‘Vroeger waren wij een sterke mogendheid, iedereen was bang voor ons (…) In de Sovjet-Unie kreeg iedereen evenveel salaris, iedereen had werk en een woning (…) De maatschappij was veel rechtvaardiger (…).’ Ze is twintig jaar en ze studeert aan een diplomatenopleiding die in de sovjettijd prestigieus was. Als ik zeg: ‘Maar in de Sovjet-Unie bestond geen vrijheid’, antwoordt ze: ‘Wat is vrijheid?’ Dat is typisch Russisch: een vraag over vrijheid beantwoordt men met een wedervraag: ‘Vrijheid waarvoor? Vrijheid waarvan?’ Vrijheid geldt hier als een abstractie, ze wordt opgevat als een instrument om een doel te bereiken. Dat bepaalt je houding: vrijheid is in het beste geval een instrument, in het slechtste geval een poging je te belazeren.

Al op de vroege ochtend spreekt, nee zingt de jonge radioverslaggever met melodieuze stem haar commentaar op de zoveelste beslissing van de overheid: ‘Wij moeten het Westen laten zien (…)’, ‘Wij gaan naar de Olympische Spelen in Rio (…)’, ‘Hoe moeten we reageren op de provocaties van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken?’ Ze is 25 jaar en het meest treft mij dat woordje ‘wij’. Bijna de hele redactie bestaat uit jonge mensen zoals zij. Het is een privaat mediabedrijf, maar het neemt een agressieve, regeringsgetrouwe positie in. De redacteuren voelen zich vrijwillige hulptroepen van de macht, van de geheime diensten of zelfs van de president persoonlijk en daarom klinken hun woorden als een poging de overheid te helpen haar vijanden te ontmaskeren: ‘Wordt het geen tijd ze allemaal achter de tralies te zetten?’ vragen ze retorisch. Dat doet me denken aan de taal van de stalinistische zuiveringen van de jaren dertig.

Als je die journalisten verwijt dat ze niet objectief zijn, dan zijn ze oprecht verbaasd. ‘Waarom is het slecht dat we van ons land houden, dat we geloven in Poetin en zijn team?’ Ze zien geen verschil tussen journalistiek en propaganda. Naar alle waarschijnlijkheid is dat de ultieme geruststelling na de jaren negentig, toen het op de nachtelijke straten van hun provinciale geboorteplaatsen gevaarlijk was. Nu zijn ze bereid elk geweld van de staat te rechtvaardigen, omdat ze in de staat hun enige beschermheer zien. Onze radiomaakster verhoudt zich tot de staat als tot een echtgenoot die voor haar moet zorgen, haar moet beschermen en haar tegelijkertijd kort moet houden.

Zo zijn ze dus opgegroeid, de eerste generatie die geen censuur en geen sovjetrijen voor elementaire levensmiddelen heeft gekend. ‘Die kun je niet meer de stal in jagen’, zeiden we nog maar vijf jaar geleden. De generatie die haar hele leven onder het kapitalisme heeft geleefd, die vrijelijk buitenlandse talen spreekt en van jongs af aan het buitenland kent. Nu ze zijn opgegroeid willen ze ‘back to the USSR’, in ieder geval verbaal.

De mens wordt niet geboren in een vacuüm. In hun jeugd hebben ze continu van hun ouders of van hun leraren gehoord: ‘In de Sovjet-Unie had iedereen werk, was er voor iedereen geld, hoefden we ons niet te vernederen.’ Natuurlijk was dit schijnheiligheid of een leugen – maar dat weet al niemand meer. Men herinnert zich alleen wat goed was. Deze kinderen zijn opgegroeid met de gedachte dat ze een groots land hebben verloren en ze zouden dat wel terug willen.

Niet alleen hun ouders vertelden hun dit verhaal. Gedurende het hele bewuste leven van deze jongeren was Poetin aanwezig: zijn functie veranderde van naam, maar hij was er altijd, hij liet ze nooit in de steek. Voordat de buitenwereld kennismaakte met de ‘Russische propaganda’ was die al decennialang gericht op de Russen zelf. De staatsmedia hebben in tien jaar tijd een onwaarschijnlijke operatie voltooid: ze hebben de Russen nostalgie naar het verleden ingeprent. Al die jaren vertelde de televisie hun hoe goed het leven was in de Sovjet-Unie. Maar anders dan hun ouders kent de generatie van twintigers de Sovjet-Unie slechts uit de historische tv-series en films, waar er honderden van zijn gemaakt.

