
‘Het midden is terug!’ klonk het gezwind na het bekendmaken van de voorlopige prognose tijdens de verkiezingsavond. Buitenspelers pvv en SP hadden flink verloren, middenvelders vvd en pvda een onwaarschijnlijk aantal zetels gewonnen. ‘Nederland smacht naar een stabiele regering, die de rit uitzit’, voegden de talking heads eraan toe. Dat hebben we immers sinds Paars I niet meer meegemaakt. Samsom en Rutte proberen dat inmiddels voor elkaar te krijgen. Het is de vraag of dat ze gaat lukken, of scherper: is een stabiel kabinet überhaupt nog mogelijk?
Om die vraag te beantwoorden moeten we verder kijken dan de politiek analisten in de verschillende tv-programma’s gewoon zijn. De Franse politiek filosoof Lefort maakt een bruikbaar onderscheid tussen la politique en le politique. De politiek en het politieke. ‘De politiek’ gaat vooral over het formele geheel aan politieke uitingen: campagnes, debatten, standpunten, verkiezingslijsten, peilingen, uitslagen, noem maar op. Wie zich daarop richt, constateert al snel dat ‘het midden’ terug is, zoals het op de verkiezingsavond klonk.
‘Het politieke’ vormt het fundament voor ‘de politiek’. In de kern gaat ‘het politieke’ over de verhouding tussen individu en collectief. Samenlevende individuen veroorzaken per definitie maatschappelijke problemen. Wegen lopen vol, net als ziekenhuizen, we bedreigen elkaar, krijgen ruzie, hebben geen werk meer, of bouwen te weinig huizen. De politiek is uitgevonden om gezaghebbend te besluiten over de toekenning van publieke middelen voor het oplossen van die publieke problemen. En die middelen zijn per definitie schaars. Dus is er een afweging voor nodig. Welke maatschappelijke problemen lossen we wél op? En welke niet? Idealiter maken burgers die afweging ook voor zichzelf. Niet alles kan. Mensen begrijpen dat hun claim op zorg, of hoger onderwijs, of het gebruik maken van een weg, ten koste gaat van die claim van andere mensen. Dat schaarse goederen en middelen over de gemeenschap verdeeld moeten worden, en niet alleen voor henzelf zijn. Dat bewustzijn is een individueel politiek bewustzijn en gaat eerder over de vraag van welke gemeenschapsmiddelen je geen gebruik wil maken ten bate van de ander, dan de vraag van welke goederen en middelen je wél gebruik wil maken. Op die gedachte is de soevereiniteit van het volk, en daarmee democratie, gehuisvest. Maar de praktijk lijkt anders. Kiezers willen meer, groter en beter. Niet minder, kleiner en slechter. Bezuinigen is prima, maar niet op wat ik wil. Zo lijkt het credo.
Dat is op zich geen verrassend inzicht. Sterker nog, dat was precies waar de founding fathers van de moderne democratie bang voor waren en de belangrijkste reden om een volksvertegenwoordiging in het leven te roepen. Neem James Madison. Hij schreef de beroemde Federalist Paper nummer 10. Hij stelt zich de vraag of Amerika een democratie of een republiek moet worden. Onder een democratie verstaat Madison wat wij nu directe democratie zouden noemen. Mensen die direct invloed uitoefenen op het bestuur van het land. Onder een republiek verstaat hij ons huidige systeem. Burgers kiezen volksvertegenwoordigers. Volksvertegenwoordigers vormen de wetgevende macht en controleren het landsbestuur. Madison is duidelijk voorstander van het tweede, een vertegenwoordigende in plaats van een directe democratie. Dat komt doordat hij onder de indruk was van zogenaamde ‘facties’, groepen mensen die hun eigen belang boven het publieke belang lieten gaan en zo de publieke zaak te gronde richtten. Dat konden overigens zowel tirannieke meerderheden of fanatieke minderheden zijn of meer reguliere belangengroepen. Eigen belang ligt altijd op de loer om het publieke belang te vernietigen. Zo zitten wij blijkbaar in elkaar. In de woorden van Madison: ‘No man is allowed to be a judge in his own cause, because his interest would certainly bias his judgment, and, not improbably, corrupt his integrity.’
