Het ene kind is het andere niet. Je kunt als pedofiel een vroegrijpe partner treffen of een gezonde relatie met een kind opbouwen. Sommige kinderen hebben de oprechte behoefte aan een seksuele verhouding met een volwassen partner.
Ik geloof daar allemaal niets van.
Natuurlijk heeft de pedofiel recht op zijn seksuele geaardheid en moet hij daar niet over lastiggevallen worden. Het is onmogelijk je erotische voorkeuren te sturen en wie toevallig op kinderen valt, kan daar ook niets aan doen. Helaas is het niet zo dat een pedofiel zijn seksuele behoeften daadwerkelijk kan bevredigen. Seks met kinderen onder de twaalf jaar is bij wet verboden en dat lijkt me een verstandige wet, al is het maar omdat zwakkeren in een samenleving beschermd moeten worden. Verreweg de meeste (kinder)psychiaters steunen deze wet, want de seksuele relatie tussen een volwassene en een kind is per definitie ongelijkwaardig, en het stoort een kind in zijn ontwikkeling, omdat hij wel erotische gevoelens heeft, maar op een heel ander niveau dan de volwassene. Het is dan ook altijd de pedofiel die geneigd is kinderlijke uitingen van erotische aard te interpreteren als een feitelijke behoefte aan seks.
Vreemd is echter dat wij in Nederland deze wet hebben, maar dat wij tegelijkertijd niet openlijk durven toe te geven dat pedofielen geacht worden zonder sekspartners door het leven te gaan. Wanneer iemand uitsluitend opgewonden kan raken van lichamelijke contacten met kinderen, dan heeft hij pech gehad en moet hij zich in de praktijk met fantaseren en masturberen behelpen. Dat klinkt onbarmhartig en radicaal en wij laten liever de mogelijkheid open dat er wellicht ergens kinderen - niet die van ons; dat spreekt vanzelf - bestaan die geen enkele schade ondervinden van relaties met volwassenen.
Pedofielen zeggen graag dat de maatschappij uit preutsheid geneigd is de seksualiteit van kinderen te ontkennen. Wij zouden ‘nog niet toe zijn’ aan het besef dat wij kinderen discrimineren en belemmeren in hun authentieke behoeften. Zoals vroeger homoseksualiteit werd veroordeeld, richten we nu onze angstige agressie op pedofielen. Zij behartigen de belangen van kinderen; wij veronachtzamen ze. Kinderen zelf hoor je nooit zo veel, tenzij ze in kranteartikelen worden opgevoerd om de reputatie van hun ‘vriend’ te verdedigen. In ieder geval hoor je nooit een kind uit zichzelf de behoefte uitspreken aan een seksuele relatie met de buurman.
ZELF HEB IK ALS KIND geen concrete ervaringen gehad met pedofielen - behalve een halfgare buurtbewoner die mij ooit een keer pakte in het bos, maar trauma’s heb ik daar niet aan overgehouden. Wel ben ik als elfjarige wel eens verliefd geworden op een volwassen man. In de zomer werd ik door mijn ouders naar een zeilkamp in Giethoorn gestuurd. In een voormalige jeugdherberg werden zo'n twintig meisjes tussen de tien en veertien jaar ondergebracht, begeleid door een vast groepje vrouwelijke vrijwilligers. In het jaar dat ik leerde zeilen was een van de begeleidsters uitgevallen en zij werd bij hoge uitzondering vervangen door een man. Hij had het niet gemakkelijk, deze aantrekkelijke dertiger, die zich duidelijk ietwat verloren voelde tussen zijn vrouwelijke collega’s. Het was een aardige man, hij maakte een eenzame indruk, en ik werd verliefd op hem. Gedurende de dagen die volgden, begon ik het gevoel te krijgen dat deze aantrekkingskracht wel eens wederzijds zou kunnen zijn. De zeilinstructeur maakte de indruk in de war te zijn. Ik constateerde dit met enige verbazing, want ik was nog veel te jong om vertrouwd te zijn met de gedachte dat je seksueel verlangen kunt opwekken, maar spannend vond ik het wel.
Voor het eerst in mijn leven ervoer ik wat het was om macht over een man te hebben. Wij begonnen elkaars gezelschap te zoeken. In de zeilboot zorgde ik ervoor naast hem te zitten en steeds vaker legde hij zijn arm om mij heen. Voorzichtig begon ik hem uit te lokken. Er ontstonden licht-flirterige gesprekken, vluchtige aanrakingen en langzamerhand werd hij steeds zenuwachtiger. Hij zorgde ervoor nooit met mij alleen te zijn, wat mij wel opviel, maar ik dacht er verder niet over na. Tijdens de vakantie is er verder niets gebeurd, behalve tijdens het afscheid een lichte zoen op mijn mond.
