
De euforie van de Arabische Lente in 2011 was vrij snel verdwenen. Wat overbleef van de juichende menigten op pleinen was op z’n best een terugval in dictatuur (Egypte en Bahrein) of teruggang in economie (Tunesië), maar vaker nog het wegzinken in een burgeroorlog (Libië, Jemen, Syrië). De dictators lijken gelijk gekregen te hebben: al decennia weerstonden zij de westerse druk tot democratisering door de retorische vraag te stellen of men liever de stabiliteit van een autoritair regime had of de chaos van de democratie. Westerse landen riepen op tot democratie maar berustten uiteindelijk altijd in de autocratie. En in die houding is niet veel veranderd. Ook na de Arabische Lente niet.
Neem de situatie van Egypte. Het afzetten van Mubarak gebeurde wellicht onder druk van de massabetogingen, maar vond uiteindelijk plaats omdat het leger dat nodig vond. Al sinds 1952, toen de groep officieren rond Nasser de Egyptische monarchie omverwierp met een militaire coup, is Egypte geregeerd door het leger. Zij offerden Mubarak aan een juichende menigte om toch de touwtjes in handen te houden. Het leger onder leiding van generaal Sisi volgde de ontwikkelingen dan ook op de voet, met de vinger aan de trekker. Datzelfde jaar 2011 was de eerste keer in de geschiedenis van Egypte dat de gehele bevolking middels écht vrije verkiezingen zelf een president kon kiezen. En voor het eerst hadden zij een niet-militair als president. Maar twee jaar later vond Sisi het genoeg geweest en zette president Morsi met een militaire coup af. Het leger hervatte daarmee de traditie van militair bestuur, en zelfs op hardhandiger wijze dan voorheen.
Ook het Westen is opnieuw teruggevallen in het oude patroon. De retoriek van vrijheid en democratie die al jaren wordt gebezigd en die bestendigd leek te worden met de Arabische Lente is weer ingeruild voor ouderwets pragmatisme. Egypte is immers nodig om de migratiestromen uit Afrika tegen te houden. Sisi is daarom met alle egards behandeld door Europese leiders, en heeft voor zijn functie als poortwachter van Noord-Afrika een aanzienlijke gage ontvangen. Na de coup heeft Egypte enorme wapenorders geplaatst, onder meer bij Frankrijk (vier fregatten, 24 gevechtsvliegtuigen) en Duitsland (vier fregatten, twee onderzeeboten), en ook bij Nederland (een radarsysteem).
De regio is dus weer terug bij af, lijkt het. Maar niets is minder waar. In 2019 stonden opnieuw de pleinen vol, ditmaal in Marokko, Algerije, Soedan, Libanon, Irak en Iran. De verwachtingen waren wellicht niet zo hooggespannen als in 2011, maar de druk op de regimes was niet minder groot. Was hier dan sprake van een Arabische Lente 2.0? In zekere zin wel. Opnieuw waren de jongeren oververtegenwoordigd in de demonstraties en opnieuw protesteerden zij tegen corruptie, economisch wanbeleid en onrechtvaardig bestuur.
Het is daarom opmerkelijk dat deze demonstraties niet de aandacht hebben gekregen van de westerse politici en media, zoals wel het geval was met de Arabische Lente. De demonstraties van 2019 haalden nooit de voorpagina’s of de koppen van breaking news. Ten onrechte, en jammer. Maar ook wel begrijpelijk. Want na de knotsgekke maanden van de Arabische Lente tussen januari en maart 2011, die iedereen op het puntje van zijn stoel voor de televisie vastgepind hielden, volgden al snel allerlei andere kwesties die de aandacht opeisten: vluchtelingen en terroristische aanslagen in Europa, de opkomst van IS, burgeroorlog in Syrië en de escalerende rivaliteit tussen Iran en Saoedi-Arabië.
Dat bevestigt het beeld van het Midden-Oosten als een continue rollercoaster: elk jaar is er weer iets nieuws, elke keer schrikt iedereen weer op van een gebeurtenis die niemand had voorzien. Deskundigen durven daarom geen voorspellingen te doen en leven met het credo expect the unexpected. Toch is er wel degelijk sprake van ontwikkeling en continuïteit. Ik zou zelfs menen dat die heel langzaam in de goede richting gaat. En de Arabische Lente speelt hier een belangrijke rol in.
De ontwikkelingen in het Midden-Oosten kunnen we door twee brillen bezien: die van de overheden, en die van de bevolking. In het geval van de regimes – want dat zijn het, ondanks alle democratische parafernalia – is er sprake van ordinaire machtspolitiek. Het Midden-Oosten is dan een schaakspel waar je soms nauwelijks meer wijs uit wordt. In dat politieke krachtenveld speelden de grootmachten een belangrijke rol, eerst Amerika en de Sovjet-Unie, daarna Amerika en Europa. Maar in de afgelopen twintig jaar heeft Amerika een aantal draaien gemaakt in zijn Midden-Oosten-politiek, die grote gevolgen hebben gehad.