Zo is er een fantastisch ‘virtueel’ beeld geschapen van de Sovjet-Unie, zoals die in werkelijkheid nooit bestaan heeft. Twintigers stellen zich het verleden voor als een wereld die net zo schitterend was als de raket van Joeri Gagarin, waar iedereen in vriendschap met elkaar leefde, tevreden was en nergens gebrek aan had. Over de moderne tijd wordt aanzienlijk minder en met minder interesse gepraat. Het heden is het onuitgesproken taboe voor film en televisie. Het heden is gevaarlijk, het verleden gevaarloos.

Psychologisch gezien bevindt de meerderheid van de bevolking zich in een omgekeerde toestand – ze leeft eerder in het verleden dan in het heden. Dat geldt ook voor de jeugd. De Sovjet-Unie hield 25 jaar geleden op te bestaan, maar haar ideaal – ‘een generatie die zal leven onder het communisme’ – is als het ware uit inertie verwezenlijkt in een totaal ander land. De sovjetjeugd van de jaren zeventig en tachtig was aanzienlijk cynischer. Ze schaterde om de partijcongressen en de bejaarde partijsecretarissen. De huidige twintigers doen denken aan de bouwers van het communisme van de sovjetaffiches: ze geloven écht wat de propaganda zegt.

Het sovjetidee ondergaat een ongehoorde renaissance. Onder de jeugd is een klein percentage militaristen en stalinisten, voor wie geweld het enige middel is om problemen op te lossen. Zij zijn minder bang voor oorlog dan voor homo’s en tolerantie. Maar hoewel zij de ‘westerse waarden’ afwijzen, blijven ze westerse kleding, schoenen, auto’s en gebruiksvoorwerpen kopen (omdat die van betere kwaliteit zijn), naar Amerikaanse blockbusters kijken en op vakantie gaan in Europa, om nog maar weer eens met eigen ogen te zien hoe dat ‘naar de afgrond holt’ (zoals ze op de tv horen).

Hoe valt te verklaren dat de jonge generatie terug wil naar een tijd waar zelfs de vrijheid van het Rusland van Poetin niet bestond? De eerste en belangrijkste paradox waar sociologen op stuiten is dat de jeugd in Rusland geen referentiegroep is, geen locomotief van verandering, zoals in een normale maatschappij. Je zou kunnen zeggen: de jeugd in Rusland is niet jeugdig. ‘De maatschappij in Rusland is veel te homogeen’, constateert Valeria Kasamara, leider van het politieke onderzoekslab van de Moskouse Hogere Economische School. Wat betekent dat? De Russische jeugd heeft geen verlangens die afwijken van andere leeftijdsgroepen, en de maatschappij in haar geheel is passief.

De sociologen van het Levada-centrum, een opiniepeiler, in Moskou erkennen dat zij ervan uitgingen dat het ‘sovjettype’ eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zou zijn verdwenen en dat er een ander menstype zou ontstaan na de ineenstorting van het sovjetexperiment. Maar sociologische opinieonderzoeken lieten al in de jaren 2000 zien dat het sovjettype zichzelf reproduceert. Lev Goedkov, directeur van het Levada-centrum: ‘De hoop dat met de jonge generatie alles principieel zou veranderen is een illusie gebleken.’

Aleksej Levinson, leider van de afdeling socio-cultureel onderzoek van het Levada-centrum, kwam tot niet minder sensationele conclusies. Hij merkte al in 2013, na het neerslaan van de protesten bij Bolotnaja, dat arbeiders en werklozen veel minder tevreden waren over de Russische president dan studenten. De steun voor Poetins beleid is juist onder de jeugd van 18 tot 24 jaar uitzonderlijk groot: 65 procent van deze groep juicht zijn beleid toe (en dat terwijl de algemene steun voor de president in 2013 het laagst was in twaalf jaar). ’De jeugd toont loyaliteit aan elke overheid. Meestal gaat men ervan uit dat de jeugd een opstandige, kritisch gestemde generatie is, maar in de Russische omstandigheden gaat dat niet op’, constateert de socioloog.