Na twee dagen was ik de zeilinstructeur vergeten, maar thuisgekomen begon de vriendschap, die ik al jaren met mijn buurjongen onderhield te veranderen. In het zwembad hielden we geen wedstrijden meer wie het snelst kon crawlen, maar lagen we urenlang op het grasveld te praten. We vertelden elkaar wie we leuk vonden, en wie niet. Later begonnen we te vrijen, onhandig en nog tamelijk onschuldig, want er was iets tot ontwikkeling gekomen wat zich niet meer liet terugdringen.
Stel nu dat de zeilinstructeur minder scrupuleus had gehandeld en met mij in Giethoorn had willen vrijen? Op dat moment zou ik daar zeker geen bezwaar tegen hebben gemaakt. Ik genoot van mijn ontluikende seksualiteit, maar er zou een machtswisseling hebben plaatsgevonden. Hij zou steeds minder in de war zijn geraakt en ik steeds meer. Want ik zou mij in erotisch opzicht verbonden hebben aan een man die mij in kennis zo ver vooruit was dat ik hem nooit meer kon inhalen en ik zou mij achteraf ongetwijfeld verlaten hebben gevoeld. Met mijn dertienjarige buurjongen daarentegen kon ik op een betrekkelijk kinderlijk niveau experimenteren met mijn zojuist ontdekte gevoelens. In mijn ogen heeft de zeilinstructeur dan ook voorbeeldig gehandeld. Zonder mij af te wijzen heeft hij een erotische aantrekkingskracht die hem als te gecompliceerd voorkwam in veilige banen geleid. Ik denk dan ook niet dat ik, zoals een psycholoog mij eens suggereerde, ‘een mooie ervaring ben misgelopen’. Ik denk integendeel dat ik ‘een mooie ervaring’ gehad heb, aansluitend bij mijn leeftijd en ontwikkeling.
PEDOFILIE ALS seksuele geaardheid wordt pas sinds kort kritischer beschouwd. Men is weliswaar geneigd zich nog steeds voorzichtig over het verschijnsel uit te drukken uit angst om te discrimineren, maar het besef is gegroeid dat kinderen slachtoffer kunnen worden van de dadendrang van volwassenen.
In de jaren zeventig daarentegen was men nogal optimistisch over het erotische perspectief van de pedofiel. Alles moest kunnen. Zolang het kind vrijwillig een relatie met een volwassene aanging, was er niets aan de hand, en progressief Nederland kon zich nauwelijks voorstellen dat de pedofiel een ander doel nastreefde dan het geluk van het kind.
In 1978 was een deel van de Kamer ervan overtuigd dat het tijd werd de seksuele contacten tussen ouderen en kinderen beneden de zestien jaar te legaliseren. VVD-kamerlid Nijpels vond dat er ‘serieus zou moeten worden gekeken’ naar het laten vervallen van de twaalf-jaargrens. ‘Niet de leeftijd maar de vraag of er sprake is van dwang moet het criterium zijn voor de strafbaarheid van seksueel verkeer tussen ouderen en minderjarigen. Wanneer een kind vrijwillig dergelijke contacten met ouderen heeft, moet dat worden toegestaan.’
De pedofielenlobby had in die tijd tamelijk vrij spel. Men begon zich te organiseren in NVSH-werkgroepen en de media werden gebombardeerd met gevoelvolle verklaringen van pedofielen die zeiden slechts op te komen voor het recht van kinderen op hun eigen seksualiteit en de begeleiding daarvan door liefdevolle volwassenen. ‘In andere opvoedingssituaties wordt toch ook niet gezegd dat een kind iets niet van een volwassene moet leren?’ verklaarde Benjamin Roelofsma, voorzitter van de vereniging Martijn tien jaar geleden in de Haagse Post. ‘Als je kinderen wilt leren zwemmen, huur je ook een ervaren zwemleraar, anders zou de helft verzuipen.’ Pedofielen zijn geneigd te benadrukken dat zij als ervaren volwassenen het beste in staat kunnen worden geacht kinderen op een verantwoorde wijze te begeleiden bij het ontwaken van hun seksuele gevoelens. Niet voor niets wordt er door veel pedofielen gegrossierd in gruwelverhalen over jongeren die door leeftijdgenoten werden ontmaagd en daarbij emotioneel en lichamelijk beschadigd raakten.