Zo heeft Amerika na de aanslagen van 9/11 in 2001 zijn beleid van onvoorwaardelijke steun aan zijn partners in de regio aangepast door te eisen dat deze regimes zouden democratiseren. Dit beleid was ingegeven door de harde logica van Amerikaans eigenbelang. De reden dat Amerika het doelwit was geworden van terroristische aanslagen van moslimorganisaties, zo luidde de analyse, was vanwege zijn steun aan regimes van landen als Egypte en diverse Golfstaten. De terroristische organisaties hadden zich al sinds de jaren negentig gericht tegen deze regimes (de ‘nabije vijand’), maar nu ook tegen hun buitenlandse bondgenoot Amerika (de ‘verre vijand’). De oorzaak van dit alles, aldus Amerika, lag in het onderdrukkende karakter van de bevriende regimes. De oplossing was daarom dat zij democratischer moesten worden. En zo begon president Bush in 2001 met een miljardencampagne voor ‘vrijheid en democratie’ in het Midden-Oosten.
De regimes waren niet zo blij met deze Amerikaanse oproep tot democratisering, maar de bevolking was dat wel. Alleen bleek dat hun voorkeur daarbij vooral uitging naar meer islamitisch ingestelde politieke groeperingen. En na de Amerikaanse invasie van Irak in 2003 bleek dat de democratisering niet zo makkelijk was in te voeren als gedacht. Dit leidde tot een volgende draai in het Amerikaanse beleid, namelijk dat de nadruk verschoof van democratie naar burgerlijke vrijheden (civil liberties): het was niet erg als regimes autoritair waren, zolang ze er maar voor zorgden dat er sprake was van elementaire vormen van vrijheid en goed bestuur. De Amerikanen richtten hierbij hun blik vooral op de Golfstaten, en die bleken open te staan voor deze nieuwe visie.
En toen kwam Obama, die zijn verkiezingsbelofte inloste: Amerika weg uit het Midden-Oosten. Het ging hem niet alleen om de aanwezigheid van militairen. Door de exploratie van schaliegas en -olie in Amerika was het land voor het eerst sinds lange tijd ook niet meer afhankelijk van de olieproducerende Golfstaten. Obama reikte in zijn beroemde Caïro-toespraak van 2009 weliswaar de hand naar de moslimwereld, maar daarmee bedoelde hij niet actieve betrokkenheid. Hij wilde juist weg uit het politieke moeras van het Midden-Oosten. Hierdoor ontstond een vacuüm waar regionale machten in zijn gestapt die zichzelf daarbij soms een te grote broek hebben aangemeten: Turkije, de Emiraten, Saoedi-Arabië, Iran. De dynamiek in het Midden-Oosten is daardoor enorm veranderd.
De rol van de betogers die tijdens de Arabische Lente de straat op gingen, lijkt hierbij ondergeschikt. Het zijn immers de regimes en allerlei milities die bepalen wat er gebeurt in dit grote spel, niet de burgers. Maar de Arabische Lente heeft wel iets bijzonders in gang gezet. Door de opstanden zijn de regimes zich ervan bewust geworden dat ze terdege rekening moeten houden met hun bevolking. Die is immers in staat gebleken om gevestigde leiders uit het zadel te wippen. De val van dictator Bashir van Soedan in 2019 na dertig jaar bewind heeft hun daar weer hardhandig aan herinnerd. En deze onvrede met regimes is niet een gril van het volk, een oprisping in het anders zo voortkabbelende dictatoriale landschap. Hier is sprake van een trend die al veel langer speelt.

Al sinds de jaren 1990 zijn met enige regelmaat onderzoeken uitgevoerd onder de Arabische bevolking met de vraag wat zij graag wil. De uitkomsten zijn elke keer weer redelijk consistent: men wil islam en democratie. Dat veroorzaakte vaak verwarring bij westerse waarnemers want islam en democratie werden gezien als tegenstrijdig. Iedereen had immers nog het beeld voor ogen van de politieke islam die in de voorgaande jaren geen rooskleurige voorbeelden had gegeven van de wijze waarop de islam zich verhield tot de staat. Maar het bleek al snel dat de twee wensen van islam én democratie niet samenkwamen in die ‘politieke islam’, maar gescheiden trends vormden die elk hun eigen traject volgden.