Volksvertegenwoordigers zouden de capaciteit hebben om individuele belangen van kiezers tegen elkaar af te wegen met het publieke belang als weegschaal, zo veronderstelde Madison. Op die manier zou volksvertegenwoordiging vooral een buffer tegen het oprukkende eigen belang zijn. Een veilige haven voor het publieke belang bovendien. Om die reden was hij voor een ‘representatieve’ in plaats van een directe democratie.
Wie Madisons angst voor de directe invloed van het volk wil begrijpen, doet er verstandig aan om naar het huidige Californië te kijken. De initiatives die burgers daar mogen voorstellen vormen een van de meest indrukwekkende voorbeelden van directe democratie in de westerse wereld. Het werkt als volgt: wie voldoende handtekeningen ophaalt voor zijn idee mag het in stemming brengen. Zo zijn er Amerikanen die de wegenbelasting willen verlagen. Anderen willen de wegen juist verbeterd zien. De een wil minder collegegeld betalen, de ander wil beter onderwijs zien. De een wil überhaupt minder belasting betalen, de ander wil betere ziekenzorg. Het komt voor dat al deze tegenstrijdige voorstellen in stemming gebracht worden. En nog erger: dat ze allemaal ingestemd worden. Dat stelt de Californische bestuurders voor de uitdaging om betere wegen met minder wegenbelasting te maken. Of beter onderwijs en betere zorg met minder middelen. Zo bepaalden de Californische kiezers in een berucht initiatief in 1978 dat de onroerendgoedbelasting nooit hoger mocht worden dan één procent en dat er altijd een tweederde meerderheid nodig zou zijn voor alle belastingverhogingen in de toekomst. In het voorjaar van 2009 stemden de kiezers niet alleen alle bezuinigingsmaatregelen weg, maar ook alle voorstellen voor belastingverhoging. In de ironische woorden van Times-columnist Joel Stein, die naar Californië verhuisde: ‘It turns out that letting me vote on stuff is a bad idea, for much the same reason that giving me a credit card was a bad idea: I love stuff and hate paying for it. And it turns out there are a lot of people just like me.’
Op die dubbele moraal valt nauwelijks een publieke zaak te bouwen. Het gevolg is dan ook dat de Californische publieke sector helemaal dichtgeregeld is. Nieuwe bestuurders hebben nauwelijks nog ruimte om überhaupt iets te veranderen. Een burgerinitiatief kan namelijk niet weggestemd worden door een meerderheid van gekozen vertegenwoordigers. Alleen een ander initiatief, of de rechter, kan het initiatief teniet doen. Daarom balanceert de staat bijna permanent op het randje van faillissement. Het illustreert de angst van Madison. In een democratie moeten belangen tegen elkaar worden afgewogen. Mensen zullen dat zelf niet snel doen. Ze stemmen vanuit hun eigen belang. En wie wil er nu niet meer en betere zorg, wegen en onderwijs, voor minder belasting?
Wie naar ‘het politieke’ in plaats van naar ‘de politiek’ kijkt, zal niet snel concluderen dat het midden terug is, maar constateren dat de burger volstrekt is gedepolitiseerd. Het individuele politieke bewustzijn is zoek. Wij zijn vooral bezig met het projecteren van de negatieve consequenties van ons eigen handelen op anderen (lees: de belastingbetaler), omdat we vinden dat anderen onze problemen moeten oplossen. Daarmee vervalt het onderscheid tussen publiek en privaat en heeft het eigen belang waar Madison voor vreesde vrij baan. Zo willen we dat de belastingbetaler bijdraagt aan de koop van ons huis, onze opleiding en studie. Zo willen we dat de belastingbetaler bijdraagt aan de oppas voor onze kinderen en aan ons bezoek aan de tandarts en aan onze behoefte ver van ons werk te wonen. Zo willen we dat de belastingbetaler meebetaalt aan kosten die ons overkomen (ziekten, ongeluk), maar ook aan keuzes die we zelf en zeer bewust maken (een huis kopen). Wij verhouden ons niet meer tot de ander, de ander moet zich tot ons verhouden.
