
‘Dit is het ergste wat we ooit gezien hebben’, zei Marie Colvin per Skype tegen haar vriendin en collega Lindsey Hilsum die in een Londense tv-studio zat. ‘Ik weet het’, antwoordde Hilsum, ‘maar wat is je exitstrategie?’ Er viel een stilte. Toen zei Colvin: ‘Die heb ik niet. Dit is het. Ik werk er nu aan.’ Enkele uren later lag haar lichaam onder het puin in de gebombardeerde wijk Baba Amr in Homs.
Vlak voor Colvin in februari 2012 aan haar ongewisse tocht naar Noord-Syrië begon, hadden de twee elkaar nog getroffen in Beiroet. Verslag doen vanuit de oorlog in Homs overschreed alle grenzen die de doorgewinterde Hilsum zichzelf gesteld had. Colvin was ongewoon gespannen, maar ze deed de waarschuwingen van haar tafelgenoten af met: ‘Anyway, it’s what we do.’ Het was een reactie die haar kenmerkte. Verder willen en durven gaan dan collega’s was al 25 jaar de aanpak waarmee ze over vrijwel alle grote conflicten van deze tijd berichtte.
Even onderkoeld als overtuigd had ze het ruim een jaar voor haar dood nog verwoord bij een toespraak in St Bride’s, de kerk voor journalisten in de Londense Fleet Street: ‘Berichten over oorlog betekent naar plekken gaan die verscheurd worden door chaos, destructie en dood, en proberen te getuigen. Het betekent de waarheid vinden in een zandstorm van propaganda wanneer legers, stammen of terroristen slaags raken. En ja, het betekent risico’s nemen, niet alleen voor jezelf maar vaak ook voor de mensen die nauw met je samenwerken.’
Op die 22ste februari gebeurde wat Colvin juist altijd wilde vermijden in haar artikelen. Ze werd zelf het verhaal. Het lot van de burgers in Homs, de dood van de populaire Syrische videoblogger Rami al Sayed en de jonge Franse fotograaf Rémi Ochlik sneeuwden onder in het nieuws over de omgekomen journalistieke veteraan. Net als de dood van Syriërs die in de dagen erna hun leven offerden om de vier overgebleven buitenlandse journalisten in veiligheid te brengen.
Ik had aanvankelijk geen idee wie de verschijning was die in februari 1999 het restaurant in het troosteloze Kukes in Noord-Albanië binnen struinde en de ruimte vulde met haar Amerikaanse stemgeluid. ‘Daar heb je Marie’, zei een van mijn Britse tafelgenoten. Een vloek liet hij nog net achterwege, maar het was duidelijk dat de Engelstalige pers er een geduchte rivaal bij had in de ratrace om Kosovo binnen te komen. Niet lang daarna zat Colvin inderdaad in de loopgraven van het Kosovaarse bevrijdingsleger kla.
Enkele maanden later dook ze op in Oost-Timor. Indonesische militairen en door hen gesteunde milities legden het land in de as en terroriseerden de bevolking die het gewaagd had in een referendum massaal tegen aansluiting bij Indonesië te stemmen. Colvin had een scherfvest bij zich, maar verder zag ze er met haar nette bloesje uit alsof ze op zakenreis was. Ze fronste verbaasd toen ze vernam dat de meeste collega’s weg waren. ‘Waarom, het begint toch pas?’ Het was geen bravoure of een houding om anderen te imponeren. Ze meende het oprecht.
Het zenuwcentrum van de VN-missie in de hoofdstad Dili, waar we kort daarna belandden, was veranderd in een overvol vluchtelingenkamp. Zelfs in de laadbakken van de fourwheeldrives kampeerden Timorese gezinnen. Rond de muren van de bedreigde enclave ratelden voortdurend geweersalvo’s en dikke rookpluimen vulden de lucht. Op een computerscherm in een van de onttakelde kantoren draaiden Dante’s woorden in bloedrode letters: ‘Abandon all hope ye who enter here.’ Terwijl om haar heen collega’s ijsbeerden over de vraag of ze de laatste kans op evacuatie moesten aangrijpen, reageerde Colvin onverstoorbaar: ‘Vertrekken? Vergeet het, dit is het grootste verhaal ter wereld.’ Het was ambitie, maar vooral ook betrokkenheid.