De eerste trend is die van de islam. Deze trend valt samen met de wereldwijde ontwikkeling van toenemende religiebeleving, die vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw zichtbaar is. Religie werd niet alleen beschouwd als belangrijk voor het persoonlijk welzijn van de mens, maar ook voor het maatschappelijke en politieke welbevinden van een land. Er is sindsdien sprake van een toenemende vroomheid, waarneembaar in de megakerken in Afrikaanse en Aziatische landen en de zware concurrentie die de katholieke kerk ondervindt van evangelistische bewegingen in bijvoorbeeld Zuid-Amerika. Maar ook de vervlechting van religie met politiek en identiteit nam mondiaal zienderogen toe. George Bush was de eerste new born Christian-president die ‘religieus rechts’ deel maakte van zijn beleid, en in landen als Israël en India is religie een belangrijk onderdeel geworden van politiek.
Deze ontwikkeling speelt ook in de moslimwereld. De aandacht van de buitenwereld gaat daarbij vooral uit naar excessen, zoals de Iraanse Revolutie van 1979, de invoering van bepaalde shariaregels in Pakistan, de opkomst van terroristische islamitische organisaties. Religie is ook een grote rol gaan spelen in het dagelijks leven van ‘gewone’ moslims, van arm tot rijk, hoog- en laagopgeleid. Voor hen hadden de revoluties en aanslagen die werden gepleegd in naam van de islam niets van doen met de islam, maar diezelfde islam was voor hen wel van belang in hun persoonlijke vroomheid, en in de maatschappelijke en zelfs politieke kwesties van de samenleving.
Als we de excessen ‘radicalisme’ noemen, dan kunnen we deze ontwikkeling ‘fundamentalisme’ noemen, oftewel de behoefte terug te keren tot de pure vormen van islam. Dit fundamentalisme kon conservatieve en onverdraagzame vormen aannemen, maar leidde ook tot een herleving van feminisme en nieuwe gedachtevorming over kwesties als democratie en duurzame ontwikkeling.
In het Midden-Oosten heeft het fundamentalisme inmiddels vaste voet aan de grond gekregen. De islam maakt onlosmakelijk deel uit van de maatschappij en de politiek, in conservatieve of liberale vorm, en daar moet je mee dealen, of je het daar nu mee eens bent of niet. Voor veel waarnemers is dit dan ook de oorzaak van de sektarische conflicten die meer dan ooit opspelen in het Midden-Oosten. Maar daarin speelt niet zozeer de islam een toonaangevende rol, als wel de tweede trend: democratie. Of eigenlijk zouden we het geen democratie moeten noemen, maar goed bestuur, of beter nog: zelfbeschikking. Dát is wat mensen willen. De tweede wens op hun verlanglijstje, naast islam.
Tijdens de Arabische Lente stonden er demonstranten met en zonder islamitische kledij op de pleinen, maar dat was niet waar hun protest om ging. Zij eisten geen islam of een islamitische samenleving – die hadden ze inmiddels al, dat was de uitkomst van die eerste trend. Nee, ze wilden een rechtvaardige samenleving, en economische voorspoed. En daar was nog een wereld te winnen. En deze wereld is lang ongezien gebleven omdat iedereen zo gefixeerd was op die andere trend, de islam
Maar hoe heeft het toenemende sektarisme in de regio dan meer met de democratie te maken dan met de islam? Toegegeven, het heeft er alle schijn van dat mensen elkaar in het Midden-Oosten naar het leven staan vanwege religieuze verschillen. Religie lijkt hier bij uitstek de oorzaak te zijn van alle geweld en ellende. Historici en wetenschappers zijn echter bijna unaniem in hun conclusie dat religie – de islam, in dit geval – niet de oorzaak is van de conflicten, maar dat sprake is van ouderwetse machtspolitiek. Religie is van belang voor mensen, en kan daarom makkelijk worden ingezet als instrument in dergelijke conflicten.
Zo heeft de Saoedische overheid, in reactie op de protesten die sinds de Arabische Lente regelmatig oplaaien in het Saoedische koninkrijk, de demonstranten ervan beschuldigd mee te lopen aan de leiband van Iran en van het zaaien van religieuze verdeeldheid. Dat klinkt vergezocht, maar is verklaarbaar als we beseffen dat er een Saoedische sjiitische minderheid is (naar schatting tien tot vijftien procent) die al decennialang protesteert tegen achterstelling en onderdrukking.