Zo rapporteerde het Sociaal en Cultureel Planbureau afgelopen vrijdag in zijn ‘burgerperspectieven’ over de visie van burgers op bezuinigingen in de zorg. Wat opvalt, is dat burgers de ‘schuld’ van de stijgende zorgkosten nauwelijks bij zichzelf zoeken. Met name ‘de politiek’ en de ‘zorginstellingen’ zijn verantwoordelijk. De burger zelf niet. ‘Meer efficiency in de zorg’ moet soelaas bieden, zelfs als burgers weten dat die oplossing lang niet voldoende is om de stijgende kosten te drukken. De onderzoekers van het scp merken fijntjes op dat burgers wel willen bezuinigen, tot het concreet wordt. Sterker nog, het is veilig om efficiencyverbeteringen voor te stellen. Want dan blijven ‘pijnlijke’ maatregelen voor onze eigen portemonnee achterwege. Burgers blijken bezuinigingen overal te zoeken, behalve bij zichzelf. De ‘Rijken’ moeten meer betalen, en de ‘Multinationals’. De salarissen van specialisten kunnen omlaag, maar ‘de gewone man’ moet gespaard worden. En de btw moet zeker niet verhoogd worden! In de woorden van een scp-respondente die gevraagd werd naar bezuinigingsopties: ‘Ik dacht eerst alleen maar aan mezelf en was toen voor meer eigen risico, want ik ben gezond. Maar toen dacht ik: nee, ik word ook ouder en dan heb ik maar liever dat iedereen meebetaalt.’
Ondertussen vindt 83 procent van de burgers dat het in Nederland te veel ‘ieder voor zich’ is. Het ‘publieke belang’ lijkt vooral een constructie om de anderen te laten betalen. Een ironisch patroon, dat niet veel afwijkt van de Californische kiezers. Het algemeen belang is blijkbaar vooral iets waar een ander voor moet opdraaien en waar je je vrijblijvend over mag opwinden. Natuurlijk bestaat er ook een verschil met de kiezers in Californië. In Californië hebben burgers de kans om dat direct te uiten, middels initiatives. Wij zijn nog afhankelijk van de volksvertegenwoordiging waar Madison zo veel van verwachtte.
Maar wij zien die volksvertegenwoordiging vooral als onze belangenbehartigers in Den Haag, niet zozeer als vertegenwoordigers van het algemeen belang. Dat is waarschijnlijk altijd zo geweest. Maar er bestaat wel een groot verschil. Ooit waren partijen diep geworteld in de zuilen waarin ons land uiteenviel, zowel cultureel, maatschappelijk en institutioneel als politiek. Maar de samenleving individualiseerde en seculariseerde en ideologieën maakten plaats voor individualisme. Wim Kok had dat heel goed door. Want hoewel hij verguisd is om het afschudden van de ideologische veren van zijn partij klopte zijn analyse als een bus: negentiende-eeuwse ideologieën, zoals het socialisme, sloten niet aan bij de vraagstukken van onze tijd. Hij had eraan kunnen toevoegen dat hetzelfde gold voor andere ideologieën. Mensen hebben nog wel idealen, maar die idealen vertonen weinig onderlinge consistentie meer. Kiezers delen de zorgvisie van de SP, de wegenvisie van de vvd, de onderwijsvisie van d66 en de sociale-zekerheidsvisie van de pvda. Dat maakt de hele onderneming van een politieke partij gebaseerd op ideologie een hachelijke zaak. Immers de hele idee van een politieke partij is gebaseerd op de mogelijkheid om een geheel aan maatschappelijke voorkeuren en handelingsalternatieven binnen een consistent verhaal te verenigen. Kiezers die het eens zijn met dat verhaal stemmen dan op de partij. Maar zo werkt het dus niet meer.
Wat ons bindt is het opportunisme van de koopman. Het moralisme van de dominee projecteren we op de ander. Ooit kwamen politieke bewegingen, en politieke partijen in hun kielzog, voort uit maatschappelijke vraagstukken. Nu die vraagstukken grotendeels zijn opgelost, gaan partijen op zoek naar nieuwe problemen om zichzelf te legitimeren, daarbij aangespoord door de voorkeur van de kiezer. Een kiezer die permanent verleid en veroverd moet worden.
