. De moeder kijkt in de camera, knikt bemoedigend en zegt: ‘I love you.’ De jongen loopt aarzelend het steegje in, zijn adem versnelt. Twee mannen met bivakmutsen komen de hoek om, de jongen draait weg, een schot klinkt, een schreeuw, het beeld wordt zwart. Paramilitaries don’t protect you. Opnieuw een schot. They control you.
Het is de eerste video uit een serie van vier, elk gefilmd uit een ander perspectief: slachtoffer, moeder, getuigen, paramilitairen. Ze werden gedraaid na populaire tv-shows als The Great British Bake Off, als onderdeel van de nationale campagne Ending the Harm. Door heel Groot-Brittannië hingen posters van een bebloed jongensgezicht, vergezeld door de campagneslogan. Een advertentie op Snapchat bereikte binnen een maand meer dan een miljoen mensen en werd daarmee de best bekeken advertentie van het land.
Voor de meeste Britten moet het een verrassende flashback zijn geweest naar dertig jaar geleden, toen mannen met bivakmutsen en geweren nog dagelijks in het nieuws waren. Maar voor een kleine groep verbeeldt de campagne een verborgen dagelijkse realiteit, waarin paramilitairen nog altijd de dienst uitmaken en een misstap je zomaar op een schot door de knieën kan komen te staan.
Patrick Marks rijdt stapvoets door Ballymurphy. Hij woont er al jaren niet meer, maar vindt moeiteloos de weg door de meanderende straten van de woonwijk in Belfast waar hij tijdens de Troubles opgroeide. Bij een verlaten parkeerplaats houdt hij stil en wijst uit het raam. ‘Hier is het gebeurd.’ Op 11 mei 1989 woonde de achttienjarige Patrick nog bij zijn ouders. Die avond staan er drie gemaskerde mannen voor de deur die hem sommeren in een zwarte taxi te stappen. Op de bodem liggen twee andere jongens uit de buurt. Ze kijken elkaar aan, maar zeggen niets. Op de parkeerplaats waar we nu op uitkijken staan die avond zo’n twintig leden van de ira te wachten. Een aantal buurtbewoners kijkt van een afstand nieuwsgierig toe. De jongens krijgen het aanbod om hun broek uit te trekken voordat ze op hun buik op het asfalt gaan liggen. Om die te sparen. Dan stapt een van de paramilitairen op hen af.
‘Hij schoot mij door mijn enkels, de andere twee door hun knieën’, zegt Patrick. Waarom precies weet hij niet, al heeft hij een vermoeden. ‘Ik had ingebroken in een auto en ruzie gemaakt op straat, anti-social behavior.’ Van het moment nadat hij door zijn enkels werd geschoten herinnert Patrick zich nog maar weinig. Van een omstander hoorde hij later dat hij aan een stuk door heeft gezongen. Van de zenuwen.
Margaret Brady werkte destijds als jeugdwerker in de lokale jeugdclub. Ze was niet bij de beschieting, maar herinnert zich hoe Patricks moeder met een paar bebloede sokken op haar af kwam rennen. ‘Ze was compleet getraumatiseerd, de stukken bot zaten er nog in.’ Het is niet de enige keer dat Margaret zoiets meemaakte. Ze werkte bijna dertig jaar in jeugdclub Corpus Christi in Ballymurphy, een wijk die volgens Brady hard getroffen werd door de effecten van de Troubles. Ze schetst het beeld van een extreem achtergestelde buurt, waar jongeren allerlei problematisch gedrag vertoonden. ‘Er was veel armoede. De meeste bewoners waren werkloos. Jongeren hingen op straat en gooiden met stenen. Auto’s werden in brand gestoken. Er werd ook veel gestolen. Soms kwamen jongeren bij de club aan met steaks en als ik vroeg waar ze die vandaan hadden, zeiden ze: “Van de vrachtauto meegenomen.”’
