Ryunosuke Akutagawa
Rashomon and Seventeen Other Stories
Penguin, 320 blz., € 17,99 (verschijnt komend voorjaar in vertaling bij Veen)

De weg naar onsterfelijkheid is een vroege dood. Zie Ryunosuke Akutagawa (1892-1927). Toen de Japanse korte-verhalenschrijver op 35-jarige leeftijd een overdosis Veronal nam, stond zijn literaire reputatie onder druk. Ouder werk was weggezet als hautaine mooischrijverij, terwijl hij zich met latere autobiografische verhalen van het grote publiek vervreemd had. Toch wordt Akutagawa tegenwoordig door vrijwel iedere Japanner gelezen.

Dat die tijdloosheid met meer te maken heeft dan sec de verhalen bewijst de luxe Penguin-editie van Rashomon and Seventeen Other Stories. Een fraai vormgegeven band – met een omslag door graphic novelist Yoshihiro Tatsumi – nauwgezet vertaald en geannoteerd door Jay Rubin en voorzien van een kritisch voorwoord door Haruki Murakami. De laatste gaat vooral in op het drama van Akutagawa’s leven en de wijze waarop de culturele spagaat van het ‘open’ Japan zich vertaalde in diens schrijverschap. Twee elementen waarmee de verhalen een fascinerende kruisbestuiving aangaan.

Akutagawa werd geboren in Tokio, als zoon van een ‘krankzinnige vrouw’. Noodgedwongen groeide hij op bij een oom en tante. Aan de Keizerlijke Universiteit ging hij volledig op in de verwesterlijking die om zich heen greep sinds het einde van het Tokugawa-shogunaat (1603-1867), dat het land had afgesloten van de buitenwereld. Akutagawa las schrijvers als Strindberg en Nietzsche en vertaalde Anatole France. Zijn eerste verhaal publiceerde hij in 1915, in een zelf opgericht literair studentenblad.

Rashomon speelt in het Kioto van de twaalfde eeuw. In de door regen geteisterde ruïne van een toegangspoort wordt een voormalige dienstknecht geconfronteerd met een vrouw die parasiteert op lijken. Akutagawa laat ons de gedachten van de dienstknecht lezen, die moet kiezen tussen deugd en immoraliteit.

Akira Kurosawa zou in 1950 de locatie van Rashomon gebruiken in de gelijknamige film. Het verhaal leende hij echter van In a Bamboo Grove, Akutagawa’s beste vroege verhaal. Een moord in het Kioto van de tiende eeuw wordt verteld vanuit zeven perspectieven, variërend van een ooggetuige tot de dader en zelfs – via een medium – het slachtoffer. Iedereen blijkt zijn eigen psychologisch waarachtige waarheid te hebben. Akutagawa hoest hier niet simpelweg een oud volksverhaal op. Hij bekijkt de situatie door een modernistische bril en voegt stijlelementen en diepgang toe.

Die combinatie van de tegenstrijdige krachten van moderniteit en traditie maakten hem mateloos populair. In zinnen die vloeien als water roept hij vergeten eeuwen op. Daarbij schuwt hij de duistere onderstromen van het bewustzijn niet, en hij speelt met die typisch Japanse voorliefde voor het onwerkelijke en het mythische.

En toch, soms ontbreekt er iets. Akutagawa lijkt te vaak geïnteresseerd in het zo fraai mogelijk herkauwen van oude verhalen, zonder iets van zichzelf te investeren. Het leverde hem, na jaren van succes, kritiek op van vertegenwoordigers van Echte Literatuur – in Japan een scherp en gewichtig onderscheid. Tot verbijstering van de zelfingenomen schrijver.

De kritiek viel samen met de onttakeling van zijn persoonlijke leven. Begin jaren twintig begon Akutagawa een buitenechtelijke relatie met zijn ‘crazy girl’, de dichteres Hide Shikego, die al snel beviel van zijn kind. Zijn familie ging in toenemende mate een beroep doen op zijn fondsen en aan een vlucht als correspondent in China hield hij pleuritis over. Tot overmaat van ramp vernietigde de grote Kanto-aardbeving van 1923 veel familiebezit. Een paar jaar later stak een zwager zijn eigen huis in brand nadat hij de woning bewust oververzekerd had. De verzekering werd nooit uitbetaald en de zwager sprong voor de trein. Direct klopten zijn nabestaanden bij Akutagawa aan.

