
De stormbal hing uit, de winter was streng. Windkracht 9 uit het noordwesten op de kop van Noord-Holland, en dat in januari. Maar daar hebben de honderden mensen op de kade van de Buitenhaven in Den Helder nu even geen erg in. Ze zwaaien, springen op en neer en geven een laatste handkus aan een dierbare die ze in ieder geval het komende jaar niet meer zullen zien. Nico Voorham, de Benjamin onder de matrozen, staat opgewekt en hoog op het dek. Hij zwaait naar zijn verkering en zijn moeder, maar met zijn hoofd is hij al bij alle landen waar ze de komende tijd zullen aanmeren en die hij kan ontdekken.
Naar elkaar roepen in de snerpende wind heeft weinig zin. Als er al iets te horen is, dan zijn het flarden van het Wilhelmus, vanaf de kade gespeeld door de Marinierskapel. Peter Voskuil krijgt weinig mee van het afscheidsritueel bovendeks. Als jongste stoker zit hij diep in het ketelruim, tot aan zijn enkels in het lenswater. Niemand is hem komen uitzwaaien, zelfs niet het vriendinnetje van wie hij een foto met zich meedraagt in zijn portemonnee.
Eigenlijk moeten ze het volkslied af luisteren maar zodra de trossen los gaan, waaien ze meteen de Noordzee op. Op 18 januari 1952 vertrekken 243 personen, onder wie veertien leden van het Korps Mariniers, onder leiding van commandant Von Freytag Drabbe richting de oorlog in Korea.
De torpedojager is een 10,9 meter smalle en 110 meter lange boot die snelheden tot 32 knopen per uur moet halen. Maar in deze harde rukwinden en tussen muren van water blijkt het een soort kano te zijn. Een reddingssloep krijgt zo’n harde klap van het water dat hij in splinters uiteenvalt, onderdelen verdwijnen in zee en een vat olie slaat los, komt vast te zitten onder een arsenaal torpedo’s en begint daar te lekken. Terwijl sommigen in een gordijn van regen nog een glimp proberen op te vangen van Den Helder, slaat kwartiermeester Frans van der Horst ter hoogte van het dorpje Huisduinen overboord. Hij wordt nooit teruggevonden.
Hoewel de bemanning elkaar amper kent, is het een klap dat de eerste dode al te betreuren valt met de Noordkop nog in zicht. Maar niet iedereen lijkt er rouwig om. ‘God straft onmiddellijk!’ vangt de dan achttienjarige stoker Peter Voskuil op. Hij hoort een groepje zeer gelovige mariniers praten over de dood van de verdwenen kwartiermeester – die naar verluidt zijn vrouw bedroog. De Piet Hein keert om en vaart terug naar Den Helder, de relingen liggen als geknakte rietjes op het dek.


In Den Haag hangen vanaf 1950 overal aanplakbiljetten van de marine. Zo ook rond de Bezuidenhoutseweg waar de zeventienjarige Nico Voorham in 1951 rondslentert. De marine zoekt avonturiers die iets van de wereld willen zien. In dit geval Korea, waar de pas opgerichte Verenigde Naties onder leiding van de Verenigde Staten het communistische noorden moeten terugdringen. Nederland ruimt op dat moment de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog op en heeft weinig zin in een militair avontuur, maar kan ook niet nee zeggen. Het is de eerste militaire interventie onder VN-vlag van Nederland. En daarmee de eerste bijdrage aan een ontluikende liberale wereldorde, geleid door Amerikanen.
Nico houdt van kanoën en water, wil niet – zoals zijn ouders wensen – op een ‘kantoortje’ terechtkomen en haalt een aanmeldformulier voor het leger. Zijn vader is een kroegbaas die zelf ook graag een glaasje drinkt. Nico wacht zijn moment af, en wanneer zijn vader laat op de avond aan het zoveelste borreltje zit, vraagt hij hem een ‘formulier voor school’ te ondertekenen. Een week later keert hij trots terug naar de kazerne en niet veel later start hij met een matrozenopleiding om de radio-radar te bedienen.
