‘Is het toeval dat de enige vrouw die na de bevrijding is geëxecuteerd, joods en homoseksueel was?’ vraagt journalist Koos Groen zich af in zijn boek Als slachtoffers daders worden (1994), over de zaak-Ans van Dijk. Zijn antwoord luidt ontkennend. Ans van Dijk, voor de oorlog exploitante van een hoedenwinkel aan de Amsterdamse Nieuwendijk, vond op 14 januari 1948 op 42-jarige leeftijd haar einde voor een vuurpeloton van de Koninklijke Marechaussee. Ze was schuldig bevonden aan het verraad van meer dan honderd joodse onderduikers, die ze als ‘Vertrauens-Vrouw’ van de Duitse Sicherheitsdienst had opgespoord en aangegeven. De executie van Ans van Dijk was gezien de emoties van die tijd begrijpelijk, aldus Groen, en toch ook verbazingwekkend, omdat figuren als Aus der Fünten en Lages – grote gangmakers van de shoah in Nederland – hun leven wél behielden. Datzelfde gold voor het merendeel van de rechercheurs van het bureau Joodsche Zaken, verantwoordelijk voor de deportatie van meer dan 120.000 Nederlandse joden, als ook voor de beruchte ‘jodenjagers’ van de Colonne Henneicke, die, in tegenstelling tot Van Dijk, geheel vrijwillig en uit winstbejag hun vernietigende werk deden.

Zelf beriep Ans van Dijk zich erop dat ze onder dwang tot verraad was overgegaan. Nadat zij op Tweede Paasdag 26 april 1943 door de Sicherheitsdienst was gearresteerd op haar onderduikadres aan de Marco Polostraat in Amsterdam-West, zou SD-agent Piet Schaap (zelf geëxecuteerd in 1949) haar onder bedreiging van deportatie hebben gedwongen als zijn informante te gaan werken. ‘Ik geef toe dat ik een smerige rol heb gespeeld’, verklaarde Van Dijk in juni 1945 tegenover de politie. ‘Ik heb dit werk tegen mijn zin gedaan en wel omdat ik bang was voor Schaap. Deze dreigde mij steeds met de dood en ik moest maar joden aanbrengen. Ik had geen vast salaris en kreeg zo nu en dan wat geld.’ Ze toonde berouw en stelde dat ze levenslange gevangenisstraf verdiende, maar niet de allerzwaarste straf.

Volgens Groen was de executie van Ans van Dijk een uitvloeisel van het antisemitisme dat zich in het kielzog van de Duitse propaganda tijdens de bezettingsjaren meester had gemaakt van een groot deel van de Nederlandse bevolking. Ook het feit dat ze lesbisch was ‘werkte zeker niet in haar voordeel’, aldus Groen. Integendeel: advocaat-fiscaal professor Langemeijer van de Bijzondere Raad van Cassatie – de instantie die moest adviseren over haar gratieverzoek aan de koningin – zag deze ‘seksuele aberratie’ zelfs als een verklaring voor haar verklikkersrol. ‘Homoseksualiteit was in het toenmalige overheersend kleinburgerlijke klimaat een veel te groot taboe’, aldus Koos Groen. ‘Ans van Dijk leek het vleesgeworden cliché van de leugenachtige, laffe, listige, onbetrouwbare jood en de vieze wellustige homoseksueel.’

In zijn toneelstuk De jodenverraadsters borduurt Helmert Woudenberg verder op de lijn die Koos Groen in zijn boek heeft uitgezet. ‘De rechtszaak tegen Ans van Dijk had meer weg van een openbare lynchpartij dan van een normale zitting’, aldus Woudenberg. ‘Het publiek in de Amsterdamse rechtszaal schreeuwde om haar dood. Het was niet de tijd dat er aan verzachtende omstandigheden werd gedacht: het ging alleen maar om wraak.’

Het is de tweede keer dat Woudenberg zich als toneelschrijver en regisseur aan dit explosieve thema waagt. Tien jaar geleden schreef hij, eveneens onder de titel De jodenverraadsters, ook al een stuk over Ans van Dijk, dat door een gelegenheidsgezelschap werd opgevoerd in de bovenzaal van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Helmert Woudenberg: ‘Die voorstelling was een groot succes, maar ontlokte ook felle reacties. Veel mensen namen zelfs al aanstoot aan de titel en aan het affiche. Ze bewogen hemel en aarde om te voorkomen dat het stuk zou worden opgevoerd.’ Achteraf was hij echter toch niet gelukkig met die eerste versie: ‘Ik had in die tijd een goed contact met de schrijver J.J. Voskuil, wiens boek Het Bureau ik voor het toneel had bewerkt. Voskuil toonde zich een liefhebber van mijn werk als toneelschrijver, maar vond De jodenverraadsters toch van mindere kwaliteit. Hij vond dat uit het stuk te duidelijk werd dat ik die tijd zelf niet had meegemaakt. Eigenlijk vond hij het stuk geromantiseerd en te zachtmoedig. Het was allemaal nog veel erger dan je je kunt voorstellen, vertelde hij me.’