Politie kwam er niet. Ballymurphy was een zogeheten no-go zone, die voor officiële autoriteiten te gevaarlijk werd geacht. ‘Paramilitairen sprongen in het machtsvacuüm’, zegt Brady. ‘Gedrag dat de openbare orde verstoorde werd door hen hard aangepakt.’ De Provisional IRA, die in Republikeinse wijken als Ballymurphy de macht had, deed dat meestal in de vorm van zogeheten ‘kneecappings’, schoten door knieën, enkels en ellebogen. Aan Loyalistische kant gaven groepen als de uda en uvf de voorkeur aan mishandeling met ijzeren staven, hamers en knuppels met spijkers of prikkeldraad. Bewoners van no-go zones werden ook regelmatig uit de wijk verbannen, onder dreiging van brandstichting of het straffen van familieleden. ‘Als je er nu op terugkijkt is het te gek voor woorden’, zegt Brady. ‘Maar toen was het normaal.’
Ze herinnert zich een voorval waarbij, voor de zoveelste keer, bij de jeugdclub was ingebroken. ‘Al onze spullen waren meegenomen. De volgende dag stond er een man voor de deur, die vroeg of hij met mij kon praten. Eenmaal binnen haalde hij een plastic balletje uit zijn mond en trok er een stukje beschreven papier uit. Een voor een las hij de namen op van de jongens die bij de inbraak betrokken waren, waarna hij vroeg wat wij wilden dat ze met ze zouden doen: beschieten, mishandelen, hij noemde een heel menu aan mogelijkheden. Ik zei dat ik daar absoluut niets van wilde weten en dat we het zelf op zouden lossen. Hij knikte, slikte het papier door en verdween. Met de jongens is niks gebeurd en die man heb ik nooit meer gezien. Maar voor mij was in één klap duidelijk welke rol paramilitairen hier speelden.’
Hoe vaak paramilitaire ‘straffen’ tijdens de Troubles precies voorkwamen is niet bekend. Omdat het geweld zich buiten het zicht van officiële autoriteiten afspeelde en er binnen de gemeenschap nauwelijks over werd gesproken zijn de officiële cijfers een grote onderschatting van de werkelijkheid. Desalniettemin liegen ze er niet om: vanaf 1973 registreerde de Noord-Ierse politie ten minste zesduizend slachtoffers van paramilitaire beschietingen en mishandelingen, met minimaal 115 doden tot gevolg. Zo’n 45.000 tot zestigduizend Noord-Ieren werden gedwongen hun huis, wijk of zelfs het land te verlaten.
Veel slachtoffers kampen decennia later nog met de fysieke en emotionele gevolgen. Patrick kwam er nog vrij goed vanaf. Hij verhuisde kort na het voorval naar familie buiten Belfast, waar hij zijn vrouw ontmoette en een gezin stichtte. Hij leidt naar eigen zeggen een gelukkig leven. Maar zijn enkels zijn nooit helemaal genezen. Om de paar jaar moet hij naar het ziekenhuis om scheefgroeiend bot bij te laten schaven. ‘Dat zal ik de rest van mijn leven moeten blijven doen.’
Sinds het vredesakkoord is er gelukkig veel veranderd. Belfast is tegenwoordig een populaire toeristische bestemming. Het gewelddadige verleden is niet vergeten, maar vormt – naast de Titanic, de pubs en sinds kort ook Game of Thrones – een belangrijke bron van inkomsten. Geïnteresseerden kunnen deelnemen aan een van de vele stadstours, waarbij historici hen langs locaties leiden die ooit het doelwit waren van terroristische aanslagen. Populair zijn ook de black taxi tours of rondleidingen door voormalige politieke gevangenen, langs de beruchte vredesmuren en indrukwekkende muurschilderingen van iconische figuren als de hongerstakers, Willem van Oranje en Nelson Mandela. Wie geen zin heeft in een geschiedenisles kan zich in het centrum tegoed doen aan het ruime aanbod van livemuziek in de pub onder het genot van een pint Guinness, of een te dure kop koffie in een van de vele hipstercafés.