Wat valt er te zeggen over de periode na 2014, toen de anti-Oekraïense propaganda in de media op z’n hoogst was? 23 jaar lang was Oekraïne een soort spiegel voor Rusland. Eind jaren negentig, vooral na de Oranjerevolutie van 2004, was het zelfs in de mode. Een weekendje Kiev was een typisch Russisch studentenuitje: de prijzen waren lager, je had geen visum nodig, iedereen sprak Russisch. De Russische propaganda heeft in twee weken tijd met deze vertedering afgerekend: zij prentte de kijkers in dat Oekraïne is bezet door ‘fascisten’ en ‘beulen’. Tussen maart en september 2014 maakten studenten uit Kiev enkele filmpjes waarin ze zich tot de Russische studenten wendden: de Oekraïners drongen de Russische studenten niet hun eigen interpretatie van de gebeurtenissen op, maar vroegen hun slechts ‘twijfel toe te laten en de informatie zelf te controleren’ (bedoeld werd de Russische propaganda). Deze filmpjes waren een poging de dialoog aan te gaan en uit te gaan van objectiviteit.

Een antwoord kregen ze van de activisten van het Kremlin-getrouwe project Set (het Net), die studeren in Kaliningrad. Het Net is een remake van de vorige Kremlin-beweging Nasji (de Onzen) uit 2005. Het doel van de beweging is ‘een generatie jongeren op te voeden die trouw zijn aan het land en geloven in Poetin’. Het Russische filmpje is gevat in dezelfde stijl als het filmpje van de jongeren uit Kiev en pretendeert het antwoord te zijn van ‘alle Russische studenten’. De Russen weigeren enige twijfel toe te laten en herkauwen alle officiële propagandistische clichés. Later verscheen er op internet nog een filmpje van ‘echte studenten’, zoals ze zich noemen, uit Rusland en Moskou, die openlijk hun naam noemen. Tot drie keer toe herhalen zij: ‘Wij kunnen niet spreken uit naam van alle studenten van Rusland, maar wij schamen ons, aanvaard onze excuses!’

Dit is illustratief om te begrijpen hoe de Russische maatschappij is ingericht. De staat probeert te spreken uit naam van individuen, het volk of bepaalde groeperingen en ze vent die mening uit als de ‘algemene mening’. Het is een voorbeeld van manipulatie op hoog niveau. Als er in reactie op deze manipulatie vervolgens een alternatief geluid weerklinkt, wordt dat weggezet als ‘een privé-mening’.

‘De hoop dat met de jonge generatie alles principieel zou veranderen is een illusie gebleken’

Wat denkt de jeugd echt over Oekraïne? Dat is moeilijk te zeggen, omdat Oekraïne al tweeënhalf jaar voor Rusland een taboeonderwerp is. Het bestaat in de media uitsluitend als een zwart gat. Je kunt er beter helemaal niks over denken, evenmin als over andere heikele onderwerpen.

Volgens Lev Goedkov staat vijftien procent van de jeugd kritisch tegenover de handelwijze van de overheid. Zij zijn hoger opgeleid en komen vaak uit gezinnen met meer culturele bagage. De ‘echte studenten’ van het alternatieve filmpje komen waarschijnlijk uit die groep.

In december 2011 leek dat aantal aanzienlijk hoger. Toen begonnen in Moskou, Sint-Petersburg en andere grote steden spontane massaprotesten – jonge mensen gingen de straat op uit protest tegen de fraude bij de parlementsverkiezingen. Niemand verbaasde zich daar toen over: het leek volstrekt natuurlijk. Er was immers een nieuwe, ‘niet-onderdrukte’ generatie opgegroeid. Ze werden ‘hipsters’ genoemd en ze waren van 16 tot 25 jaar, afkomstig uit de middenklasse die openstaat voor een alternatieve cultuur. Ze stonden ‘buiten de politiek’ (dat had de propaganda hun geleerd), maar ze gingen toch de straat op. Voor het eerst sinds Poetins aantreden werd het regime niet geconfronteerd met de roep om ‘meer geld’, maar om rechten en vrijheden. Het Kremlin schrok en dat was terecht. De mensen die de straat op gingen waren financieel totaal niet afhankelijk van de staat en dus kon ze hen niet manipuleren.

