Drugsdealers, makelaars, ouders en leraren zijn mensen. En dus kan hun gedrag economisch geanalyseerd worden. Dat zijn de uitgangspunten van Levitt en Dubner in hun recent verschenen boek Freakonomics. Het levert onconventionele onderwerpen op bijvoorbeeld waarom drugsdealers bij hun moeder wonen die in schijn niets, maar na het stellen van de goede vraag alles met economie te maken hebben.
Als drugsdealers zo rijk zijn, waarom wonen ze dan thuis? Het antwoord is dat ze niet rijk zijn. Alleen de dealers aan de top zijn dat. Levitt becijfert aan de hand van de boekhouding van een Amerikaanse gang dat een straatdealer per uur 3,30 dollar verdient. Minder dan het minimumloon. Het is vreemd dat zij doorgaan als ze zoveel minder verdienen dan de top. Maar dat is juist de reden. De prikkel is om bij de top te komen; het zogeheten «tournament-model» dat ook gebruikt wordt om de salarissen van Chief Executive Officers te verklaren. Het hoge salaris motiveert de CEOs misschien niet meer zo, maar iedereen daaronder des te meer.
Na de multiple-choice-antwoorden aan een zoekalgoritme te hebben onderworpen, stelt Levitt vast dat leraren in Chicago tussen 1993 en 2000 zijn gaan knoeien met examens om de slagingspercentages op te krikken. Dat is vooral toegenomen sinds scholen vanaf 1996 op die uitslagen financieel afgerekend worden.
Er is ook een keerzijde aan deze «marktprikkels». Mensen reageren op niets anders meer dan op financiële prikkels. Zo concludeert Levitt dat in de VS minder bloed werd gedoneerd nadat er een financiële vergoeding tegenover stond. En dat ouders vaker hun kind te laat van de crèche ophaalden toen er een boete van drie dollar ingevoerd werd om het late ophalen juist tegen te gaan. Niet langer werd er een beroep gedaan op sociale prikkels (schuldgevoel van de ouder) of morele prikkels (bloed doneren uit altruïsme).
De emancipatie is in zoverre geslaagd dat iedereen zegt tegen discriminatie te zijn. Analyse van het tv-programma The Weakest Link toont volgens Levitt aan dat dit soms lippendienst is. De quiz is zo gestructureerd dat het strategisch is om slechte medekandidaten in het begin en goede medekandidaten aan het eind weg te stemmen. Maar ongeacht hoe goed ze het doen, worden oudere spelers zowel in het begin als aan het eind vaker weggestemd en worden hispanics in het begin vaker en aan het eind minder vaak weggestemd. Nog curieuzere onderwerpen passeren de revue. Zo blijkt een zwembad voor kinderen ge vaarlijker dan een pistool en zijn makelaars niet te vertrouwen. Interessante onderwerpen, maar hebben ze wel zo veel met economie te maken als de auteurs claimen?
Goede economie moet voldoen aan twee voorwaarden: een helder economisch mechanisme (prikkels) en deugdelijke data die dat staven. De gebruikte data van Levitt zijn duidelijk, interpreteerbaar en goed gevonden, al moet de lezer er wel op vertrouwen dat de auteurs ze correct hebben geanalyseerd. Maar het statistisch verband duidt soms eerder op een psychologisch of sociologisch mechanisme. In het ene geval streven mensen namelijk een duidelijk doel na (hoog inkomen of succes voor hun school), in het andere geval wordt het handelen ingegeven door discriminatie. Levitt heeft een onmiskenbaar talent voor het stellen van vragen die niemand nog heeft bedacht. Dat is goede wetenschap, wetenschap zoals bedoeld door Jerome Wiesner (1915-1994), adviseur van de presidenten Kennedy en Johnson, en betreffende: «Not what we think, rather ( ) what we have not thought of».
Eén kritiekpunt. De auteurs hebben het wel erg met elkaar getroffen. Dubner is «dazzled by the inventiveness» van Levitt. Eigenwaan is een menselijke eigenschap, maar zijn er niet voldoende prikkels om het in het openbaar te laten?