Behalve onder de teloorgang van ideologieën lijden we onder de demonisering van de achterkamer. Lijpharts analyse is genoegzaam bekend. De Nederlandse politiek kenmerkte zich jarenlang door pacificatie. Dat maakte de Nederlandse politiek uniek en voorkwam maatschappelijke conflicten. Politieke leiders deden tegenover hun achterban alsof ze hun belangen compromisloos verdedigden. In Haagse achterkamers werd liters water bij de klare wijn geschonken. Madison zou tevreden zijn. Het publieke belang was geborgd. Buiten het zicht van de kiezer, maar toch. Nu zijn achterkamers uit de mode. Sinds Pim Fortuyn ze associeerde met politieke puinhopen is iedere politicus die buiten het zicht van de camera’s naar consensus streeft bij voorbaat verdacht. Urenlang worden dichte deuren uitgezonden. Het hek voor het Catshuis was een pleisterplaats voor journalisten. En dus zullen tijdens de formatieperiode draaiende camera’s bij dichte deuren wachten tot Rutte en Samsom naar buiten komen om schoorvoetend te moeten toegeven dat ze niet konden voldoen aan de verkiezingsbeloften. Oftewel: de achterkamer is een symbool geworden voor politici die het eigen belang van de kiezers verkwanselen. Dat ze tegelijkertijd het publieke belang vormgeven mag geen verdediging heten. Vroeger maakten we geen deel uit van de transformatie van eigen belang naar publiek belang. Nu willen we erbij zijn om er zeker van te zijn dat onze eigen belangen in ieder geval niet opgeofferd worden.
En met het publieke belang hebben veel nieuwe voorstellen weinig meer van doen. Natuurlijk zijn gratis water in de horeca (GroenLinks), duizend euro werkbonus (vvd), gratis internet in de trein (SP) onderdeel van de verkiezingsretoriek. Maar met vijf verkiezingen in tien jaar is de retoriek permanent geworden. Neem de winnaars van de afgelopen verkiezingen, de pvda en de vvd. Beide kiezen een groep (respectievelijk de zwakkere en de hard werkende Nederlander) die tegen een andere groep beschermd moet worden (respectievelijk de rijken en de uitkeringstrekkers). Vrijwel alle problemen worden geframed in het kader van betalers en ontvangers, want dan wordt het eigen belang voor de kiezer meteen duidelijk. En natuurlijk kent iedereen wel iemand die minder hard werkt, dan wel veel rijker is. Dan wordt een appèl op het publieke belang en het ‘op orde krijgen van de staatsfinanciën’ al snel gezien als een pleidooi om minder mensen afhankelijk te laten zijn van overheidsvoorzieningen. Gunstig voor mensen die dat niet zijn en veel belasting betalen. Dan wordt het appèl op ‘de sterkste schouders’ die ‘de zwaarste lasten’ moeten dragen al snel gezien als een pleidooi om mensen die meer verdienen dan jijzelf verdient meer te laten betalen. Het algemeen belang als motor voor het individuele belang, in plaats van andersom.
Door het verdwijnen van ideologieën en de demonisering van de achterkamer dwingen kiezers partijen direct te appelleren aan hun kortetermijn eigen belang, in plaats van langetermijnvisies op het publieke belang te ontwikkelen. We willen geen kundige parlementariërs die het algemeen belang op lange termijn formuleren en behartigen en het kabinet op de verwezenlijking daarvan controleren, we willen vertegenwoordigers die op korte termijn ons eigen belang verdedigen en veilig stellen.
De nieuwe ontwikkelingen in het politieke landschap versterken die trend. De one issue-partijen spreken voor zich. Niet de verdeling van schaarse middelen over alle problemen staat centraal, maar een van de vele publieke problemen verdient aparte vertegenwoordiging. Naast de dierenpartij kennen we nu ook de 50+-partij. Namens de vijftig-plussers doet de partij een beroep op gemeenschapsgeld. Blijkbaar hebben die daar meer recht op dan vijftig-minners of tachtig-plussers.