Vijf jaar later doet Bolotnaja (zoals de massademonstraties werden genoemd naar het plein in Moskou waar ze plaatsvonden) steeds meer denken aan de studentenonlusten in Frankrijk in 1968. Het was niet alleen een politieke, maar ook een esthetische opstand: een protest tegen de taal van de leugen. Het jaar 2012 vormde een nieuwe generatie: ze gingen werken als vrijwilligers, ze gingen de politiek in, sloten zich aan bij maatschappelijke organisaties. Deze mensen begonnen eerder dan de rest te leven en werken op westerse wijze en ze eisten een ander leven. Hun leuze was ‘niet liegen, niet stelen’. Ze verloren de angst voor de politiek. Demonstreren werd voor hen een sociale gewoonte, evenals de verdediging van andermans rechten – van migranten of homo’s.

Ik herinner me het kamp Occupy Abaj in het centrum van Moskou, dat in mei 2012 spontaan ontstond. Liberale twintigers hielden toespraken terwijl ze werden beschermd door nationalisten, die op het oog hun gezworen vijanden waren. Het was een soort Utopie van Plato. Toen al werd gezegd dat Abaj een soort Russisch proto-parlement was: zo zouden de politieke fracties van de toekomst eruitzien: liberalen, linksen, nationalisten. Wat de machthebbers de meeste schrik aanjoeg was waarschijnlijk dat mensen met zulke uiteenlopende opvattingen het eens konden worden. Dat protest tegen het Kremlin politieke opponenten bijeenbracht. Binnen tien dagen werd Occupy Abaj door de politie uiteengejaagd. Daarna hebben veel demonstranten hun contacten met de staat weer tot een minimum beperkt, vooral na het begin van de Oekraïnecrisis in 2014. Dat doet denken aan de reactie van de sovjetdissidenten uit de jaren zeventig.

In het Kremlin werd het protest letterlijk opgevat, als de eis van de jeugd en de middenklasse om het leven comfortabeler te maken: meer modieuze cafés en fietspaden. De overheid was ervan overtuigd dat het een ‘opstand der verzadigden’ was, de Moskouse bobo’s wentelden zich in hun rijkdom. Om het protest te verstikken namen de Moskouse bestuurders de ‘vermenselijking van Moskou’ ter hand. Zo dachten ze de Moskouse hipsters te kalmeren. De buitenlander die in 2012-13 Moskou bezocht zag een stad die lijkt op willekeurig welke andere Europese hoofdstad: maar dat was slechts uiterlijke schijn.

Een autoritair staatsbestel is niet in staat tot communicatie en respecteert de vrijheid van de ander niet. En dus werd de ‘humanisering’ van de stad de zoveelste pompeuze reconstructie van de eeuw, die doet denken aan de gerieflijkheid van een kazerne. Inderdaad is de stad schoner, maar die schoonheid heeft Moskou niet menselijker of moderner gemaakt. Moskou is een grafmonument (dankzij het donkere graniet waarmee men de straatonderdoorgangen bepleistert), in een museum van de jaren dertig, dat de hipsters uitnodigt te socializen met de stalinistische cultuur.

De anti-Oekraïense en antiwesterse propaganda van na 2014 had nog een andere handige bijwerking voor het Kremlin: de jonge Russische nationalisten, linksen en liberalen werden weer onverzoenlijke vijanden. In 2012 leek het erop dat ze dezelfde taal spraken. Uit elkaar spelen, tweedracht zaaien in de rijen van de oppositie is een traditionele tactiek van het Kremlin. Het is niet onmogelijk dat de mensen die nu reppen van de ‘dreiging van de Navo’ en de ‘gedegenereerde westerse waarden’ destijds ook aan Bolotnaja deelnamen.

Mensen sluiten zich graag aan bij de mening van de meerderheid en die wordt gevormd door de televisie. Toen protesteren in de mode was, steunden veel studenten dat, net zoals ze nu de macht steunen. Russen hebben traditioneel een goede neus voor de mate van loyaliteit die de overheid eist. In 2012 was die lager, maar nu kan een afwijkende mening al snel leiden tot ongemak.

De maatschappij is na 2014 gepolariseerd en gespleten in een meerderheid die het regime steunt (86 procent) en een liberale minderheid (14 procent), die het praktisch nergens over eens zijn. Ook onder de jeugd staat niet meer dan vijftien procent kritisch ten opzichte van de overheid.

