
Op een drukke koopavond in het centrum van Amsterdam bewoog een stille stoet van in het zwart geklede mensen met een witte roos in hun hand. Sommigen hielden hun hoofd in eerbied gebogen, anderen keken strijdvaardig vooruit, en samen trokken ze in een grote ronde langs het Paleis op de Dam. Een enkeling was tot tranen geroerd, een geëmotioneerde vrouw hield naast de roos ook een wit kruis in haar handen, anderen droegen een spandoek of bord met leuzen over dierenleed en beelden van varkens en vlammen. Bij een brand in de Gelderse plaats Erichem een maand eerder waren twintigduizend varkens om het leven gekomen in een stal van een controversiële varkensboer, eigenaar van meerdere stallen in Europa en met een beroepsverbod in Duitsland achter zijn naam. Dafne Westerhof van boerderij Het Beloofde Varkensland zei in een toespraak dat als die twintigduizend varkens een eigen leven hadden mogen leiden dat twintigduizend verschillende persoonlijkheden waren geweest.
Hier stonden tientallen mensen tussen het winkelende en snackende publiek te rouwen om een veestapel zonder naam. Terwijl er in de maand die sinds de brand verstreken was een veelvoud van dieren eveneens was omgekomen, niet bij een brand maar gewoon volgens planning, in Nederland 1,8 miljoen per dag volgens cijfers van Wakker Dier. Terwijl die dieren alleen daarom geboren waren, om op te eten, en nooit om een ‘eigen leven’ te leiden. Was het gegaan om hun persoonlijkheid, dan hadden ze simpelweg niet bestaan.
En toch kan de mens zich steeds beter verplaatsen in het dier, ja zich zelfs met het vee identificeren. De veestapel groeide in de tweede helft van de vorige eeuw, maar de dieren werden steeds verder weggestopt, opgesloten in steeds kleinere hokken en toen hoog opgestapeld tot een geoliede, aan het oog onttrokken vee-industrie. Met hun producten, en de schandalen, sijpelde mondjesmaat informatie over hun welzijn naar buiten, daar opgepikt door een groeiende dieren- en milieubeweging en, gesteund door wetenschappelijk onderzoek, vertaald naar inmiddels een stroom van cijfers over misstanden in de vee-industrie en milieubelasting.
De nodige beelden bij het onthulde leed werden verzorgd door undercoveracties van activisten en dierenrechtenorganisaties. Wakker Dier begon campagnes waarin de politiek en de supermarkten als hoofden van de keten op hun beleid werden aangesproken en het gedupeerde vee werd herdacht, met rouwadvertenties in de dagbladen. ‘Vol ongeloof en verbijstering ontvingen wij het droevige bericht dat vanwege het falende mestbeleid van het kabinet werd geslacht onze lieve Witkop 36. Bedankt voor alles wat je ons hebt gegeven.’ En ook het keurig verpakte vlees bleef niet langer anoniem met sterren van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming. Het weggestopte vee wordt langzaam zichtbaar. En hoe vaker we naar het vee kijken, hoe beter we onszelf zien, in een steeds beestachtiger licht.
Het is maar vijf minuten rijden van het treinstation van Venray naar de boerderij in Oirlo en om ons heen staan met gemak een miljoen kippen. We kunnen ze niet zien, want ze zitten opgeborgen in lange schuren, maar ondernemer Ruud Zanders weet precies hoeveel honderdduizend er waar zitten in deze kippengemeente van Nederland. Zijn eigen boerderij verrijst in de velden als een grote, futuristische kas, een langgerekt complex waar het dak van glas en zonnepanelen de grijze lucht weerspiegelt. Volledig transparant en elke dag tot zonsondergang te bezoeken. Binnen sta je direct oog in oog met 24.000 witte kippen achter een glazen wand, efficiënter in voeding dan bruine, met flubberige rode kammen op hun kop. Ze zijn 32 weken oud, over vijftig weken worden ze geslacht. ’s Ochtends leggen ze hun eieren, die ook wit zijn, en de rest van de dag brengen ze door tussen de her en der geplaatste takken en bomen. Hun ritme wordt geleid door het invallende daglicht en ze kunnen ook naar buiten maar niet vandaag, want er is landelijke ophokplicht.
