De NRC hield het op ‘concurrent en partner’.

Dat die vraag zich zo nadrukkelijk opdringt, verraadt veel over het beeld dat ‘de journalistiek’ van zichzelf heeft. Ten eerste, onmiskenbaar: als iets in nood. Als iets dat ‘gered’ moet worden van de al jaren dreigende ondergang. Geen onlogisch zelfbeeld, bezien vanuit het perspectief van de traditionele media die jarenlang een onaantastbare positie in ons nieuwsaanbod leken te hebben en die toch niet zo onaantastbaar bleek te zijn: instortende oplages, dalende advertentie-inkomsten, krimpende redacties – afijn, u kent het riedeltje inmiddels.

Maar naast een accuraat zelfbeeld is het ook een beperkt beeld van het wel en wee van journalistiek. Want naast dalende oplages en krimpende redacties zijn er de afgelopen tien jaar ook nog nooit zo veel nieuwe vormen van journalistiek bij gekomen. Nieuwe omroepen, nieuwe tijdschriften, en vooral héél veel nieuwe online media, van apps tot readers tot blogs tot complete digitale nieuwsvoorzieningen (en nee, dit is geen sluikreclame voor De Correspondent, ik doel op het Amerikaanse First Look Media van Guardian-journalist Glenn Greenwald): het bruist werkelijk als tien bruistabletten in een glas water van de nieuwe journalistiek. Nooit eerder is er ook zo veel nieuws, reportage en achtergrond verorberd als nu. Hoezo, ‘de journalistiek’ in nood? Hoezo, gaat [vul hier een van die nieuwkomers in] ‘de journalistiek’ redden? Alsof met de Titanic de scheepvaart ten onder ging.

Nu, het sentiment is maar al te begrijpelijk, dus het zij ‘de journalistiek’ vergeven. Storender vind ik alleen dat nog veel verraderlijke lidwoordje ‘de’ in ‘de journalistiek’ die al dan niet gered zou moeten worden. Dat lidwoordje voert namelijk terug op het heimelijke gevoel dat zo veel journalisten koesteren dat hún journalistiek eigenlijk dé journalistiek is. Niet alleen komt dat sentiment terug in de vraag die Blankesteijn en Klöpping doorlopend voor de voeten krijgen geworpen, je proeft het ook altijd terug in het zo terloops en vaak gebruikte stempel ‘kwaliteitsmedia’.

Alsof nieuws uitsluitend bestaat uit uitglijders en ongelukken

Daarmee wordt in de regel bedoeld: je hebt de NRC, de Volkskrant, de NOS en De Groene Amsterdammer voor de ‘kwaliteit’, en je hebt ‘de rest’ – lees: De Telegraaf, GeenStijl, PowNed enzovoorts. De suggestie hier is dat er ‘een juiste soort journalistiek’ bestaat – de objectiverende, rationele, afstandelijke, beheerste rapporten-en-deskundigen-journalistiek enerzijds – en een ‘verkeerd soort journalistiek’ – de subjectieve, emotionele, sensationalistische in-your-face-vox-pop-journalistiek anderszijds.

Maar zo eenvormig en eenduidig is journalistiek natuurlijk bij lange na niet. Ja, als je uitsluitend De Telegraaf leest, zou je al gauw het beeld kunnen krijgen dat Nederland – ik noem maar wat – ten onder gaat aan de almaar toenemende criminele strapatsen van losgeslagen buitenlanders, terwijl je in de NRC leest dat de cijfers uitwijzen dat de misdaad alleen maar afneemt. Maar dat betekent niet dat de eerste vorm van journalistiek per definitie slechter is dan de tweede: andersom kom je er in een NRC bijvoorbeeld nooit echt achter wat criminaliteit nu eigenlijk, op een persoonlijk niveau, doet met slachtoffers of een samenleving in het klein. Dat kun je ‘sensationalistisch’ noemen, maar met hetzelfde recht ‘empatisch’ of ‘menselijk’.

Het verwijt wordt overigens ook de andere kant op gemaakt: waar ‘kwaliteitsmedia’ hun hogere abstractieniveau als ‘kwaliteit’ definiëren, daar leggen ‘populaire’ media een vergelijkbare claim op ‘nieuws’: De Groene Amsterdammer of de NRC brengt duiding en achtergrond, maar nooit ‘echt’ nieuws, luidt dan de stelling (zoals een collega-journalist ooit tegen mij zei: de NRC is de ‘niets-aan-de-hand-krant’). Alsof nieuws uitsluitend kan bestaan uit spectaculaire misstappen, bizarre uitglijders en de dagelijkse ongelukken op de A4 – en niet uit een bijzonder nieuw boek dat een bijzonder nieuw inzicht in de wereld verschaft. Zo pretentieus als de claim op ‘kwaliteit’, zo onzinnig is ook de zin: ‘En dan nu: het nieuws.’ Maak daar gerust ‘een nieuws’ van.

Gaat Blendle ‘de journalistiek redden’ dus? Nee, want ‘de journalistiek’ bestaat niet. Dat heeft Blendle goed begrepen, de naam verwijst niet voor niets naar een mixer: met één druk op de knop heb je nu toegang tot meer perspectieven op de wereld dan ooit tevoren. Dat is, hoe je het ook wendt of keert, een verrijking voor de nieuwsvolger. Of het ook een verrijking voor ‘de journalistiek’ zal zijn, hangt bovenal van haar zelfbeeld af.