De wederopbouw beperkte zich niet tot het stadscentrum. Ook voormalige no-go zones als Ballymurphy ondergingen de afgelopen decennia een ingrijpende transformatie. Hele straten werden opgeknapt. De absolute armoede verdween en gemeenschappen werden steeds diverser. Veel immigranten trokken na het vredesakkoord naar Noord-Ierland en vestigden zich in de armere wijken. ‘Je vindt hier moslims, Afrikanen, Aziaten, van alles wat’, zegt de 39-jarige Sean die in de katholieke wijk Beechmount woont. ‘Er wonen hier zelfs protestanten. Dat was dertig jaar geleden ondenkbaar.’
Beechmount ligt aan de befaamde Falls Road in West Belfast. Hier vind je moderne pubs, restaurants, het Sinn Féin-kantoor met een souvenirwinkeltje ernaast en bedrijven die lokale tours aanbieden. Op de zijmuur van een van die toeristenkantoortjes staan de grootste attracties van West Belfast geschilderd: de muurschildering van Bobby Sands, een zwarte taxi, St. Peter’s Cathedral. Een groepje toeristen staat uitgebreid selfies te maken, terwijl hun gids een sigaretje rookt. Sinds vorig jaar stopt er zelfs om de tien minuten een paarse Glider-bus, een nieuwe buslijn die alle delen van Belfast met elkaar verbindt.
Het leven lijkt hier sinds de vrede zichtbaar verbeterd. Maar als je iets verder de wijk inloopt, weg van het toeristische Falls Road, doemt een heel ander beeld op. Op muren en schuttingen staan vluchtig leuzen gekrabbeld: IRA is here to stay, death to drug dealers, we will find you. Ook hier vind je indrukwekkende muurschilderingen, maar dan van bewapende paramilitairen met daaronder in sierlijke letters Defenders of Our Community. Aan een lantaarnpaal hangen zelfs de zorgvuldig uit karton geknipte I, R en A, in de kleuren van de Ierse vlag.
Overal waar je hier kijkt word je geconfronteerd met de aanwezigheid van paramilitairen. Want hoewel in 1998 officieel een einde kwam aan de macht van paramilitaire groeperingen bleven paramilitairen in voormalige no-go zones als Ballymurphy en Beechmount onverstoord de dienst uitmaken. Zeker, met het vredesakkoord verdwenen het politieke doel en de sektarische strijd voor de meeste paramilitaire groeperingen voorlopig uit beeld. Maar ze gaven de macht en controle die ze tijdens de Troubles hadden vergaard niet zomaar op.
Het getraumatiseerde land dat na de Troubles overbleef bleek vruchtbare bodem voor de handel in cocaïne, heroïne en voorgeschreven medicijnen. Buitenlandse drugsnetwerken vonden al snel hun weg naar Noord-Ierland en de drugshandel groeide er in no time uit tot een geoliede industrie waar grof geld in te verdienen viel. Paramilitairen speelden hierop in door de drugshandel in hun wijken te organiseren. Zo veranderden ze gaandeweg van politieke organisaties in ordinaire drugsbendes, met de gemeenschappen waar ze tijdens de Troubles de macht hadden als territorium.
Tegelijkertijd bleven ze zich manifesteren als beschermers van de gemeenschap. Het wantrouwen tegenover de politie bleef bij veel bewoners bestaan en hoewel lang niet iedereen achter het gebruik van geweld staat, geeft een deel van de gemeenschap nog altijd de voorkeur aan het snelle handelen van paramilitairen tegenover het trage en onbetrouwbaar geachte Noord-Ierse rechtssysteem. Zeker bij zaken als inbraken of vandalisme, waarbij het al snel een jaar duurt voordat de dader voor de rechter komt, wordt een paramilitaire afstraffing gezien als een effectieve oplossing. Degenen die het brute geweld afkeuren zwijgen daar doorgaans over, uit angst voor repercussies.
Bovendien zeggen de meeste paramilitaire groeperingen hun gemeenschap juist te beschermen tegen drugshandel. Sommige doen dat meer expliciet dan andere. Een van de beruchtste groepen die zich met deze claim legitimeert is Action Against Drugs, een afsplitsing van de ira. Leden van deze groep pleegden de afgelopen jaren verschillende moorden op vermeende drugshandelaren, al worden die moorden door de Noord-Ierse autoriteiten doorgaans gezien als verhulde wraakmoorden op (oud-)ira-leden.