Samen met drie compagnons, onder wie bekend duurzaam ondernemer Maurits Groen, opende Zanders in september Kipster, de ‘meest dier-, mens- en milieuvriendelijke kippenboerderij ter wereld’. De kip kan er meer dan gebruikelijk ‘natuurlijk’ gedrag vertonen, de voedselketen wordt optimaal benut en minimaal belast, het vrijkomende fijnstof wordt opgevangen en de boer verdient er een fatsoenlijk inkomen. Zanders, in een zwarte pantalon en overhemd, groeide op tussen de kippen in het bedrijf dat hij later, na een studie agrarische economie in Wageningen, samen met zijn broer overnam van hun vader. Dat was al een grote boer, zelf werd hij een speler in Europa. Hij somt op wat hij en zijn broer in huis hadden: een broeierij met acht miljoen legkuikens per jaar, deelneming in een miljoen legkippen in Polen, Duitsland en Nederland en in twee eierhandelaren in Polen en Duitsland. In Frankrijk een opfokbedrijf waar ze nog eens een miljoen legkippen grootbrachten en in Turkije een handelsbedrijf in onder meer gebruikte stalinrichting en klimaatcomputers. En toen gingen ze failliet, viel Zanders in een zwart gat en overdacht zijn leven in de kippen.
‘Eigenlijk hadden we maar drie kernwaarden: grootschalig, grootschalig en grootschalig. Dat was precies wat ik van huis uit had meegekregen en ook wat je toen in Wageningen leerde.’ Nee, hij had de kippen nooit zielig gevonden. Ook niet als kind in de legbatterij van zijn vader, dat was gewoon eitjes rapen en daar dacht hij niet over na, het was zoals het was. En daar vond hij toen ook niets mis mee, benadrukt hij. In de jaren zestig ontstond het plan van landbouwcommissaris Sicco Mansholt dat Europees beleid voor de landbouw zou worden: zo veel en zo goedkoop mogelijk voedsel produceren zodat iedereen altijd te eten zou hebben, want een hongerwinter, dat nooit meer. Een prima theorie, zegt Zanders, gezien de tijd. ‘Mijn vader en moeder namen de bedrijven van hun ouders over met die opdracht. Van daaruit zijn de legbatterijen ontstaan. En iedereen mag zeggen van die generatie van mijn vader wat ze willen, maar als de opdracht luidt “veel eten, lage kosten”, dan heeft die generatie fantastisch werk geleverd. Dat we gedurende de tijd ook een aantal dingen zijn vergeten, dat mag wel duidelijk zijn.’
Terugkijkend op zijn eigen tijd als grote boer is er een voorval dat Zanders is bijgebleven. In de jaren negentig kwam de eerste klant die van de kooimethode wilde overstappen naar een scharrelbedrijf. Zanders en zijn broer deden alleen aan ‘kooiopfok’, maar ze spraken met de klant af dat ze als experiment na vijf weken de kooitjes van de kuikens open zouden zetten zodat die vrij de stal in konden lopen. De eerste nacht bleven de kuikens op de grond zitten, Zanders tilde ze op en plaatste ze terug bij het drinken en het voer. Maar na drie dagen deden de kuikens dat zelf en toen klommen ze zelfs tot helemaal boven op het kooisysteem. ‘Dat was de eerse keer dat ik dacht: je kunt fokken wat je wilt, maar het natuurlijk gedrag van zo’n kip, dat fok je er nooit uit. ’s Nachts naar boven gaan is als in een boom gaan zitten, heel natuurlijk gedrag, want de kip is een bosvogel. Ik had tot dat moment nooit anders gedacht dan: die kip zit in een kooi en die weet niet beter.’
De omslag in het denken is met Kipster compleet: in de kleine expositie in de ontvangsthal van het nieuwe bedrijf wordt de kip omschreven als een intelligent dier dat denkt in oorzaak en gevolg. Het is bovendien een ‘praatgraag’ dier dat houdt van ‘chillen’ en emoties deelt als angst en tevredenheid. Het past in de ontwikkeling om dieren herkenbare menselijke eigenschappen toe te dichten. Niet het vrolijke varken met een koksmuts op in een slagerij, niet de lachende kip die zichzelf op een bord aanbiedt bij de ingang van van een familierestaurant. Maar vergelijkingen tussen mens en dier gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, in het geval van Kipster in samenwerking met de Universiteit van Wageningen. Dingen waar de mens van nature in uitblinkt en waar het dier tot dusver op achterbleef, zich naar onze maatstaven gebrekkig in toonde, en mede daarom onder aan de voedselketen bleef staan. Redeneren, communiceren, voelen. We testen hun cognitieve vaardigheden en verbazen ons over hun inzicht.
