
Binnen het oeuvre van Jan Wolkers is Horrible tango uit 1967 een opvallende roman. Alle bekende, deels autobiografische ingrediënten – zijn jeugd, de godvrezende vader, zijn relatie met zijn oudere, jong overleden broer, het Hongaarse ‘Gazellenmeisje’, de seksualiteit – zijn geplaatst in een verrassende context. De ik-persoon woont samen met zijn vriendin Dodie. Hij ontmoet een dakloze Franssprekende neger die hij genereus opneemt in zijn huis. Zijn gastvrijheid ontaardt al snel in een broeierig exotisme, want hij fantaseert erover dat de nieuwe huisgenoot het bed mag delen met Dodie. Hij denkt dat ‘de neger’ dat wil, om verlost te worden van de ondergeschikte rol ten opzichte van de blanken. De spanningen vermengen zich met een concurrentiestrijd uit zijn jeugd met zijn broer. In zijn dromen tracht hij de neger te vermoorden, als een overwinning op zijn broer. Hij roept: ‘Jesse Owens doet niet mee.’
Bij de reacties op het overlijden van Jan Wolkers is niet vaak de titel gevallen van dit boek dat toont hoe literatuur de actuele discussie over de ambivalente houding jegens ‘de vreemdeling’ kan overstijgen. Turks fruit, Kort Amerikaans, De walgvogel, Terug naar Oegstgeest, Brandende liefde, De kus, Gifsla – deze boeken hebben hem gemaakt tot de schrijver waarover nu postuum wordt gezeurd dat hij eigenlijk thuishoorde in het rijtje van ‘de grote drie’. Wolkers behoorde tot de grote één. Hij was uniek in zijn stijl en thematiek. Alles wat voortkwam uit zijn mechanische Olivetti was doortrokken van zijn rake manier van observeren, die in een plastische, beeldende en korte, directe stijl van schrijven zijn neerslag kreeg.
Voor een interview is in de afgelopen decennia altijd een aanleiding geweest. Na Wolkers’ debuut in 1961 volgde bijna jaarlijks de uitgave van een roman, gebundelde essays, dagboekpassages of brieven. Er waren regelmatig tentoonstellingen van zijn kunst- en beeldhouwwerk, een onthulling van een monument of de verfilming van een van zijn boeken. Maar vooral ook was Wolkers zélf een absolute lieveling van de journalistiek. Als ultieme man – seksueel, ruig en gevoelig – als vader van vier zoons en een jong overleden dochter en als kenner van muziek, kunst, geschiedenis en de bijbel vertelde hij graag, aanstekelijk, urenlang over meer dan zijn eigen werk alléén.
Zijn werk en persoon waren complementair. Alles aan hem was eigen. De grafische vormgeving van zijn boeken was net zo typerend als de wijze waarop hij in het kinderprogramma De achtertuin van Wolkers vertelde over de dieren en planten in zijn tuin.
Zijn bezoek ontving hij met lekkers van de lokale bakker, cider en sigaren in de ronde erker van Huize Pomona op Texel, waar hij vanaf 1981 woonde. Als vreemdeling werd je deelgenoot van zijn wereld. Hij had geen haast, nam je mee naar zijn atelier, zijn boekenkast en zijn prachtige natuurtuin om met de onbevangenheid van een kind te wijzen op allerlei details.
En zo ongegeneerd en humoristisch als hij kon mopperen en tieren over de bekrompenheid van anderen, zo zonder schaamte en valse bescheidenheid beschouwde hij zichzelf als schrijver en beeldend kunstenaar. ‘Ik heb een feilloos gevoel voor wat flauwekul is.’ Of: ‘Ik kan nog steeds volstrekt zuiver naar de dingen kijken.’ En wijzend op een foto van hemzelf als jonge man: ‘Wat een prachtig atletisch lichaam had ik toen.’
Dat zei hij in de winter van 2003 tijdens een interview voor De Groene Amsterdammer. Het gesprek ging onvermijdelijk over ouder worden en de dood. Zijn reflecties vonden toen geen uitweg meer in lijvige romans maar in poëzie, maar niemand mocht van hem denken dat hij de dood vreesde en dat in gedichten van zich af schreef. Bang was hij niet, zei hij: ‘Het enige wat ik vreselijk zou vinden, is dat ik vanwege ziekte en zwakte niet meer zou kunnen werken. Als ik sterf, dan het liefst in één klap. Aftakeling is bedreigend.’
In het gedicht Zelfportret met kreeft over zijn eigen dood komt opnieuw de hardloper Jesse Owens voor, als metafoor van de snelheid van een man in de kracht van zijn leven – en een kraai die krast dat het is volbracht. Wolkers was, nadat hij het gedicht had voorgelezen, concreet: ‘Ik laat me cremeren, en mijn as mag niet in een urn gestopt worden. Hij moet verstrooid worden tussen de bomen in mijn tuin. Ik heb in mijn leven zo veel vogels gered dat ik denk dat ze mij met z’n allen op hun snavels zo de hemel in dragen. Ik zou best tussen een ijsvogel en een zanglijster willen zitten voor de eeuwigheid.’
Wat hij nog wél zou willen, zei hij, al was het maar voor vijf minuten, was een jachtluipaard zijn, om ‘als een schim te verdwijnen achter de horizon’.
Wolkers is op 19 oktober in één klap achter de horizon verdwenen.
Karina zorgt voor zijn werk, want zoals hij aangaf: ‘Ik heb geen testament. Zij kent alles.’
_Lees op de interviews met Jan Wolkers uit 2003en 2005