EEN VAN DE invloedrijkste bepleiters van het legaliseren van de seksuele contacten tussen kinderen en volwassenen is dr. Edward Brongersma geweest: advocaat, Eerste-Kamerlid voor de PvdA en auteur van het boekwerk Jongensliefde. In de jaren zeventig en tachtig presenteerde hij in pseudo-wetenschappelijke artikelen om de haverklap zijn ‘objectieve’ waarheden, die gestaag terrein wonnen. Nooit werd zijn integriteit openlijk in twijfel getrokken, wat opmerkelijk mag heten, want zijn eigen pedofiele geaardheid was een publiek geheim.
Langzamerhand ontstond er de sfeer dat een beetje progressieve ouder geacht werd zijn kind een inhoudsvolle relatie met een pedofiel te gunnen. Handig werd ingespeeld op het vooroordeel dat vooral moeders geneigd zijn de seksuele onschuld van hun kind te benadrukken om op die manier hun ouderlijke macht in stand te houden. Wie zijn kind weerhield van seksueel contact met een volwassene, gaf op zijn minst blijk van autoritair gedrag.
Pedofielen waren zachtaardige en vriendelijke mensen, zo werd benadrukt, aan wie je met een gerust hart je kinderen kon toevertrouwen. Alsof de seksuele geaardheid op zich een waarborg voor het karakter inhield. Het is dan ook niet vreemd dat in 1989 de pedofielenvereniging Martijn serieus juridische stappen tegen de centrales voor pleegzorg overwoog, omdat die verklaarden ‘een koppeling tussen pedofilie en pleegzorg ongewenst’ te vinden. De eerder genoemde Martijn-voorzitter Benjamin Roelofsma achtte het ‘onterecht’ dat de centrales pedofielen ‘bij voorbaat uitsloten’.
Het is opmerkelijk hoeveel steun men ondervond van seksuologen, progressieve organisaties en alle mogelijke deskundigen. De Amerikaanse hoogleraar James Kincaid, verbonden aan de universiteit van Zuid-Californië schreef in zijn boek Child-Loving: ‘Pedofielen neigen ernaar kinderen op een bepaalde manier lief te hebben en kinderen die met hen te maken krijgen beantwoorden die liefde. …) Het gaat doorgaans om vriendelijke, lieve mensen die geen seksueel verkeer wensen, maar slechts willen knuffelen.’
In 1987 verklaarde de seksuoloog prof. dr. H. Musaph in Trouw dat hij justitiële vervolging van pedofielen ‘onzinnig’ vond. In het gesprek maakte hij een onderscheid tussen een man die een kind misbruikt en een man die een vrouw verkracht. Volgens hem dient alleen de laatste als crimineel aangemerkt te worden. ‘Kijk, die man die een volwassen vrouw verkracht, heeft mogelijkheden die een pedofiel niet heeft. Hij kan bijvoorbeeld in de prostitutie terecht, die hoeft niet te verkrachten. Hij is eigenlijk veel zieker - hoewel ik niet mag generaliseren - dan de man die een kind tot ontucht dwingt.
In 1984 drongen het COC en de NVSH bij minister Korthals Altes van Justitie aan op de onmiddellijke vrijlating van de Britse Freeman S., die zojuist bij de regering een verzoek had ingediend om hem als politiek vluchteling asiel te verlenen. In Engeland werd hij gezocht voor het publiceren en in bezit hebben van kinderpornografie en het aanzetten tot seksuele handelingen met minderjarigen. Er hing hem een gevangenisstraf van vijf jaar boven het hoofd, maar het COC en de NVSH achtten de activiteiten van S. 'verre van illegaal’ en wezen de minister per brief op ‘de veel repressievere wetgeving en het benauwender geestelijke klimaat in Engeland’.
IN 1988 PROMOVEERDE de klinisch psycholoog Theo Sandfoort op een onderzoek naar de schade die kinderen al dan niet ondervonden van seksuele omgang met volwassenen. In het kader van zijn onderzoek ondervroeg Sandfoort 283 jongeren tussen 18 en 23 jaar naar hun seksuele contacten in hun vroege jeugd. De conclusie van de psycholoog was dat vrijwillige contacten positief konden uitwerken op het seksleven op latere leeftijd. ‘Jongeren die vroeg vrijen hebben later minder angst voor seks, hebben eerder zin en raken sterker opgewonden.’