Een kilometer of twintig verderop woont Peter Voskuil in het diep katholieke dorpje Hazerswoude, waar de enige communisten zijn buren zijn. Zij worden met de nek aangekeken, de daar veelgelezen katholieke Volkskrant moet er ook al niet veel van hebben. Voskuil snapt er weinig van. Hij kan het juist bijzonder goed vinden met zijn buren, beter dan met de mensen van de kerk. Thuis gaat het ook steeds slechter; hij moet steeds meer omwille van de Heer, terwijl hij zelf steeds minder moet hebben van God. Het zorgt voor conflicten dat hij op zondag niet meer mee wil naar de kerk; hij wil weg uit de verstikkende greep van zijn ouders en van God. Ook hij ritselt een handtekening bij zijn ouders, en hij komt terecht op een roestig marineschip dat voor een oefenmissie naar Schotland vaart. Als stoker wordt hij bij het vertrek op maandagochtend als eerste op de plaat gezet, bij de machine. Het schip is amper zeewaardig. Voskuil loopt constant heen en weer naar de ketel. Maar er is een probleem: hij wordt niet afgelost. Op dinsdag staat hij er nog, en op donderdagochtend bij aankomst in Aberdeen nog steeds. Op dag vier komt hij pas boven en valt bewusteloos op het dek. Hij is doodop en hartstikke ziek, zijn tanden staan los in zijn mond: trench fever, de loopgravenziekte. Toch vindt hij na thuiskomst in de herfst van 1951 zijn naam op het mutatiebord: tot zijn schrik wordt hij overgeplaatst naar de Piet Hein en moet mee naar Korea.
Na een dramatische eerste vertrekpoging uit Den Helder, en met één man minder, vaart de Piet Hein drie dagen later, op 21 januari 1952, opnieuw uit. Deze keer zonder gewuif, uitgedost harmonieorkest en afvaardiging van koningin Juliana. Voskuil vraagt zich geregeld af wat hij hier doet, amper hersteld van zijn ziekte gaat hij naar een oorlog in een land waarvan hij niet weet waar het ligt. Met een zooitje ongeregeld, geen vrienden en zelfs zonder bed. Want als hij naar de slaapvertrekken gaat, ontdekt hij tot zijn schrik dat hij als enige geen eigen tampat, een scheepsbed, heeft. Hij moet het doen met een hangmatje, dat hij iedere avond pas in het pikkedonker kan uitrollen en ophangen als de andere matrozen in bed liggen. Die vervloeken hem hardop vanwege het lawaai dat hij maakt. Voskuil doet hun een belofte om van het gezeur af te zijn en hen voorlopig tevreden te stellen: op 18 februari is hij jarig en dan zal hij zorgen dat er rum is voor hem en zijn baksmaten.
‘Aan bakboord ziet u thans het meest zuidelijke deel van Spanje: Tarifa.’ De stem van de scheepsomroeper schalt over boord. Hij is nauwelijks uitgesproken of het schip hangt ietwat scheef omdat iedereen over de reling bungelt om zich te vergapen aan de kustlijn. Sinds Engeland en Frankrijk gepasseerd zijn en nu ze de straat van Gibraltar invaren, is de bedrukte stemming aan boord door de dood van kwartiermeester Van der Horst verdwenen. De bemanning van de Piet Hein valt dan iets op aan de Rots van Gibraltar: die ziet er vanuit iedere hoek weer heel anders uit. Vanaf de oceaankant bezien is deze massief en machtig. Maar kijk je vanaf de Middellandse Zee, dan lijkt hij meer op een hoefijzer.