Sean uit Beechmount gelooft niks van de bewering dat paramilitairen de gemeenschap zouden beschermen tegen drugshandel. ‘Ze profiteren allemaal van drugs, no way dat ze daar iets aan doen.’ De drugshandel in zijn wijk is volgens Sean juist in handen van de inla, onder toeziend oog van de ira. ‘De ira zal het nooit toegeven, maar ze weten precies wat er hier allemaal gebeurt. Ze maken alleen hun eigen handen niet vuil. Als één kogel naar hen teruggevoerd wordt, raken ze al hun politieke privileges kwijt. The IRA call the shots. The INLA fire them.’
Of die bewering klopt valt niet te controleren, maar Sean spreekt uit ervaring. Hij groeide in deze wijk op tijdens het laatste decennium van de Troubles en werd naar eigen zeggen door de lokale ira opgeleid als ‘soldaat in de oorlog’. Na het vredesakkoord verloor hij, net als veel jongens uit de buurt, zijn levensdoel. ‘Het was een puinhoop van armoede en depressie. En toen kwamen de drugs.’
Sean woont met zijn gezin in een vervallen arbeidershuisje aan de rand van de wijk. Werk is volgens hem nog altijd lastig te vinden. Om extra geld te verdienen ging hij zelf drugs dealen. Zolang hij een deel van de winst afstond aan de inla was er niets aan de hand, totdat hij ervan werd beschuldigd meer te verkopen dan hij beweerde te bezitten. Een verwijt dat hem duur kwam te staan. ‘Ik ben de afgelopen jaren ontvoerd, mishandeld en voor dood achtergelaten in het moeras. Ze hebben door mijn raam geschoten en mijn familie bedreigd. Ze hebben me ook in mijn been geschoten.’
Sean trekt zijn linkerbroekspijp omhoog en laat een litteken aan de zijkant van zijn onderbeen zien. Aan de binnenkant van zijn enkel zit de uitgangswond. ‘Ze zeiden dat ik vier kogels zou krijgen als ik me niet op afspraak door mijn knie liet schieten’, zegt hij terwijl hij de broekspijp weer omlaag trekt. ‘Een paar dagen later werd mijn vader gebeld dat het die avond om tien uur zou gebeuren. Mijn oom was de schutter. Hij toonde genade door me door m’n kuit te schieten.’
Dat zijn eigen oom hem door zijn been schoot vindt Sean zelf niet zo schokkend. Hij kent bijna alle paramilitairen hier persoonlijk. ‘Ze kunnen wel met een bivakmuts op binnenkomen, ik herken ze toch meteen.’ Voor de meesten is hij ook niet bang, zegt hij, al baart de nieuwe generatie rekruten hem zorgen. ‘Die kinderen die zich nu aansluiten kennen alleen geweld uit videospelletjes. Dat zijn degenen die je zonder pardon door je hoofd schieten.’
Met de drugshandel is Sean ondanks alles niet gestopt, ook al worden hijzelf en zijn familie nog altijd bedreigd. Hij heeft het geld nodig. ‘En het feit dat ik hier gewoon nog over straat loop is levend bewijs dat ik ze niet laat winnen’, zegt hij met een wat weemoedige glimlach. Bovendien, vertelt hij, ontvangt hij nu bescherming van een afsplitsing van de ira waar hij lid van is. Dat Sean hier openlijk over praat is bijzonder. Paramilitairen en slachtoffers van paramilitair geweld praten zelden met de media. Te gevaarlijk. Toch houdt ook Sean zijn achternaam liever geheim en vraagt hij voor de zekerheid nog een keer of het artikel echt niet in het Engels verschijnt. ‘Ik wil niet dat dit mij nog meer problemen oplevert.’
De meeste slachtoffers zwijgen uit angst voor meer geweld of verdere uitsluiting. Want ook als een slachtoffer niet schuldig is, wordt vaak aangenomen dat hij het heeft verdiend en dus op een of andere manier schadelijk is voor de gemeenschap. Zeker in Loyalistische gemeenschappen, waar paramilitair geweld wordt beschouwd als een exclusief Republikeins probleem, is de zwijgcultuur groot.