Haar redacteur werd in die dagen wakker met de stem van zijn verslaggeefster in Dili op de radio. Maar aan de afspraak om alvast elke dag vijfhonderd woorden door te sturen hield ze zich niet. Live verslag doen van de crisis vond ze belangrijker dan haar werk voor een weekeditie. Toen er vlak voor de deadline een verhaal arriveerde waar nauwelijks een touw aan vast te knopen viel, moesten collega’s in Londen alle zeilen bijzetten om de reportage nog net op tijd leesbaar te krijgen.
Talloze Timorezen die vreesden voor hun leven toen de Verenigde Naties de missie dreigden op te doeken, liet ze met haar satelliettelefoon naar hun families bellen. Zelfs het Vaticaan werd zo door een Timorese non om hulp gesmeekt. Ook mijn collega Irene Slegt en ik, die samen met Colvin en tientallen medewerkers van de VN in Dili achterbleven, konden verslag doen dankzij haar verbinding met de buitenwereld. Jaren later kon ze nog smakelijk lachen om het astronomische bedrag dat het Murdoch-imperium voor al die gesprekken had moeten neertellen.
Tien dagen later werden de ruim duizend Timorezen, die onder de blauwe vlag bescherming hadden gezocht, veilig naar Australië overgevlogen en er kwam een internationale troepenmacht naar het eiland. Colvin motiveerde haar beslissing om tot het bittere eind te blijven met: ‘Ik vond het moreel gezien onjuist mensen die door de VN bescherming was beloofd aan hun lot over te laten.’
Ongetwijfeld was het een scala van factoren dat Indonesië dwong om het geweld te stoppen. Maar diverse oorlogen plus heel wat ontwikkelingen in de mediawereld later staan die laatste intense dagen in de VN-compound nog altijd op mijn netvlies als een ijkpunt voor wat journalistiek vermag – al is dat zeldzamer dan je zou wensen. Onafhankelijke getuigen ontmaskerden de propaganda uit Jakarta dat Indonesische troepen de orde op Oost-Timor herstelden. Ze toonden ook het ongelijk aan van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Jozias van Aartsen die Indonesië het voordeel van de twijfel gaf en en passant de media betichtte van het bespelen van de emoties van het publiek. Zonder live beelden en zonder sociale media slaagde de journalistiek erin de schijnwerpers op de belaagde compound gericht te houden.
Met oren en ogen ter plekke zijn is vandaag de dag al lang niet meer genoeg. De druk op journalisten om zich te profileren is groter dan ooit. De oorlogsverslaggever moet geen bescheiden getuige zijn die zich in dienst van het verhaal stelt, maar een verteller die prominent optreedt. Liefst met foto’s van helm, scherfvest of boerka. ‘Met gevaar voor eigen leven’ wordt te pas en te onpas als reclame toegevoegd. Wie gewond raakt, mag bij talkshows aanschuiven om van dat wapenfeit kond te doen. Prijsuitreikingen voor verslaggevers in conflictgebieden ontaarden regelmatig in evenementen waar spektakel het wint van inhoud. Zo wordt oorlogsverslaggeving bewierookt als de eredivisie van de buitenlandjournalistiek, en wie het vuur in de frontlinie trotseert wint het goud. Het is alles bij elkaar een sfeer die schrijnend ver verwijderd ligt van de conflicten waarover wordt bericht.

Marie Colvin werd door uitgevers belaagd om haar levensloop op papier te zetten. Als de Martha Gellhorn van deze tijd vormde ze immers iconisch materiaal. Het kwam er niet van in haar rusteloze bestaan. Toen de gestorven Colvin haar ook na maanden van rouw nog bleef achtervolgen, besloot Lindsey Hilsum zich aan een biografie van haar collega en vriendin te wagen. Van meet af aan was Hilsum, zelf ‘old school’ journalist, beducht voor mythevorming. Te meer omdat er ook al een Hollywoodfilm en een documentaire in de maak waren en overal verhalen de ronde deden over Colvin als iconische heldin.
Voor het schrijven van In Extremis, dat eind vorig jaar verscheen, hield Hilsum ruim honderd interviews met familie, vrienden, ex-echtgenoten, minnaars, redacteurs en collega’s, en reisde ze uitgebreid langs de plekken waar Colvins leven zich had afgespeeld. Ook kreeg ze toegang tot haar aantekeningen en de dagboeken die ze vanaf haar dertiende had bijgehouden. Ze schetst hoe Colvins levensloop vanuit het comfortabele Long Island naar een turbulente wereld voerde waarin ze uitgroeide tot een onverschrokken verslaggeefster. Maar ze laat tevens zien hoe diezelfde persoonlijkheid maar al te vaak op gespannen voet stond met zichzelf en beurse plekken opliep in een bestaan dat ook thuis in uitersten werd geleefd.