Die eerste avond in Zuid-Europese wateren is er een groot feest aan boord waarbij de scheepsband grote indruk maakt met samba’s en foxtrots. Terwijl Nico Voorham langzaam opgaat in de feestende massa en vriendschappen sluit, maakt Voskuil zich zorgen om het ontbreken van een reddingsvest. Omdat hij geen tampat heeft is hij de enige op het schip die zijn vest zo goed moet opbergen dat hij het in geval van nood nooit op tijd zal kunnen vinden.
Na het eerste feest vaart de Piet Hein rustig door tot op 28 januari de Marsaxlokk-baai op Malta wordt bereikt. Het schip meert af langs de oliesteiger. Een loods komt het schip bij de ingang van de baai tegemoet en adviseert bij het afmeren.
Hier neemt het voetbalteam van de Piet Hein het voor het eerst op tegen een buitenlandse ploeg. Nico Voorham is als middenvelder de jongste uitverkorene, maar hij verdient zijn plek als talentvolle linkspoot. Zeventig opvarenden mogen in twee bussen mee als supporters, maar niemand mag zijn fototoestel meenemen. De zeer geavanceerde vliegtuigtechnieken waar Malta over beschikt, mogen niet worden vastgelegd. Peter Voskuil blijft achter op de boot en zet geen voet op Malta. De wedstrijd gaat verloren: 3-2.
Nico Voorham en Peter Voskuil kijken elkaar aan in de hal van Voorhams Vlaardingse flatwoning. Ze knikken allebei. ‘Ik ken jou nog wel’, zegt Voorham. Ook Voskuil herkent hem 67 jaar later nog, al zijn ze elkaar op de Piet Hein amper tegengekomen. In hoog tempo noemen ze namen op van mannen die ze hebben gekend van hun gezamenlijke tijd op de torpedojager. Soms komen ze er niet op. ‘Hoe heet die grote Hagenees ook alweer? Die zoop dat-ie zeek en ging daarna altijd vechten’, zegt Voorham. Vrijwel iedereen is overleden. ‘Was jij op de crematie van Harm?’ vraagt de een. ‘Dan ken je Rein ook nog wel’, antwoordt de ander. ‘Die is ook pas overleden.’
Nog ieder jaar worden de 86 jaar oude mannen uitgenodigd als eregasten op de Koreaanse ambassade in Den Haag, maar het clubje aanwezigen dunt steeds verder uit. Voorham vindt het wat stijfjes, maar gaat er ieder jaar samen met zijn vrouw met plezier naartoe. Hij kijkt dan ook terug op een ‘geweldige en vormende tijd’ op de Piet Hein, als in een jongensboek. Voskuil is tot op de dag van vandaag nog steeds op zoek naar antwoorden.


Het anker wordt gelicht en de Piet Hein zet koers richting het Libische Tripoli en vervolgens naar Port Said, de Egyptische haven. Als ze daarvandaan het Suezkanaal op gaan, wordt duidelijk waarom er lang over is getwijfeld of het niet verstandiger is om helemaal via Zuid-Afrika te varen. Over het kanaal razen geregeld gevechtsvliegtuigen van het type Meteor en Vampire. Hoewel de eerste Arabisch-Israëlische oorlog net voorbij is, staat de Egyptische monarchie op omvallen. Nadat veertig Egyptische agenten omkomen in een conflict met Britse militairen, roept kolonel Nasser met zijn zes-punten-programma de oude kolonisator op om te vertrekken.
Intussen krijgen alle matrozen op de Piet Hein een lezing over algemene hygiëne en huid- en voetverzorging in de tropen. Ze laten het Midden-Oosten achter zich en meren aan in Djibouti. Daar, in de Afrikaanse havenstad op palen, zien de Nederlandse militairen al snel iets vertrouwds: een groot uithangbord van Heineken. Zodra ze van de boot mogen, snelt de helft van de bemanning naar het lauwe bier om feest te vieren. Nico Voorham is met zijn goede vriend Jan, die in iedere kroeg achter een piano kruipt om zo de aandacht van vrouwen te trekken. Nico heeft zijn eigen truc. Hij heeft een klapcamera gekocht, die hij meestal zonder rolletje gebruikt – die zijn te duur, al maakt hem dat niet minder interessant. Iedereen wil door hem op de ‘foto’ worden gezet.