Sandfoort is als onderzoeker verbonden aan de werkgroep Homostudies van de Rijksuniversiteit Utrecht en geeft regelmatig zijn visie op het verschijnsel pedofilie. Ook is de psycholoog als redacteur verbonden aan het Engelse pedofielenblad Paidika. Vorige maand legde hij in de NRC uit dat het ‘voor jongeren vaak interessant is om contact te hebben met iemand buiten het gezin, met iemand die wel ouder is, maar niet dezelfde autoriteit heeft als de ouders. Die persoon kan je een ander soort toegang verschaffen tot de wereld van volwassenen.’ Sandfoort lijkt in de veronderstelling te verkeren dat pedofielen weldoeners zijn die niets liever willen dan het intellectuele blikveld van kinderen verruimen. ‘Vaak kunnen ze met de pedofiel praten over dingen die zij bij hun ouders niet aan de orde kunnen stellen.’
Een week na het interview in de NRC nodigde ik Theo Sandfoort uit in de VPRO-radiostudio, omdat ik nieuwsgierig was naar zijn opvattingen. Waar ligt bijvoorbeeld in zijn ogen de grens als je het over seks met kinderen hebt? Desgevraagd antwoordde de onderzoeker dat hij de wettelijke grens van twaalf jaar zinnig vond, maar dat hij daarentegen niet wilde uitsluiten dat het vrijen met bijvoorbeeld een baby door het kind als prettig ervaren kon worden. Ook wilde hij principieel niet uitsluiten dat een incestueuze relatie vrijwillig door het kind wordt aangegaan.
KEER OP KEER wordt door deskundigen als Sandfoort benadrukt dat kinderen zelf vaak behoefte hebben aan de relatie met een pedofiel, al wordt er de laatste tijd minder de nadruk gelegd op het seksuele aspect van dergelijke contacten - er zijn teveel belastende feiten over porno en kindermisbruik naar boven gekomen - en stelt men graag dat pedofielen bij voorkeur ‘knuffelen’ met kinderen en helemaal geen behoefte hebben aan seks.
Vroeger lag dat anders, zo blijkt bijvoorbeeld uit de eerder genoemde reportage van Annet Muijen in de Haagse Post. Benjamin Roelofsma verhaalt over zijn uiteenlopende avonturen. ‘Het waren er een heleboel. Sommigen kwamen louter en alleen voor de seks. Die wilden gewoon eens lekker klaarkomen. Met zeven of acht jongens heb ik een langere relatie gehad, variërend van enkele maanden tot enkele jaren.’ Aldus de officiële woordvoerder van Martijn: een organisatie die nu beduidend minder staat te dringen om in de publiciteit te treden.
Er moet wel een zeer radicale omslag geweest zijn in het driftleven van de gemiddelde pedofiel, wil hij zo plotseling veranderd zijn in de knuffelende, aseksuele kindervriend waar we nu zoveel over horen. Zelf vrees ik dat pedo’s niet beter zijn dan de rest van de wereld. Waar je verliefd op bent, daar wil je mee naar bed, en liever vandaag dan morgen. Benjamin Roelofsma spreekt teerhartig over zijn grote liefde voor een knaapje, maar zelfs als je zou aannemen dat het negenjarige jongetje zijn gevoelens beantwoordde, blijft de vraag hoe lang hem die liefdesband vergund zal zijn. Aangezien pedofielen zich uitsluitend seksueel tot kinderen aangetrokken voelen, komt een keer het moment dat het jongetje wordt ingeruild voor een aantrekkelijker en dus jonger exemplaar.
Ongetwijfeld hebben kinderen seksuele gevoelens die ze op zeker moment willen uitleven. Maar hoezeer de pedofielenlobby ook op de bres staat voor het recht van kinderen op hun eigen seksualiteit, nog nooit heb ik uit die hoek een pleidooi gehoord voor het ongestoord experimenteren van kinderen onder elkaar. Het is altijd de volwassene die het recht claimt het kind in te wijden in de wondere wereld van de erotiek.
De kindervriend
In de huidige commotie over kinderporno heeft de pedofiel het zwaar te verduren. Toch doet hij nog een zwakke poging zich te verdedigen. Maar de kern van de zaak blijft: Waar haalt de volwassene het recht vandaan het kind in de seksualiteit te mogen inwijden?
HET IS TEGENWOORDIG politiek correct om er een vaag standpunt over pedofilie op na te houden. Velen beweren ‘genuanceerd’ te denken over seksuele contacten tussen volwassenen en kinderen, waarmee ze meestal bedoelen dat ze niet iedereen over één kam willen scheren.
www.groene.nl/1996/37