Praten met de politie is helemaal uit den boze. Sean zou absoluut nooit naar de politie gaan. ‘Ze zijn misschien veranderd sinds het vredesakkoord, maar ze zijn nog altijd niet te vertrouwen.’ Ook Patrick, die een paar dagen na zijn beschieting in een rolstoel het politiebureau werd binnengerold, weigerde te praten. ‘Ze wilden dat ik de schutter zou identificeren, omdat een omstander had verteld dat hij geen masker droeg’, zegt hij. ‘Dat was ook zo, maar ik heb volgehouden dat ik niks heb gezien. Hoe lang ze ook doorvroegen.’ Hij zegt het met lichte trots. ‘De ira verraad je niet. Ik ben geen tout (verrader – io).’
T och is het paramilitaire geweld tegen burgers bij de Noord-Ierse politie niet onbekend. Volgens officiële cijfers worden per jaar nog altijd tussen de zeventig en honderd mensen slachtoffer van paramilitaire beschietingen en mishandelingen, met elk jaar meerdere sterfgevallen. De slachtoffers zijn vaak jong, sommige slechts twaalf jaar oud. Ook raken nog altijd zo’n vierhonderd mensen per jaar dakloos na paramilitaire bedreigingen.
Christy Hunter, persvoorlichter van de Police Service Northern Ireland (psni), vertelt via de mail dat het paramilitaire geweld voor de Noord-Ierse politie een belangrijke prioriteit vormt: ‘Paramilitairen verwoesten levens en schaden de gemeenschappen die ze zeggen te beschermen. Ze buiten de zwaksten binnen de gemeenschap uit, meestal kwetsbare jongeren. Het brute geweld leidt bovendien tot trauma’s en psychologische schade, niet alleen voor de slachtoffers maar ook voor ooggetuigen.’
De psni neemt het paramilitaire probleem dan ook serieus. In 2016 werd na uitgebreid onderzoek een lijst opgesteld van dertien door paramilitairen gecontroleerde wijken. Ook werden de belangrijkste groeperingen geïdentificeerd die weliswaar geen bedreiging vormen voor de nationale veiligheid maar wel Noord-Ierse burgers terroriseren: de Belfast INLA en North West INLA aan Republikeinse kant en de East Belfast UVF, North Antrim UDA, South East Antrim UDA en West Belfast UDA aan Loyalistische zijde.
Bovendien werd een speciale Paramilitary Crime Task Force opgericht, die de afgelopen jaren grote successen boekte met het aanpakken van paramilitaire activiteiten als drugshandel, fraude, afpersing en prostitutie. In dezelfde periode leidde echter minder dan vier procent van de onderzoeken tot een arrestatie of rechtszaak. Een schrikbarend laag cijfer, dat volgens Hunter te herleiden is tot twee belangrijke factoren: ‘De daders hebben vaak veel forensische kennis en ooggetuigen durven meestal niet met ons te praten.’
Het gebrek aan vertrouwen in de politie is niet geheel ongegrond. Vaak kan de politie niets doen totdat er daadwerkelijk geweld heeft plaatsgevonden en het dus eigenlijk al te laat is. Zelfs dan is het onwaarschijnlijk dat de daders worden gepakt. Bovendien zijn agenten verplicht om bij vermoedens van paramilitaire bedreiging een zogeheten Threat To Life-formulier te overhandigen aan het vermeende slachtoffer. Paramilitairen maken hiervan gebruik door bedreigingen onder een speciale code bij de politie te melden, waardoor agenten in de praktijk fungeren als boodschappers: een situatie die hun geloofwaardigheid als beschermer sterk ondermijnt.
Ook op het gebied van nazorg schieten de autoriteiten flink tekort. Regelmatig worden slachtoffers voor hun eigen bescherming uit hun wijk verwijderd, maar er bestaan geen hulpprogramma’s of regelingen, waardoor slachtoffers en hun familieleden zelf contact op moeten nemen met allerlei instanties, op zoek naar fysieke, mentale en financiële steun. Omdat die instanties niet samenwerken, worden ze daarbij regelmatig van het kastje naar de muur gestuurd.