De volgende morgen, als ze zoals altijd om zeven uur ’s ochtends worden gewekt, wacht hun in de ontbijtzaal, met brood van de eigen bakker, een dubbele kater. De zak met post uit Holland, waar iedereen naar uitkijkt, blijkt niet te zijn aangekomen. Pas bij de volgende korte stop in Colombo krijgen ze weer brieven van het thuisfront.
Na een korte kerkdienst door pastoor Sillevis Smitt op het voordek moeten de zondagse kleren snel uit. Neptunus komt aan boord. Gehuld in zeewier en met een drietand ontgroent de verklede matroos de jongste opvarenden – een scheepsritueel dat doorgaans gebruikelijk is bij het passeren van de evenaar. De ongelukkigen worden in zeildoek gewikkeld, ingezeept, geschoren en ondergedompeld in een kuip vol zeewater. Voskuil kampt inmiddels met een flinke blaas- en urinebuisontsteking, opgelopen in de smerige machinekamer, en hoopt aan het ritueel te ontsnappen door de scheepsarts te smeken en aan te voeren dat ze eigenlijk niet eens in de buurt van de evenaar komen. Maar hij wordt te grazen genomen, doorstaat de doping en moet een flinke borrel zeewater drinken ter afsluiting. Hij wordt nog beroerder dan hij al is en geeft over.
De Indische Oceaan is verpletterend in alle opzichten. Onder de helderblauwe watervlakte zwemmen wilde haaien, ziet Voorham terwijl hij in zijn zwembroek op het dek zit. Dan komt Singapore inzicht. De indrukwekkende stadsstaat die voor ze ligt is zeer schoon, en de stevig rokende matrozen moeten uitkijken wat ze op straat gooien. Al gaan ze pas op de terugweg aan land, waar ze ontdekken dat de douane corrupt is. De beambten laten weten dat ze wat meewerkender zullen zijn als ze wat blikjes vlees krijgen of Engelse ponden kunnen kopen. De matrozen vergapen zich aan de Tijgertuinen en kopen er potjes balsem. In een stalletje vindt Voorham zijn eerste ananas, die hij op straat met zijn maten met een mes aansnijdt.


Peter Voskuil stapt op Den Haag Centraal uit de sneltrein en loopt in minder dan vijf minuten naar het Nationaal Archief. Iedereen die hem verder zou kunnen helpen heeft hij al gesproken, maar er zijn nog steeds ontbrekende puzzelstukjes. Daarom hoopt de tachtiger hier antwoorden te vinden. Het is inmiddels ruim zestig jaar geleden dat hij op de Piet Hein zat, dus enkele geheime documenten zijn nu pas vrijgegeven. Bij de archivaris vraagt hij onder meer alle documenten onder 2.12.03 op. Hij vindt scheepsjournalen, reisverslagen en andere informatie. Maar zijn eigen naam vindt hij nergens. Waarom was hij in godsnaam als vermist opgegeven? En waar is zijn medische rapport?
Zijn zoektocht heeft alles te maken met het bezoek aan de haven van Singapore, 67 jaar eerder. De op een dag na negentienjarige Voskuil sluipt met tegenzin van boord en komt terecht in een enorme haven vol toko’s. Anderhalf uur lang zoekt hij naar de door hem beloofde alcohol terwijl hij weet dat hij amper geld op zak heeft. Hij vindt een vaatje, ruim genoeg voor zijn baksmaten en ruilt het tegen een van zijn weinige bezittingen: het horloge dat hij voor vertrek in Leiden kocht. Hij vraagt zich af waarom hij uit zichzelf de belofte deed, maar is ook wel trots dat het hem is gelukt: als jongste bediende komt hij toch met een mooi vat rum terug dat bij de anderen in de smaak zal vallen.