Voskuils kritiek inspireerde Woudenberg tot een geheel nieuwe versie van De jodenverraadsters: ‘Ik kwam op het idee om het nog een keer te proberen toen ik in de krant las dat verreweg de meeste jongeren van nu helemaal niets weten over wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog is gebeurd in Nederland. Ik heb het idee dat ik nu veel dieper op de materie inga. Op een of andere manier vind ik de zaak-Ans van Dijk, met zijn thema’s als verraad en rassenhaat, ook heel veelzeggend voor deze tijd. Aanvankelijk speelde ik met het idee om de rollen van de joden in het stuk allemaal te laten spelen door acteurs van allochtone afkomst, maar dat bleek uiteindelijk ondoenlijk. Waar het mij vooral om gaat is om het publiek duidelijk te doen ervaren dat al die afschuwelijke gebeurtenissen die in het stuk langskomen zich hier in Amsterdam hebben afgespeeld. Vandaar dat ik op een scherm achter het podium ook historische opnamen van het Polygoon-journaal laat projecteren van de intocht van de Duitsers in Amsterdam – waar je heel wat enthousiaste Nederlanders vrolijk naar de Duitsers ziet zwaaien alsof de bevrijders zijn binnengetrokken – als ook van een nsb-optocht op de Dam. Het zijn beelden waar je zoveel jaar na dato nog steeds de rillingen van krijgt, omdat je ingepeperd krijgt dat het zich hier als het ware om de hoek heeft afgespeeld.’

Dat Woudenberg gefascineerd is door de bezetting en het verraad is niet verwonderlijk: in feite kreeg hij het thema bijna letterlijk met de paplepel ingegoten.

Helmert Woudenberg: ‘Mijn grootvader, Hendrik Jan Woudenberg, was Tweede-Kamerlid namens de nsb van Anton Mussert en voorzitter van het nationaal-socialistische Arbeidersfront. Hij hield in het parlement gloedvolle redevoeringen over de glorie van het voc-tijdperk, precies in dezelfde bewoordingen als Balkenende een tijdje terug. Mijn vader, Jan Woudenberg, vocht als SS’er aan het Oostfront en stierf kort voor mijn geboorte in 1945. Ook mijn moeder was overtuigd nationaal-socialist: ze schreef lofdichten op Adolf Hitler en ook haar broer vocht bij de SS in Rusland. Ze stierf kort na mijn geboorte. Zo werd ik opgevoed in een pleeggezin. Mijn grootvader zat na de bevrijding elf jaar in de gevangenis en toen hij terugkwam waren al zijn tanden uit zijn mond geslagen. Ik woonde toen bij mijn grootouders en maakte zo kennis met mensen als Florrie Rost van Tonningen, die ik leerde kennen als tante Florrie en die vaak een potje kwam kaarten bij mijn opa. Ik kan me nog goed herinneren dat ik als jongen tijdens iedere Dodenherdenking op 4 mei even moest denken aan die tandeloze mond van mijn grootvader – die twee dingen waren in mijn ogen onlosmakelijk met elkaar verbonden.’

Haten kan Woudenberg zijn nationaal-socialistische familie niet: ‘Waarschijnlijk komt dat omdat ik ben opgegroeid in een pleeggezin, en dus niet, zoals andere kinderen van nsb’ers, ben gepest vanwege die achtergrond. Mijn vader was 25 toen hij stierf. Hij had vrijwillig dienst genomen bij de SS. In mei 1940 vocht hij echter als Nederlands dienstplichtig militair tegen de Duitsers. Zijn grote trauma was dat hij tijdens gevechten in de buurt van de Afsluitdijk door zijn officieren werd gedwongen het vuur te openen op een groep Urker vissers die daar voorbijkwam. Op dat moment ging het verhaal dat er een soort vijfde colonne namens de Duitsers actief was, en de Nederlandse officieren van mijn vader zagen in die vissers kennelijk zo’n groep. Uiteindelijk sneuvelden zo zes van die Urkers. Mijn vader vond dat verschrikkelijk. Uit pure weerzin nam hij dienst bij de SS. Daarnaast is er het verhaal dat hij tijdens de gevechten bij de Afsluitdijk op een dag gebruik zat te maken van een latrine en op de voorpagina van een krant waarmee hij zijn billen zat af te vegen een foto zag van zijn vader, mijn opa dus, terwijl deze werd gearresteerd. Ook dat moet voor hem een doorslaggevend moment zijn geweest.

Overigens was lang niet iedereen in mijn familie nationaal-socialist. Zo was de broer van mijn grootvader, Kees Woudenberg, kamerlid voor de sdap. Daarnaast waren er ook Woudenbergs die juist waren getrouwd met joodse mensen. Mijn familie komt voort uit boeren die leefden in de Amsterdamse jodenbuurt, vandaar. De familie was dus politiek zeer gespleten. Op de begrafenis van mijn overgrootmoeder kwamen die twee kampen wel bij elkaar, maar men gaf elkaar geen hand.’

Sympathie kan Woudenberg niet opvatten voor Ans van Dijk, wel begrip: ‘Uiteindelijk koos ze voor zichzelf, zoals zoveel mensen zouden doen in vergelijkbare omstandigheden. Er zat een element van hysterie in haar persoonlijkheid, dat maakte dat ze als het ware geknipt was voor de verradersrol. Door onderdeel te worden van het apparaat dat op joden zoals zijzelf joeg, vond ze kennelijk een soort uitweg. Zo zou je tot de conclusie kunnen komen dat ze eigenlijk als ontoerekeningsvatbaar zou moeten worden beschouwd. Anderzijds zijn er verklaringen van enkele van haar slachtoffers die de oorlog wél overleefden, die zeggen dat ze een sardonisch plezier had in haar werk als V-vrouw van de Sicherheitsdienst. Ze was er in ieder geval erg goed in.’

De jodenverraadsters, tekst en regie Helmert Woudenberg. De Engelenbak, Amsterdam, van 5 tot en met 20 mei