De meeste jongeren, vooral in de provincie, zijn pragmatisch. Ze willen geld verdienen en een prettig leven hebben. De economische mogelijkheden zijn na de westerse sancties kleiner geworden. De keuze is beperkt: meestal zijn werk en salaris gerelateerd aan de staat. Mensen die bang zijn hun baan te verliezen hoef je niet uit te leggen hoe ze zich moeten gedragen. Het instinct tot zelfbehoud uit de sovjettijd functioneert nog altijd. De jeugd begrijpt de spelregels heel goed, al doorziet ze ook de kunstmatigheid van die regels. Dat is de terugkeer van de dubbele moraal uit de sovjettijd: je zegt het ene en denkt het andere. Sociologen signaleren dat een mens heel goed kan zeggen dat hij ‘niet van Amerika houdt’, maar zich toch kan identificeren met de westerse cultuur.

Lev Goedkov zegt dat een van de belangrijkste sovjeteigenschappen de capaciteit is om zich aan te passen aan een repressieve staat, te overleven in gewelddadige omstandigheden. Gebrek aan zelfrespect wordt gecompenseerd door de collectieve beleving van patriottische trots. De combinatie van optimisme naar buiten toe en inwendig pessimisme is typerend voor jonge Russen; hardop kunnen ze van alles zeggen, maar inwendig bereiden ze zich op het slechtste voor.

Een homogene maatschappij heeft paradoxaal genoeg een heterogeen bewustzijn. ‘Staatsdienst is onder jongeren tegenwoordig het populairste carrièrepad, omdat dat directe toegang geeft tot welvaart. Maar tegelijkertijd wordt de ambtenarij beschouwd als de minst fatsoenlijke en meest immorele beroepsgroep. Die dubbele moraal is een bewijs van de versplintering en het bederf van de maatschappij’, zegt Goedkov.

Hoe ziet de jeugd de toekomst? Volgens regulier opinieonderzoek van het Levada-centrum weet bijna de helft van de Russen (46 procent) niet ‘wat er de komende paar maanden te gebeuren staat’. Een derde (33 procent) kan slechts ‘één à twee jaar vooruit plannen’, en elke tiende ondervraagde slechts ‘vijf à zes jaar’. Slechts vijf procent van de Russen plant ‘vele jaren vooruit’. Dat geldt ook voor de jeugd. Een korte horizon, zeggen sociologen, veronderstelt dat de gewone man geen invloed heeft op de situatie in het land. Slechts zes procent van de Russen denkt dat je ‘totale’ of ‘aanzienlijke’ invloed op de gebeurtenissen kunt uitoefenen.

‘Wij kunnen niet spreken uit naam van alle studenten van Rusland, maar wij schamen ons, aanvaard onze excuses!’

Deelnemers aan focusgroepen zijn het er grosso modo over eens dat ‘wat je ook bedenkt, er hangt toch niks van jou af’, ‘ons wordt sowieso niks gevraagd’, ‘de overheid doet waar ze zin in heeft’. Verschillende leeftijdscategorieën willen die complexiteit het liefst negeren, afzien van het onrustige heden en de onduidelijke toekomst, ten gunste van het sovjetverleden.

Jongeren zijn gewend te consumeren. Dat doen ze sinds de ‘vette jaren’ 2000. Maar ze hebben niet het gevoel dat die gewoonte ook samenhangt met werken, de cultus van de arbeid, het besef dat hun inkomensniveau afhangt van hun eigen inspanningen. Dat is het resultaat van de strijd met de liberale en kapitalistische waarden. ‘Onze jeugd is georiënteerd op een hoog consumptieniveau, onafhankelijk van de vraag hoe dat functioneert en met welke middelen het wordt bewerkstelligd’, zegt Goedkov.

De massaprotesten van 2012 waren een reactie van de maatschappij op de onrechtvaardige verkiezingen. Nu is de belangstelling voor de parlementsverkiezingen van 18 september verdwenen: het kan de mensen niks meer schelen. Dat komt de macht goed uit, maar we moeten de les van de sovjetnadagen niet vergeten: juist de totale apathie en het ontbreken van enig geloof waren het belangrijkste kenmerk van de late Sovjet-Unie.