Terug bij het schip staan enkele mariniers hem op te wachten. Daarna gebeurt er van alles: Voskuil wordt vastgepakt en naar ‘het schoftenhok’ gesleurd, een klein kamertje waar mannen die van boord gaan worden ontsmet. Dat gebeurt om soa’s en andere ziektes van boord te houden, die op de loer liggen nu de groep mannen duizenden kilometers van huis is. Voskuil vecht terug en trapt om zich heen. Hij ruikt de geur van ziekenhuis, waarschijnlijk lysol. Het lukt hem om de spuit weg te schoppen, die vervolgens opnieuw wordt gevuld. Wanneer Voskuil uiteindelijk wordt geïnjecteerd met permagaan, voelt hij een niet te beschrijven pijn: van binnen wordt zijn penis volledig verbrand.
Wat er in de uren daarna precies is gebeurd weet hij niet, maar hij moet zijn terug gestrompeld, en slaapt die avond voor het eerst in een tampat, van een jongen die hij op de achtergrond hoort drinken van het vat dat inmiddels met een bijl is geopend en waar met een kom uit de kombuis om de beurt slokken rum uit worden genomen.
Als Voskuil de volgende ochtend naar de wc gaat, gebeurt er niks, hoewel hij nodig moet en vergaat van de pijn. Hij kan niet meer plassen. Zijn urinekanaal is verbrand, van binnen geribbeld en volledig geklonterd. De injectie die zo’n beetje alle mannen krijgen die worden verdacht van het bezoeken van vrouwen aan wal is bij de jonge stoker onverdund toegediend. De scheepsarts concludeert twee weken later dat Voskuil vijf procent kreeg toegediend, in plaats van de verhouding 1/5000. Iets waar hij nog zijn hele leven last van zal blijven houden wanneer hij plast en vrijt. En dat terwijl hij nooit een vrouw bezocht in Singapore, sterker nog: hij heeft nog nooit seks gehad met een vrouw.


Mensen worden wel eens ziek aan boord; wanneer de golven te wild deinen of die ene maandag dat een groep matrozen te veel sambal had gegeten, op de vaste dag dat er nasi wordt geserveerd. Ook misdragen mensen zich wel eens en het ritueel dat daarvoor is ontstaan is een bokswedstrijd op het hoogste dek, waarbij een afgetrainde marinier een ongedisciplineerde matroos ervan langs geeft. Maar zo ellendig als Voskuil voelt niemand zich. Het incident met de jonge stoker gaat als een lopend vuurtje over het schip, iedereen spreekt erover. Pas in Hongkong kan hij eindelijk van boord, nadat het lange schip zich een weg heeft gebaand langs tientallen prauwen, traditionele bootjes die vanuit het binnenland spullen naar de haven vervoeren. De jonge stoker belandt ver van de haven in een ziekenhuisbed, waar niemand hem opzoekt.
Nu ze het front naderen, wordt het stiller aan boord. In Hongkong is de Piet Hein op oorlogssterkte gebracht, en dat blijkt nodig. Het orkaanseizoen raast meerdere keren het schip voorbij en tyfoon Carmén wordt getrotseerd. Wanneer de golven zich als muren naast de torpedojager opstellen en het schip alle kanten wordt opgeslingerd, snelt Voorham naar boven om bij de roerganger te staan. Hij houdt van de zee en kan er goed tegen, al moet hij zich constant vasthouden om niet om te vallen. Diep in het ruim is het op die momenten minder goed toeven; wie niet zeeziek is en dienst heeft moet keihard werken. Zo ook Voskuil, die bij de hete ovens de machines werkend houdt en bij wie het lenswater om de oren slaat, een verzameling van dieselolie, urine en ander afvalwater dat zich in schepen verzamelt op het diepste punt. Juist bij slecht weer plassen matrozen lager op de boot achter de ketels in plaats van boven.