Een soortgelijke situatie is zichtbaar in het kleine Golfstaatje Bahrein. Daar vormen de sjiieten echter een meerderheid (zestig tot 75 procent), alleen zijn de soennieten aan de macht, en ook hier klagen de sjiieten al decennia over achterstelling en discriminatie. Toen de Arabische Lente aanbrak, gingen in Bahrein zowel soennieten als sjiieten de straat op, want men had veel aan te merken op het regime. Dat zette de oproerpolitie in, en met hulp van het Saoedische leger werden de demonstraties neergeslagen. En zowel het Saoedische als het Bahreinse regime wees naar de sjiieten als aanstichters en vijfde colonne van Iran. Dit is de werkelijke politiek van sektarisme: het gebruik van religieuze verschillen om middels de strategie van verdeel-en-heers macht uit te oefenen.
Saoedi-Arabië en Bahrein staan niet alleen in hun vrees voor wat wel wordt aangeduid als het ‘opkomend sjiisme’. Koning Abdullah II van Jordanië verwoordde deze vrees in 2008 voor het eerst met de term ‘sjiitische halve maan’. Daarmee doelde hij op de landen met een sjiitische meerderheid – Jemen, Bahrein, Iran en Irak – die een semi-aaneengesloten halve cirkel vormen. Deze term is sindsdien in zwang geraakt. Om onduidelijke redenen worden hier vaak ook Syrië en Libanon aan toegevoegd: beide landen hebben immers geen sjiitische meerderheid (ongeveer tien tot vijftien procent sjiieten in Syrië, in Libanon ongeveer 25 procent). Wellicht zijn de soennitisch-sjiitische spanningen in deze landen reden voor hun toevoeging aan deze sjiitische kring. Maar met deze logica zou dan ook Saoedi-Arabië toegevoegd kunnen worden, gezien de spanningen die daar spelen en het feit dat sprake is van een sjiitische minderheid.
De dreiging van soennitisch-sjiitisch sektarisme lijkt de plaats ingenomen te hebben van de internationale aandacht die eerst toeviel aan de Arabische Lente. Dat dit beeld van een sjiitische dreiging nu opeens zo sterk is, is echter een uitvloeisel van de tweede trend die ook leidde tot de Arabische Lente: het verlangen naar democratie, goed bestuur, zelfbeschikking. Waar sjiieten in het Midden-Oosten (met uitzondering van Iran) vaak een armoedige, achtergestelde en soms ook onderdrukte gemeenschap vormden, maken zij sinds enkele decennia een proces door van emancipatie en empowerment. Dit is niet zozeer ‘opkomend’ sjiisme als wel de opkomende roep van sjiieten om een betere behandeling.
De sjiieten staan niet alleen in deze eis. Opmerkelijk aan de deelnemers van de betogingen van 2019 in het Midden-Oosten is dat ze moslims én christenen waren, en soennieten én sjiieten, en dat die verschillen er niet toe deden. Het ging hun niet om religie of religieuze identiteit. Het ging hun om werkgelegenheid, een transparante en rechtvaardige regering, maatschappelijke kansen. Ze protesteerden tegen corruptie en wanbeleid. En ja, ze protesteerden ook tegen het gebruik van sektarisme als overheidsstrategie.
Is hier dan toch sprake van een positieve trend? Daarmee bedoel ik niet dat we binnenkort allerlei landen in het Midden-Oosten zullen zien die volwaardig democratisch zijn en waar religie zich tevreden heeft genesteld in haar maatschappelijke en politieke rol. Dat is verre toekomst, en de weg daar naartoe zal nog veel geweld en ellende met zich meebrengen. Maar de wens van de bevolking in het Midden-Oosten van een goed en rechtvaardig bestuur is onomkeerbaar en wordt steeds breder gedragen.
Hierin speelt de jeugd een belangrijke rol. In het Midden-Oosten is meer dan de helft van de bevolking jonger dan twintig jaar, en met de huidige bevolkingsgroei zal deze jeugdigheid alleen maar toenemen. Het gaat om hun toekomst, en vooral de kansen en vooruitzichten die ze daarvan mogen verwachten. Met werkloosheidscijfers tussen twintig en dertig procent is het niet verwonderlijk dat met name de jongeren massaal de straat op gaan. Economische eisen waren ook de aanleiding voor de demonstraties van 2019. Maar deze betogingen sloegen al snel om in politieke protesten. En de tijden zijn veranderd. Dankzij de moderne media kijkt de hele wereld mee. Dankzij diezelfde media zijn deze betogers goed op de hoogte van hoe het er elders in de wereld aan toe gaat, en dat hun eigen land daar slecht bij afsteekt.
Hier is inderdaad sprake van een vervolg op de Arabische Lente. En voorlopig zal dat voortduren. Want de wens van goed bestuur dat leidt tot een betere toekomst is nog niet vervuld.
Maurits Berger is hoogleraar arabistiek aan de Universiteit Leiden. Zijn meest recente boek is De halalborrel en de toekomst van de islam in Nederland (2020)