Er bestaan wel organisaties die proberen om paramilitair geweld op een constructieve manier te voorkomen. Community Restorative Justice Ireland en NI Alternatives zijn daarvan de bekendste. Beide organisaties leggen zich toe op een niet-gewelddadige aanpak van problematisch gedrag en criminaliteit binnen Noord-Ierse gemeenschappen: Community Restorative Justice Ireland doet dat aan katholieke en Republikeinse kant, NI Alternatives in protestantse en Loyalistische wijken.
Jim McCarthy, oprichter en directeur van Community Restorative Justice Ireland, heeft gevraagd om af te spreken in zijn kantoor in Twinbrook, een verre buitenwijk van Belfast. Een onopvallende locatie op ‘neutraal’ gebied, zodat cliënten ongezien langs kunnen komen. Binnen heeft het veel weg van een moderne yogastudio: in de wachtruimte staan comfortabele witte stoelen, orchideeën, waxinelichtjes en boeddhabeeldjes. Aan de muur hangen ingelijste inspirerende quotes over vergeving. Op de kop koffie die ik krijg aangeboden staat: ‘One small positive thought in the morning can change your whole day’.
Met Community Restorative Justice Ireland werkt McCarthy al sinds 1999 aan conflictbemiddeling binnen katholieke en Republikeinse gemeenschappen, met als uitgangspunt het voorkomen van geweld en sociale uitsluiting. Hij doet dat al jaren met veel succes, maar is desalniettemin een omstreden figuur. Tijdens de Troubles was hij namelijk zelf ira-lid en volgens sommigen betrokken bij de ontvoering van een Britse informant in 1991. Online zijn kleurrijk bewerkte foto’s te vinden waarin hij wordt uitgemaakt voor kidnapper, terrorist en handlanger van de politie. Zelf lijkt hij er weinig van onder de indruk. ‘Het hoort bij het werk’, zegt hij met een zwaar Noord-Iers accent.
Voor zijn bemiddelingsmethoden haalde McCarthy verrassend genoeg inspiratie uit oude paramilitaire tactieken. ‘Het kwam heus niet altijd tot knie- of enkelschoten’, vertelt hij. ‘Paramilitairen gingen ook vaak langs bij ouders om samen tot een alternatieve oplossing te komen. Dan werd er bijvoorbeeld een avondklok ingesteld of een vaste chaperonne aangewezen.’
Op eenzelfde manier probeert hij tegenwoordig gewelddadiger tactieken te voorkomen. Daarbij gaat het lang niet altijd om paramilitaire bedreigingen, al komen die nog regelmatig voor. McCarthy schat in dat zijn organisatie gemiddeld zo’n duizend zaken per jaar behandelt, waarbij het in zo’n vierhonderd gevallen paramilitair geweld betreft. Daarbij gaat het vooral om bedreigingen van Republikeinse groeperingen. ‘Onze zusterorganisatie, NI Alternatives, behandelt per jaar minstens zoveel zaken aan Loyalistische kant.’
Vaak lukt het om in overleg met de partijen tot een oplossing te komen. Maar om met paramilitairen te kunnen onderhandelen zijn McCarthy en zijn collega’s gebonden aan een strikte zwijgplicht. Ze kunnen niet met informatie naar de politie. Om die reden wordt hun ook wel verweten paramilitairen juist in de kaart te spelen.
Zelf ziet McCarthy het als een noodzakelijk kwaad in een complexe situatie. ‘Het liefst zou ik een einde zien aan alle paramilitaire activiteiten. Maar om de huidige situatie echt te veranderen is actie van bovenaf nodig. Onze middelen zijn te beperkt.’ Als non-profitorganisatie is Community Restorative Justice Ireland afhankelijk van subsidie, die lang niet altijd binnenkomt. De dame die mij binnenliet, vertelt McCarthy, werkt er al zeventien jaar. De afgelopen twee jaar hebben ze haar niet kunnen betalen. Toch gaat ze door. ‘Zolang de politiek het probleem niet structureel aanpakt, doen wij van zaak tot zaak wat we kunnen.’