Marie Colvin werd in 1956 als oudste van vijf kinderen geboren. Haar beide ouders werkten als leraar. Ze waren progressieve katholieken, maar de vader hield aan zijn korte loopbaan als marinier een strenge moraal over die hij ook zijn kinderen oplegde. De voorbodes van haar latere carrière waren er al jong. Colvin bleek een gangmaker die bij klauterpartijen in bomen steevast net een stuk verder durfde dan haar speelkameraden, ook al tuimelde ze vervolgens naar beneden. Ook haar eigenzinnigheid stak vroeg de kop op. Op 2 januari 1969 meldde ze in haar dagboek: ‘To church. Wore mini. The father the mother no like.’ Al snel had haar vader met zijn strenge principes geen vat meer op haar en het was een kwestie van tijd of ze zou voorgoed ontsnappen aan het vertrouwde maar ook beklemmende oord waar de dubbele moraal en hypocrisie haar maar al te vaak ergerden. Ambitie, discipline en hard werken waren de mores van thuis die ze ook in haar weerbarstigste jaren aanhield.
Ze was ontroostbaar toen eind 1977 bleek dat de vader tegen wie ze rebelleerde uitgezaaide darmkanker had. Enkele maanden later noteerde ze kort na zijn overlijden: ‘10th July 1977 There is so much I wanted to show him – prove myself to him.’ Ze liet hem de rest van haar leven over haar schouder meekijken naar haar prestaties.
Tijdens haar studie antropologie aan Yale droomde ze van een journalistieke carrière à la Martha Gellhorn, de femme fatale van de oorlogsverslaggeving die het fascisme in Duitsland al vroegtijdig in het vizier had en die de burgeroorlog in Spanje en de invasie van Normandië versloeg. Een exemplaar van Gellhorns The Face of War sjouwde ze op haar latere reizen als een bijbel mee. Ook Oriana Fallaci, de Italiaanse sterjournaliste die in haar interviews leiders als ayatollah Khomeini en Henry Kissinger het mes op de keel zette, was een rolmodel.
Na haar afstuderen werkte ze voor een vakbondsblad. De sprong naar de internationale journalistiek kwam via haar volgende baan bij persagentschap upi. ‘August 1985. First day in Paris! I m the Paris bureau chief. I ve done it.’ Ze was 29 jaar oud. Er volgde een overstap naar The Sunday Times of London. Bij haar eerste grote opdracht in Libanon tikte ze zichzelf uit pure onzekerheid zo in de stress dat ze het verhaal waardeloos vond. De volgende dag kwam de reactie van de redactie. De fax was nooit gearriveerd. De deadline bij haar nieuwe werkgever had ze spectaculair gemist.
Haar reportage over het leven in een Palestijns vluchtelingenkamp in Beiroet, dat omsingeld was door sjiitische door Syrië gesteunde milities, toonde wat ze in huis had. Ze beschreef hoe de 22-jarige Haji Achmed Ali bij haar poging om aan voedsel te komen werd getroffen door een sluipschutter. Colvin was duidelijk geschokt toen ze onder haar ogen stierf, maar ze bleef kijken en noteerde indringende details. ‘Ze droeg twee kleine oorbellen. Iemand opende haar vuist om die te reinigen van de met bloed doordrenkte aarde die ze in haar pijn had vastgegrepen.’ Het beeld van die jonge vrouw op de grond, terwijl haar bloed wegsijpelde in het stof, verliet haar nooit, schrijft Hilsum.
Nadat het verhaal was verschenen kwam er een einde aan de belegering van 163 dagen. Het is onmogelijk vast te stellen wat de invloed was van Colvins reportage, maar de overtuiging dat haar werk verschil kon maken vond haar oorsprong in dat belaagde kamp. Het was een overtuiging die ze tot aan haar dood in Homs behield. Ook tijdens haar laatste dagen postte ze nog in The Vulture Club, een besloten Facebook-groep van verslaggevers en hulpverleners die in conflictgebieden werken: ‘Het verhaal naar buiten brengen, dat is waarvoor we in het vak zijn.’