Ook de verkiezingswijzers vergroten de focus op het individu. Verkiezingswijzers brengen vooral de individuele wensen van de kiezer in kaart en koppelen daar een partij aan. De vraag ‘wat wilt u?’ staat centraal. Op geen enkele manier wordt de kiezer gevraagd om een afweging te maken tussen zijn of haar verschillende wensen. Laat staan dat mensen gevraagd wordt persoonlijke financiële consequenties (meer belasting!) te verbinden aan hun keuzes (betere zorg! betere wegen! beter onderwijs!). De zogenaamde one issue-wijzers maken het nog bonter. Zo lanceerde fnv-jong met andere jongerenorganisaties onlangs een jongerenstemwijzer. Wie niet weet wat hij of zij wil stemmen, kan de wijzer invullen en de vakbond adviseert de kiezer in spe vervolgens op welke partij het best gestemd kan worden. De wijzer bepaalt welke partij het best over de belangen van de jongere kiezer waakt. Zo bestaat er ook een ggz-wijzer.
De kieswijzer van de jongerenbeweging G500, de zogenaamde stembreker, steekt anders in elkaar, maar werkt volgens hetzelfde principe. Mensen die hun belangen veilig willen stellen zijn in verwarring. Wie minder belasting wil betalen moet op de vvd stemmen. Wie beter onderwijs wil op d66 en wie het ontslagrecht wil behouden kiest voor de SP. Er zijn mensen die dat allemaal willen. Voorheen was het zo dat je de voor- en nadelen van een partij moest accepteren bij het uitbrengen van een stem, maar door de stembreker van de G500 hoeft dat niet meer. Deelnemers kunnen vrolijk shoppen in het complete pakket dat partijen te bieden hebben. Ze worden nooit gevraagd om schaarse middelen te verdelen over het wensenpakket van hun voorkeur.
Ook de permanente stroom van peilingen en politieke tv-programma’s maakt het de kiezer makkelijk om zijn of haar belangen zo goed mogelijk te laten behartigen en om die keuze zo lang mogelijk uit te stellen. In dat licht moeten we ook de verkiezingsuitslagen zien en met name de volstrekte onvoorspelbaarheid daarvan. Wie naar aanloop van de verkiezingen aan iemand anders vroeg wat hij of zij ging stemmen kreeg vaak als antwoord: ‘Ik weet het nog niet’, om vervolgens te horen: ‘Maar ik weet wel wie ik niet wil!’ Dat bleek ook op de verkiezingsdag. Zo bleef een kwart van de kiezers thuis. Pas tussen 10 en 12 september maakte een derde van de kiezers een definitieve keuze; een vijfde van de kiezers gaf aan strategisch te stemmen; 36 procent van de pvda-kiezers en 23 procent van de vvd-kiezers gaf aan om strategische redenen op die partijen gestemd te hebben. Een groot deel daarvan deed dat om te voorkomen dat een van die twee partijen de grootste werd. Niet bepaald een basis voor een stabiele regering, zou je zeggen.
Terug naar Madison. Het idee van volksvertegenwoordiging was mooi. In zijn tijd was het vooral bedoeld om de ongebreidelde driften van het volk te temmen. Immers, een systeem waarin het eigen belang van de kiezer rechtstreeks toegang had tot het besluitvormingsproces over de verdeling van schaarse middelen over publieke problemen zou een recept zijn voor conflict, chaos en anarchie. Wij zien de volksvertegenwoordiging al lang niet meer als een check op onszelf. Maar meer als een kruidenier die publieke goederen uitvent. Niet als burcht van publiek belang, maar als koopgoot van het eigen belang.
Daarmee hebben we de idee van weldadige democratie stukje bij beetje uitgehold. Want vanuit ons eigen belang bekeken is het publieke belang altijd suboptimaal. Dat leidt tot permanente ontevredenheid en politieke vluchtigheid. Het is een neerwaartse spiraal waar we maar moeilijk meer uit zullen komen. Wie ons eigen belang opoffert aan het publieke belang vinden we onbetrouwbaar, terwijl juist dat het hele idee was achter een representatieve democratie. Anders geformuleerd: we vertrouwen de politiek niet meer omdat we zelf volstrekt gedepolitiseerd zijn.