Verrassend genoeg liggen de plannen voor de politieke aanpak waar McCarthy het over heeft er al jaren. Eind 2015 kwamen de Noord-Ierse, Britse en Ierse overheid tot een akkoord waarmee alle paramilitaire activiteit, inclusief geweld tegen de gemeenschap, voor eens en voor altijd aangepakt zou worden. Een jaar en een uitgebreid onderzoek later werd een ambitieus plan gepresenteerd, met de oprichting van een speciale task force, nieuwe wetgeving, een nationale bewustwordingscampagne, meer subsidie voor non-profitorganisaties en een gelaagde en constructieve aanpak van bijdragende factoren als armoede, educatie en werkloosheid.
Maar op de oprichting van de Paramilitary Crime Task Force en de lancering van de Ending the Harm-campagne na kwam er van deze plannen tot nu toe nauwelijks iets terecht. Begin 2017 viel het Noord-Ierse parlement na onenigheid over een omstreden project voor groene energie uiteen, waarna Sinn Féin weigerde terug te keren, tenzij de dup instemde met nieuwe wetgeving over de Ierse taal, het homohuwelijk en abortus. Vervolgens lag alle politieke besluitvorming en subsidiëring drie jaar lang stil, ook de ambitieuze plannen om paramilitair geweld de wereld uit te helpen. Dit tot grote zorgen van het VN Comité tegen Marteling, die de overheid vorig jaar dringend verzocht om het geweld tegen burgers, met name tegen kinderen, per direct effectief aan te pakken en te bestraffen.
Begin 2020 kondigden de Noord-Ierse ministers aan hun taken eindelijk weer op te pakken en paramilitair geweld leek ook weer op de agenda te staan. De nieuwe minister van Justitie, Naomi Long, sprak zich er afgelopen januari publiekelijk over uit nadat een 39-jarige man uit Belfast bij een paramilitaire beschieting ernstig gewond raakte. ‘Niets rechtvaardigt zulke aanvallen en ze hebben geen plaats in een Noord-Ierland dat vooruit wil komen’, stelde ze. ‘Deze criminelen willen je doen geloven dat ze “hun” gemeenschap beschermen en dat hun slachtoffers hun straf verdienen. Maar de realiteit is dat degenen die deze barbaarse aanvallen uitvoeren niets geven om rechtvaardigheid of het oplossen van sociale problemen. Ze zijn enkel geïnteresseerd in het controleren en uitbuiten van onze gemeenschappen.’
Toch is de kans dat paramilitair geweld tegen burgers nu politieke prioriteit krijgt klein. Met de Brexit gaat alle aandacht voorlopig uit naar de terroristische dreiging van dissidente paramilitairen en de maatschappelijke en economische onrust die het land de komende tijd te wachten staat. Bovendien hebben publieke sectoren als de gezondheidszorg de afgelopen drie jaar enorme schade opgelopen. Daar kwam de coronacrisis nog eens bovenop. Voorlopig krijgen deze zaken voorrang.
Daar komt bij dat de verhouding tussen de Noord-Ierse politiek en paramilitaire groeperingen nog altijd zeer bedenkelijk is. Progressieve partijen spraken zich in het verleden af en toe uit tegen paramilitair geweld, maar de twee grootste partijen – Sinn Féin en de dup – hielden zich vooralsnog opvallend stil. Beide partijen onderhouden nog altijd bedenkelijke relaties met paramilitaire groeperingen – al zullen zij politieke inmenging van paramilitairen steevast ontkennen. Paramilitairen zelf maakten de afgelopen jaren gebruik van de politieke instabiliteit en de onrust rondom de Brexit om hun invloed binnen de gemeenschap te vergroten. Want met de onrust groeit ook de behoefte aan bescherming. Het aantal paramilitaire geweldsplegingen binnen gemeenschappen nam de afgelopen jaren voor het eerst in tijden weer toe. Alle politieke beloftes en mooie woorden ten spijt, blijft het scenario uit de Ending the Harm-video’s voorlopig nog een pijnlijke realiteit.
Dit artikel kwam tot stand met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten, fondsbjp.nl