Rondom haar huzarenstukjes laaide regelmatig de aloude discussie over de risico’s van het vak op. Zelf zei ze daarover: ‘We moeten ons altijd afvragen of de mate van risico het verhaal waard is. What is bravery, and what is bravado?’ In tegenstelling tot wat vaak beweerd werd, was angst haar niet vreemd. ‘Bravery is not being afraid to be afraid’, zei ze. Ze wist die angst te hanteren en legde de lat nu eenmaal hoger dan de meeste anderen.
Het werd haar bijna fataal in Tsjetsjenië. Enkele maanden na haar werk op Oost-Timor bereikte ze de gebombardeerde dorpen rond Grozny. De strijders die haar het gebied binnenloodsten hadden een dubieuze reputatie en warlords bevochten ook elkaar. Maar Colvin koos als gewoonlijk voor verhalen over de bevolking: uitgehongerde burgers die onder de Russische luchtaanvallen dierbaren verloren. Op de terugweg waadde ze dagenlang door de sneeuw om Georgië te bereiken terwijl bommenwerpers boven haar hoofden vlogen. Ze vervloekte elke sigaret die ze in haar leven ooit gerookt had en vroeg zich af of haar leven zou eindigen in deze onherbergzame winter.
In 2001 ging het mis. Ze was bij de Tamil-bevolking in het noorden van Sri Lanka om over een vergeten humanitaire ramp te berichten. Toen ze door de pikdonkere velden op blote voeten trachtte terug te sluipen naar regeringsgebied ontdekten militairen de oversteek. De granaat die een van hen op Colvin afvuurde, trof ook haar linkeroog. Ondanks een urenlange operatie in New York lukte het niet om het zicht te redden. Was dat verlies van haar oog het waard? werd haar vaak gevraagd. Haar antwoord daarop luidde ja. De zwarte ooglap werd onderdeel van haar imago. Voor feesten kreeg ze een glamourversie met een rand van rijnkiezels cadeau.
Haar faam groeide. De werkelijkheid was grimmiger. Ze was een levensgenieter die vermaarde feesten gaf, maar het jarenlang getuige zijn van oorlog liet zijn sporen na. Nadat ze haar oog had verloren, spookten de nachtmerries waarin ze de aanval herbeleefde soms zo hevig door haar slaap dat ze het moment van naar bed gaan zo lang mogelijk uitstelde. Ze liet zich uiteindelijk behandelen voor ptsd. Ze werd een pleitbezorger van therapie. Daarnaast had ze haar eigen aanpak om in balans te blijven: zeilen over zee. Ook daarin ging ze tot het uiterste.
Hilsum toont de complexiteit van het karakter van de verslaggeefster die de naam verwierf ‘braver than the boys’ te zijn. Ze gebruikte haar vrouwelijke charme graag als het uitkwam, maar van feminisme moest ze niet veel hebben. Toen haar redacteur vroeg: ‘Waar zijn de mannen?’ nadat ze was achtergebleven op de VN-compound van Oost-Timor, antwoordde ze gevat: ‘They’ve gone. I guess they don’t make men like they used to’, een uitspraak die nog vaak zou worden aangehaald. Maar in een later artikel uitte ze ergernis over alle aandacht voor het feit dat de drie achtergebleven verslaggevers vrouwen waren. ‘Moed kent geen sekse’, luidde de titel.
Ze was een gulle collega die zich ontfermde over nieuwkomers in het vak, maar ze kon ook bot uit de hoek komen en zichzelf uit rivaliteit tot het uiterste drijven. Een onafhankelijke vrouw die lak had aan traditionele rollen en conventies, maar tegelijkertijd eeuwig op dieet was en het verstrijken van de jaren vreesde. Ze verlangde naar een huwelijk, zoals ze dat bij haar ouders had meegemaakt, maar haar liefdesleven was turbulent en hartzeer over bedrog was een terugkerend thema. Ook de relatie met een nieuwe partner bleek even stormachtig als de zeeën die ze graag samen bezeilden. Steeds vaker zagen familie en vrienden onzekerheid en verdriet, al werden die vervolgens even zo makkelijk weggelachen en weggedronken. Het wordt pijnlijk duidelijk hoe ook haar leven thuis met regelmaat een oorlogszone was.