De dubbele moraal, de bereidheid zich te conformeren, de demonstratieve loyaliteit – ze zijn het antwoord op de vraag waarom jonge mensen niet twijfelen aan de staat. De meerderheid heeft geen politieke overtuigingen, maar ze zijn ‘niet tegen de machthebbers’. De propaganda geeft de studenten van nu, die de overheid vaak gebruikt als klapvee voor demonstraties van ‘volkssteun’, te verstaan dat democratie een fictie is, geklets in de ruimte, ‘alles wordt toch in achterkamertjes besloten’ (een echo van de stellingen van de conservatieve Duitse filosoof Carl Schmitt uit de jaren twintig en dertig). Het maakt dus niet uit voor welke partij je werft, want politiek is sowieso een ‘smerige zaak’.

Je zou het de psychologie van het voorzichtige cynisme kunnen noemen. In de Russische betekenissfeer zijn overal vingerwijzingen die de mens als het ware behoeden voor de morele beoordeling van zijn eigen daden. ‘Alle mensen zijn even slecht, hebzuchtig, iedereen belazert iedereen’, prent de propaganda ons in. Zo worden de morele instincten uitgeschakeld. Het is paradoxaal: een systeem dat appelleert aan de hoogste morele categorieën als patriottisme, vaderland, nationale waarden, doordringt de samenleving er tegelijkertijd van dat absoluut cynisme de gedragscode is. Steeds maar weer diezelfde dubbele moraal: alle politiek is gewetenloos, zie het gewoon als je werk.

Op straat tref je nu veel jonge mensen die kranten van Poetins partij uitdelen. Na een blik op de voorpagina ga ik er zwijgend aan voorbij. Het meisje dat de gratis kranten uitdeelt glimlacht begrijpend. Mijn overtuigingen interesseren haar niet, ze werft niet voor haar kandidaat. Ze is al gewend aan de reactie van de mensen (de hele straat ligt vol weggegooide kranten): de mensen geloven niets en niemand meer.

Deze jonge venters verdienen hiermee gewoon geld. Maar de overheid probeert ook een jeugd op te kweken die haar oprecht steunt. Daarvoor worden voortdurend patriottische organisaties opgericht. Die oprechtheid is problematisch: de moderne Russische ideologie heeft geen positieve waarden, ze is enkel gebouwd op de ontkenning van de ‘westerse waarden’, de waarden van anderen. Dat heeft in het land een moreel vacuüm gecreëerd. Maar een mens kan niet leven in leegte: hij heeft behoefte aan een toekomstbeeld, een perspectief, opbouwende idealen. Vroeg of laat zal juist deze generatie antwoord moeten geven op de vraag: wat willen wij?

Waarom leeft ons land al jarenlang zonder antwoorden op de belangrijke vragen? Omdat ze haar politieke vrijheid in 1991 gratis heeft gekregen. Daarom kan de meerderheid van de bevolking de prijs van vrijheid niet op waarde schatten en begint de meerderheid dat pas nu te beseffen. Een deel van de mensen blijft ervan overtuigd dat je ‘buiten de politiek’ kunt leven. Maar de politiek komt zelf naar de mensen, of het nu in de vorm van hogere belastingen of van repressieve wetten is. En zal hun uiteindelijk die onvermijdelijke vragen stellen.


Opiniepeiler bestempeld als ‘buitenlands agent’

Het Levada-centrum, het sociologisch instituut dat nog als enige onafhankelijke opiniepeilingen in Rusland uitvoert, is vorige week door het ministerie van Justitie aangemerkt als buitenlands agent. Als reden wordt aangevoerd dat het centrum opdrachten uitvoert voor Amerikaanse universiteiten en westerse bedrijven. ‘Achter deze nieuwe golf van angst voor spionage (…) zitten berekenende belangen van macht, bezit en ideologische controle’, stelt directeur Lev Goedkov, die sluiting van zijn centrum vreest.

Meer informatie: raamoprusland.nl


Andrei Arkhangelsky (1974) is een Russische journalist en cultureel expert. Hij is redacteur van het tijdschrift Ogonyok, dat wordt uitgegeven door Kommersant. Hij schreef talloze academische en journalistieke stukken over de Russische media; sinds 2012 houdt hij zich met name bezig met het bestuderen van Russische propaganda.

Dit artikel verschijnt tegelijkertijd op raamoprusland.nl.

Vertaling: Laura Starink


Beeld: Selfie met Poetin


Beeld: Occupy Abaj, protesten in mei 2012