Ter compensatie worden de rantsoenen vanaf Japan verhoogd en mogen er twee pijpjes bier per dag worden gedronken, meer voor hen die de flesjes krijgen doorgespeeld van matrozen die niet drinken. Ook zien ze in Hiroshima en Nagasaki hoe verwoestend de nucleaire bombardementen zijn geweest die hier neerkwamen, bijna alles is nog plat en verwoest. Over wat ze straks te wachten staat, wordt veel gesproken aan boord, al kunnen de meesten slechts gissen. Ze weten dat ze tegen communisten gaan vechten, maar verder?
Dat de missie er na een lange aarzeling is gekomen, weten ze niet. De Koreaoorlog is het resultaat van het geopolitieke spel dat kort na de Tweede Wereldoorlog begint. Na twee nucleaire bombardementen op Japan is die oorlog beslecht maar het geannexeerde keizerrijk Korea is op de kaart blijven liggen, met in het midden een rigide grenslijn. Terwijl in het noorden communisten de macht grijpen, kiest het zuiden voor een westerse regering. De Koude Oorlog krijgt vat op het land en wordt het eerste ideologische strijdtoneel tussen de Verenigde Staten en communistische landen zoals China en de Sovjet-Unie.
De VS eisen van Nederland dat het ook zijn steentje bijdraagt aan de net ontstane VN, dat het zich weer moet tonen op het wereldtoneel. Maar Willem Drees en zijn ministers zijn bang dat een grote militaire operatie te veel drukt op de begroting en daarmee op de wederopbouw. Als gedreigd wordt om de Marshallhulp in te perken, gaat de regering overstag en vertrekken er zes vloten met in totaal 4748 soldaten naar Korea. Aan boord van de Piet Hein begrijpen maar weinig mensen die politieke dynamiek. ‘We leefden in spanning maar zagen het probleem niet zo. We wisten nauwelijks waar het over ging’, zeggen Voskuil en Voorham terugblikkend.
Vlak voor Korea sijpelen er wel mondjesmaat boodschappen van ‘boven’ door. Zoals dat de ‘Yanks’, de Amerikanen die de leiding hebben, streng zijn. Dat de petten recht moeten en de mouwen afgestroopt. Ook blijken er twee patrouilles te zijn: eentje links om Korea en eentje rechtsom. Een nieuwe regel is dat matrozen niet zonder reden aan de kustzijde van het schip over het dek mogen lopen en niet meer buiten mogen roken.



Voor het eerst vliegen er Koreaanse kogels over het dek. De Piet Hein speelt maandenlang een kat-en-muisspel, waarbij de torpedo’s zijn gericht op het kronkelende treinspoor dat langs de kustlijn loopt. Twaalf tunnels in totaal, waar zo nu en dan een trein overheen schiet om de frontlinie te bevoorraden. Zodra een trein in een tunnel verdwijnt, is die voor korte tijd veilig en mindert daarom vaak vaart of stopt helemaal – om vervolgens zo hard mogelijk naar de volgende tunnel te rijden. De taak van de Piet Hein? Een trein raken, wat alleen mogelijk is door een perfect samenspel tussen de artillerie, de zoeklichten en de bemanning in de radiokamer. Terwijl Voskuil de kanonnen met granaten moet laden, houdt Voorham de groene radar in de gaten waar signalen op binnenkomen. Wanneer er een trein naar buiten snelt, meestal voorafgegaan door een grote rookbom, is er een zeer kleine kans om een trein kapot te schieten.