Colvins levensloop is onverbloemd, maar ook met respect en compassie door Hilsum vastgelegd. Ondanks de persoonlijke problemen en de schade die decennia van een leven met oorlog aanrichtten, maakt ze van de journaliste geen tragische heldin. Daarvoor zijn Colvins veerkracht en haar passie voor het werk ook te groot. Kritische kanttekeningen gaat ze niet uit de weg. Net als haar grote voorbeeld Gellhorn verwees Colvin de gedachte van objectiviteit naar de prullenbak. ‘Als ik zou beweren dat er twee kanten zitten aan een massagraf heb ik daar niets te zoeken.’ Maar soms kleurden de passie en de betrokkenheid haar blik en sloeg ze in analyses de plank mis. Zo ontbreekt in haar werk over Irak een kritisch stuk over de niet-bestaande massavernietigingswapens. Na talloze interviews met slachtoffers van het bewind van Saddam Hoessein was ze een voorstander van militair ingrijpen.
In Extremis is een indringende biografie geschreven met de eerlijkheid die Hilsum zich had voorgenomen. Ongeveer tegelijk verschenen de documentaire Under the Wire van Christopher Martin en de film A Private War van Matthew Heineman over Colvin. Aan Hilsum ligt het niet dat Colvin zeven jaar na haar dood voortleeft als een legende en dat haar durf, glamour en het avontuur bij velen meer zullen beklijven dan de pijn en schade die een leven in oorlog veroorzaakte.

Het leven van Marie Colvin biedt eveneens stof tot nadenken over het vak. De journalistieke tijdgeest hijgde ook haar in de nek. The _Sunday__ Times_ haalde alles uit de kast om haar ster zo hoog mogelijk te doen stijgen. En al stond ze deep down regelmatig op gespannen voet met de legende die ze was geworden, ze droeg er ook graag aan bij met al haar absurdistische anekdotes. Dat het publiek door deze aanpak meer bij het verhaal betrokken raakt, lijkt een acceptabel argument. Maar op sociale media, waar veel van de communicatie met de achterban plaatsvindt, klinkt vaker applaus voor het lef van de journalist dan interesse voor het conflict waarover wordt bericht. Het uitvergroten van de beroepsrisico’s om de journalist en zijn medium aan de man te brengen, legt een beoordeling van het werk bij voorbaat lam. Wie durft de kwaliteit nog kritisch te bevragen als iemand daarvoor zijn leven heeft gewaagd? Statistieken laten bovendien zien dat lokale journalisten en mediawerkers wier namen zelden in internationale publicaties terug te vinden zijn de grootste risico’s lopen.
Het eist zijn tol dat media in handen zijn van conglomeraten voor wie het optimaliseren van de winst zwaarder telt dan de journalistieke missie. In alle pogingen om de verkoopcijfers op te krikken raakt een essentieel principe regelmatig in de knel: dat journalistiek een maatschappelijke taak heeft en niet moet buigen voor de wetten van de vrije markt. Voorbeelden te over waar het mis gaat. Media vertrokken rond 2010 uit Irak, ‘the story was dead’, zo heette het. De lange aanloop naar de inname van Mosul door IS in 2014 bleef daardoor grotendeels buiten beeld. De berichtgeving over de war on terror in Afghanistan kwam jarenlang nauwelijks verder dan de strijd van westerse troepen tegen de Taliban. De samenwerking met corrupte warlords, die minstens evenveel bloed aan hun handen hadden, de cruciale rol van stammen en de invloed van Pakistan en andere landen in de regio bleven zwaar onderbelicht. De berichtgeving over Syrië wordt gedomineerd door verhalen over IS. Westerse angst voor terreur zet de toon veel vaker dan het gegeven dat de meeste Syriërs veel ernstiger problemen hebben.
Het is gehypete, ondoordachte journalistiek die nog maar nauwelijks onderzoekt en een pseudowerkelijkheid dreigt te creëren. Journalistiek die veel te vaak onvoldoende tegengas biedt aan spins, frames en vijandbeelden die door de spelers in conflicten steeds professioneler en met veel mankracht worden aangereikt.
Colvin bleef als het erop aan kwam trouw aan het nuchtere en eigenzinnige ‘it’s what we do’ en haar reportages draaiden om de prijs die burgers betalen in de oorlog. Het boek On the Front Line, een bundeling van haar artikelen, dat twee maanden na haar dood in 2012 verscheen, vormt daarvan het tastbare bewijs. In haar werk ging het haar om ‘humanity in extremis, pushed to the unendurable’, zoals ze het omschreef, en dat was, alle moderne techniek ten spijt, opmerkelijk onveranderd gebleven. Volgens haar was de echte moeilijkheid om genoeg vertrouwen te hebben in de mensheid om te geloven dat het iemand zou kunnen schelen. Met die gedachte in het achterhoofd verplichtte ze zichzelf om haar verhalen met compassie en zo indringend mogelijk op te schrijven.