We kunnen dan ook niet uitsluiten dat de laatste tien jaar meer op onze toekomst zullen lijken dan de veertig jaar ervoor. De Werdegang van kabinetten zal nog maar zelden een vierjaarlijkse cyclus kennen – in tijden van krimp wordt de nadruk op het eigen belang des te pregnanter. Velen zullen willen behouden waar ze recht op hebben, terwijl ook daar concessies nodig zijn. Dan gaat het niet om gratis water en een werkbonus. Dan gaat het om interen op je pensioen, je uitkering, je studiefinanciering, je huursubsidie, je hypotheekrenteaftrek, je zorgverzekeringspakket. In andere woorden, dan worden we voor het eerst sinds lange tijd geconfronteerd met de negatieve consequenties van ons eigen handelen, zonder dat er een collectief is waarop we de kosten kunnen afwentelen. Dan worden we, kortom, voor het eerst weer geconfronteerd met maatschappelijke problemen die we niet op de politiek kunnen projecteren, maar zelf moeten oplossen.
Kortom, in een wereld waarin het eigen belang domineert en schaarse middelen slinken, kan geen stabiele politiek bestaan. Een stabiel kabinet is daarmee een relikwie uit het verleden. Het is niet ondenkbaar dat hetzelfde voor de volksvertegenwoordiging geldt. Het heeft in de huidige vorm lang gewerkt als check op de nukken en grillen van de kiezer, maar in deze tijden is het publiek belang een open zenuw. Of wat minder plastisch: schaarse middelen zullen alleen maar schaarser worden. Er zijn nieuwe vormen nodig om het publieke belang tegen het eigen belang van die kiezer te beschermen.
Wat betekent dat op korte termijn voor Rutte en Samsom? De eerste peilingen over de formatiebesprekingen zijn al geweest: de pvda verliest al weer zetels. Omdat ze niet betrouwbaar zou zijn. De strategische stemmers verlaten het nest als eerste. Vervolgens zullen ook andere kiezers tijdens peilingen hun voorkeur uitspreken voor compromisloze oppositiepartijen. Tot Rutte en Samsom als verdedigers van het compromisvolle publieke belang de druk van de egocentrische kiezers niet meer aankunnen en zich ten koste van elkaar gaan profileren ten koste van het publieke belang.
Er bestaat een stap in een andere richting. Natuurlijk dacht Madison dat een formeel orgaan als de volksvertegenwoordiging een voorwaarde voor stabiele politiek was. Maar zonder ‘wijze vertegenwoordigers’, die het opportunisme van de kiezers konden doorbreken, zou het weinig waard zijn. Het zou de partijleiders dan ook sieren als ze tijdens de presentatie van hun nieuwe kabinet niet zozeer aan hun achterban verkondigen wat ze hebben ‘binnengehaald’ – dat zou het opportunisme aan kiezerszijde bevorderen – maar vooral wél uitleggen wat ze niet hebben ‘binnengehaald’, welke concessies ze hebben moeten doen, en waarom dat uiteindelijk beter is voor het publieke belang.
Zo zou Samsom kunnen uitleggen waarom een btw-verhoging toch verstandig is, ondanks het feit dat het de zwakkeren in de samenleving ook treft. En zo zou Rutte kunnen uitleggen waarom het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek niet alleen onvermijdelijk is, maar ook goed voor Nederland. Daarmee confronteren ze hun eigen achterban met trade-offs die ten grondslag zouden moeten liggen aan individueel politiek bewustzijn en daarmee aan de soevereiniteit van het volk. Als ze daar beiden mee beginnen, temperen ze het toch al ruim aanwezige opportunisme aan kiezerszijde, ten faveure van het publieke belang. Want zonder een duidelijke visie op wat het publieke belang inhoudt, kan een stabiel kabinet niet bestaan.
Albert Jan Kruiter is mede-oprichter van het Instituut voor Publieke Waarden. Hij promoveerde aan de School voor Politiek en Bestuur van de Universiteit van Tilburg, werkt als onderzoeker voor verschillende ministeries, gemeenten en provincies en publiceerde onder meer Mild despotisme: Hedendaagse democratie en verzorgingsstaat door de ogen van Alexis de Tocqueville