De schrijver had inmiddels te kampen met slapeloosheid en depressie. Hij bestreed ze met apothekersvoorraden aan pillen. Als schrijver dwong Akutagawa zichzelf zijn gebreken onder ogen te zien. Het leerde hem zijn spierballenvertoon in te tomen en voorzichtig persoonlijker te worden. De prijs was een confrontatie met zijn demonen, die zich met zijn woorden leken te voeden. De duistere apotheose daarvan zijn de twee postume verhalen in de bundel. The Life of a Stupid Man is een autobiografie in derde persoon. In 51 ultrakorte hoofdstukjes doet Akutagawa kond van zijn zondigheid, zijn angsten, de tegenslagen die bepalend zouden blijken. Sommige hoofdstukjes zijn dreigende miniatuurtjes: een gesprek in een café, dat half aan hem voorbij gaat doordat hij verzinkt in de oneindige reflectie van spiegels in spiegels. De doktoren komen met elke mogelijke diagnose, maar Akutagawa weet donders goed wat er mis is: ‘Hij schaamde zich voor zichzelf en was bang voor de anderen – de maatschappij die hij zo verafschuwde.’

Met Spinning Gears wordt de afdaling in Akutagawa’s hel voltooid. Het is een bijna impressionistisch verslag van dagen gevuld met paranoia en doodstijdingen; het getal vier, mannen in regenjas, een made in het eten, boeken die openvallen op veelzeggende pagina’s. Zelfs een simpele wandeling of een bezoek aan boekhandel Maruzen geschiedt onder die verstikkende deken. Akutagawa’s ongerichte dolen krijgt zo het karakter van een hellevaart. Het is een fascinerend verslag van depressie – en ja, daar moet je tegen kunnen en voor open staan. ‘Ik heb geen geweten’, schrijft hij, ‘en nog in het minst een artistiek geweten. Alles wat ik heb zijn zenuwen.’

De destructieve aard ten spijt behoudt Akutagawa zijn greep op de taal en de stijl. Adembenemend, gezien de omstandigheden. Al had je deze man onder stroom gezet, dan nog had hij kunnen schrijven. Een gave, maar wellicht ook een straf.

Zo eindigt de schrijver van plotgedreven historische vertellingen in een intiem hier en nu. Zijn afstandelijkheid heeft zich ontwikkeld tot het omgekeerde: er is geen enkele afstand meer tot de emotie, we zijn erdoor omgeven. Zijn scherpe oog voor menselijk gedrag richt zich nu op hemzelf. Het leven is onleefbaar en de stank van de dood stijgt bijkans op van de pagina’s. In de laatste alinea van Spinning Gears schrijft Akutagawa: ‘Ik heb de kracht niet meer dit te blijven schrijven. Dóórleven met dit gevoel is pijnlijker dan ik beschrijven kan. Wil niet iemand zo vriendelijk zijn me te wurgen in mijn slaap?’

Akutagawa’s dood haalde alle voorpagina’s en werd geduid als het bewijs van het failliet van bourgeois modernisme. De macht van de staat had de toekomst, zoals zou blijken in de daaropvolgende jaren, toen Japan het destructieve pad insloeg naar de Tweede Wereldoorlog.

Murakami trekt in zijn voorwoord een vergelijking tussen Akutagawa en F. Scott Fitzgerald. De tragische dronkaard van de Amerikaanse letteren begon zijn schrijvende leven eveneens als stilistisch natuurtalent. En ook Fitzgerald daalde af in een private hel, door familieomstandigheden en middelengebruik. Toen Fitzgerald – veel te jong – stierf, was het met geringe reputatie, al was zijn latere werk superieur aan de vele mediocre tijdschriftenverhalen uit zijn hoogtijdagen.

Maar de overeenkomst ligt dieper. Beide mannen zijn een soort seismograaf van hun tijd. Zoals Fitzgeralds opkomst en teloorgang samenvallen met de naoorlogse boom en bust, zo is Akutagawa’s leven een symbool van de ontwikkeling die Japan in de jaren tien en twintig doormaakte. Op het hoogtepunt van de verwesterlijking – het Taisho-tijdperk – was Akutagawa’s faam ongekend. Hij was dé moderne Japanner: westers gekleed, thuis in de buitenlandse literatuur, mondain. Maar tegelijk met het land zelf nam Akutagawa’s persoonlijke leven een kwalijke wending. De totale ineenstorting kwam onherroepelijk naderbij.

Niet al Akutagawa’s verhalen zijn van gelijke kwaliteit. Maar tussen de regels door vertellen ze twee boeiende metaverhalen. Het eerste is de geschiedenis van het ‘Kirin-kind van de jaren ’10’, dat wegzinkt in duisternis. Het tweede is het verhaal van een land dat worstelt met de tegenstelling tussen traditie en moderniteit. ‘You are what our Eastern World has bred’, dicht Akutagawa, ‘an electric locomotive that smells of flowering grasses’. Zo krijgen we zicht op het verscheurde hart van de man en het land. Een hart dat prachtig bloedt.