Colvin was ondubbelzinnig over haar taak: ‘Het is onze missie de macht de waarheid te zeggen. Wij sturen die eerste ruwe versie van de geschiedenis naar huis. We kunnen een verschil maken in het blootleggen van de gruwelen van oorlog en vooral van de moordpartijen die burgers overkomen.’ En dus vertrok ze naar de wijk Baba Amr in de stad Homs die een cruciale rol speelde in de Syrische opstand. Syrische activisten en rebellen gidsten Colvin en fotograaf Paul Conroy in het holst van de nacht door velden vlak langs Syrische troepen. Daarna volgde een tocht door een ruim drie kilometer lange drainagepijp waar rechtop lopen onmogelijk was en het gebrek aan zuurstof de adem afsneed. Tijdens het laatste deel van het traject kwam hun auto onder vuur voordat ze het gehavende gebouw bereikten waar tientallen Syriërs hun berichten verstuurden.
De eerste zin van Colvins reportage van die zondag over doodsbange vrouwen en kinderen in een schuilkelder greep de lezer onverbiddelijk bij de keel. ‘Ze noemen het de kelder van de weduwen.’ Het was Colvin op haar best.
Even was er opluchting toen het bericht kwam dat ze op het veiliger Syrische platteland was gearriveerd. Maar typische Colvin-humor maakte korte metten met die informatie: ‘Ik denk dat de berichten over mijn overleven misschien overdreven zijn.’ Zonder dat aan het thuisfront te laten weten was ze via dezelfde gruwelijke route teruggekeerd naar Baba Amr toen het voorspelde grondoffensief van het Syrische leger was uitgebleven. Ze vond dat ze gefaald had in haar taak als getuige en de achterblijvers in de steek gelaten had. Al snel meldden internationale tv-stations zich met het verzoek om bijdragen. ‘Dat is waarvoor je hier bent’, zeiden de Syrische media-activisten toen ze met hen de risico’s besprak. Vervolgens berichtte ze als enige buitenlandse journalist voor cnn, Channel 4 en de bbc. Ze verklaarde met nauw verholen woede: ‘It’s a complete and utter lie they’re only going after terrorists. The Syrian Army is simply shelling a city of cold, starving civilians.’
Net als collega’s elders in de wereld vreesde ik dat Colvin haar doodvonnis tekende met die woorden. In een krantenartikel verslag doen van de bombardementen was één ding, maar prominent op een internationale tv-zender de leugens van het regime blootleggen, was een daad die vast niet ongestraft zou blijven.
De fotograaf Paul Conroy die al heel wat hachelijke momenten met Colvin had doorstaan, en die haar meestal onvoorwaardelijk vergezelde, drong deze keer aan op vertrek. Hun ontsnappingsroute kon elk moment afgesloten raken. Na een nieuw bezoek aan het veldhospitaal, waar een dierenarts als enige operaties verrichtte, zouden ze de volgende avond vertrekken. Zodra de dag op gang kwam, dreunden de raketten. Maar Conroy, die bij de Britse artillerie gediend had, constateerde een verschil met de niet-aflatende inslagen van voorheen. Hij hoorde bracketing, een tactiek om de coördinaten van een doelwit vast te stellen. Wat hij vreesde gebeurde. De volgende raket was raak. Eind januari oordeelde een Amerikaanse rechtbank op basis van uitvoerig onderzoek dat Colvin doelbewust vermoord is door het regime van Assad.
Tamils, Syriërs, Timorezen en anderen over wie ze berichtte, rouwden destijds mee in de wereldwijde herdenkingen. Enkele van de ontroerendste reacties kwamen uit Homs. In de filmbeelden van de rijen deinende demonstranten in hun nachtelijk verzet tegen het regime verschenen ook foto’s van Marie Colvin en de tekst ‘We zullen je niet vergeten’.
Lindsey Hilsum, In Extremis: The Life of War Correspondent Marie Colvin (Chatto and Windus). De speelfilm A Private War is vanaf 28 maart te zien in de bioscoop