Op de vroege avond van 14 november is de frustratie aan boord groot. De Yanks hebben opdracht gegeven om naar de baai van Songjin te varen. Daar kan op treinen worden gejaagd, al werpt de mist een blauwachtige deken op tussen de Piet Hein en het nauwelijks zichtbare spoor. De kanonnen worden geladen en ten einde raad nadert het schip de kustlijn tot op tweeënhalve kilometer. Om iets voor achten melden mannen vanaf de brug dat er een rookpluim in beeld is die zich zachtjesaan verplaatst over het spoor. Het vuur wordt geopend en vier torpedo’s raken de wal. Een commandant weet het zeker, er is eindelijk iets geraakt. De rest twijfelt en besluit de kustlijn verder af te speuren. De ijzig koude wind die op deze breedtegraad over het dek jaagt, lijkt niemand op te merken.
Van de oorlogswacht wil niemand naar bed, en wanneer de bakboorduitkijk vlak voor middernacht zijn formele teksten vergeet en onverwacht roept: ‘Daar gáát weer zo’n ding!’, klinkt er een oorverdovend schot in de verder zo stille nacht.
Pas uren later, om half vier ’s nachts, wordt er een glimp opgevangen van een trein die voordat er ook maar iemand iets kan doen in een tunnel verdwijnt. Iedereen is volledig verkleumd en plotseling doodmoe wanneer ze beseffen dat een trein er voor de Piet Hein waarschijnlijk niet meer inzit. Wanneer de eersten in hun tampat kruipen, begint de hele boot ineens te schudden en klinkt er een volgende klap. Afgedropen matrozen snellen terug naar boven en wanneer er een lichtgranaat wordt afgevuurd zien ze eindelijk waar ze op hoopten: een stilstaande munitietrein, wachtend op vernietiging. Op het dek klinkt het kabaal van uitzinnige matrozen die door elkaar roepen terwijl leidinggevenden kalm blijven en de order geven om granaten te laden. Salvo na salvo raast over de donkere baai, tot de USS Helena, een groter Amerikaans schip, is gearriveerd om het klusje af te maken. Nooit meer zien Voorham en Voskuil zo’n groot vuur.
In de radiokamer komt op dat moment krakend een bericht binnen van de Amerikaanse admiraal John Gingrich: ‘Delighted to welcome you to The Trainbusters Club’.
Voldaan keren de mannen van de Piet Hein een maand later naar huis, een lange tocht waarbij ze uitvoerig bedankt worden voor hun heldendaad. In Turkije meren ze aan om het toetreden van Turkije tot de Navo te vieren, en in het door Josip Tito bestuurde Joegoslavië staan ze voor het eerst echt oog in oog met communisme.
In de zomer van 1953 wordt er een Amerikaanse brief bezorgd bij het Marine Hoofdkwartier in Amsterdam, waarin officieel wordt bevestigd dat alle officieren en bemanningsleden van de Piet Hein als enige Nederlanders lid zijn geworden van ‘de eliteclub van treinenschieters’.
Voskuil is niet trots en is dat ook nooit geweest. Een leven lang bleef hij gewond en had hij moeite met seks. Hij trouwde drie keer. Nog altijd moet hij spontaan plassen als hij vertelt over de gebeurtenissen op de Piet Hein. Hij vluchtte kort na thuiskomst naar Papoea-Nieuw-Guinea en Canada, nadat hij in zijn dorp voor viezerik werd versleten vanwege zijn vermeende ‘affaire’ in Singapore. Niemand geloofde zijn kant van het verhaal, ook zijn familie niet. Terug in Nederland begon hij informatie te verzamelen om aan te tonen dat wat hem is aangedaan onderdeel was van een complot. In 2013 erkende het Ministerie van Defensie de tragische fout en kreeg hij excuses aangeboden – en een bijzondere uitkering op grond van de regeling ‘ereschuld’.
In de hoek van Nico Voorhams huiskamer staan modelscheepjes opgesteld. Aan de muur hangt een oude revolver en er is zelfs een aparte kamer ingericht voor onderscheidingen en andere militaire prullaria die herinneren aan de avonturen van 1952. Prominent ingelijst hangt een plakkaat van The Trainbusters Club.