‘Dat dieren net als wij gevoelens van empathie en medelijden kennen is iets waarmee veel mensen – ook biologen – nog steeds moeite hebben, zo diep zit het oude idee in de weg dat mensen fundamenteel anders zijn dan dieren en uiteindelijk uniek’, schrijft filosoof Ton Lemaire in zijn boek Onder dieren: Voor een diervriendelijker wereld (2017). Maar de grens tussen dier en mens is in de loop van de eeuwen wel degelijk verlegd, of ten minste onze perceptie van die grens. Lemaire schetst de verandering langs de lijnen van denkers over dieren, Descartes, Spinoza en Voltaire, met een speciaal hoofdstuk gewijd aan Schopenhauer. Op weg van de rede naar het gevoel kregen we oog voor het dier: met kennis over de evolutie en de ontkerkelijking kwamen mens en dier op papier nader tot elkaar. Ethologisch onderzoek en de feminisering van de wetenschap genereerde vanaf de jaren zestig meer kennis over gedrag, waardoor het dier gevoelsmatig nog een stap maakte. Niet alleen de chimpansee en de octopus, maar dus ook het varken en de kip.
Het inzicht wordt aangevoerd als reden om het dier beter te verzorgen of zelfs helemaal niet meer te eten, maar dient ook als politiek argument. In De soldaat was een dolfijn (2017) spreekt Eva Meijer, die promoveerde op de politieke stem van het dier, over ‘andere’ en ‘niet-menselijke dieren’ en maakt daarmee geen wezenlijk onderscheid tussen mens en dier, benadrukt juist hun gelijke aard. ‘Dat ze anders zijn dan mensen en zich anders uitdrukken wil niet zeggen dat ze minder slim of minder waard zijn.’ Van daaruit vertrekt haar betoog dat hun belangen democratisch moeten worden meegewogen.
De keerzijde is dat de mens die dieren slecht behandelt of gedachteloos vlees eet steeds vaker wordt afgeschilderd als een beest, met steeds meer overtuiging. De eigenaar van de varkensstal in Erichem, door de media voorzien van de titel ‘varkensbaron’, werd bij een verkiezing van Dier & Recht uitgeroepen tot Dierenverschrikker van het jaar 2017.
Hans Baaij was samen met schrijver J.J. Voskuil in 1997 de oprichter van Varkens in Nood. De stichting houdt kantoor aan de Stadhouderskade in Amsterdam en ook Erno Eskens van Dier & Recht, de verwante organisatie met wie hij de ruimte deelt, schuift aan. Aan de muur hangt tussen ingelijste krantenartikelen en een cheque uit het guldentijdperk een spreuk van Loesje: ‘Een biologisch varken neuriet een wiegeliedje – een vee-industrie varken een smartlap.’
Varkens in Nood bereidt momenteel een aantal rechtszaken voor tegen de varkensboer in Erichem en startte een petitie om zijn beroepsverbod in Duitsland naar Nederland uit te breiden. In de petitietekst wordt hij ‘dierenmishandelaar’ genoemd. Ja, dat is een persoonlijke afrekening maar natuurlijk ook een beetje symbolisch, zegt Baaij, in de jaren tachtig mede-eigenaar van club Mazzo, opgeleid als jurist en nu fulltime werkzaam voor de stichting. De man is een enorme varkensboer met honderdduizenden varkens en heeft niet voor niets een beroepsverbod in Duitsland. ‘Hij hield twee zeugen op de plaats van één, we hebben beelden van het doodslaan van biggen, we hebben beelden van een varken dat in een koude waterstraal staat, dag in dag uit, omdat de waterleiding kapot was. Dus hij heeft echt wel wat op zijn kerfstok. Nee, ik ben er niet terughoudend in om zo iemand aan de schandpaal te nagelen.’
Na de stalbrand ontstond opvallend grote maatschappelijke onrust. In de kranten staken oude vergelijkingen tussen de vee-industrie en concentratiekampen en ons slavernijverleden de kop op, die eerste treffend gemaakt in een roman van J.M. Coetzee. Varkens in Nood had in 2001 zelf te maken met een rechtszaak met een van hun ambassadeurs, Robert Long, die was aangeklaagd door de agrarische sector nadat hij de varkensindustrie met kamp Dachau had vergeleken. Baaij was zelf niet blij met die vergelijking, maar de rechter oordeelde dat het onder de vrijheid van meningsuiting viel. Nu is het haast gangbaar geworden om iets van die strekking te roepen.
De vergelijking is akelig, daar zijn beide heren het over eens, want je wilt dieren niet met ‘joden of zigeuners of homo’s of wie dan ook’ vergelijken en je schiet er bovendien niets mee op, je schoffeert groepen die je voor je zou willen winnen. Maar helemaal van de lucht is het ook niet, aldus Eskens, die in 2015 promoveerde op Een beestachtige geschiedenis van de filosofie en werkzaam is als programmadirecteur en uitgever bij de Internationale School voor Wijsbegeerte. ‘Als je naar het systeem kijkt, dan zijn er overeenkomsten: er zijn omheiningen, je hebt te maken niet met ontmenselijking maar met ontdierlijking, waarbij het dier niet meer zichzelf mag zijn, met scheiding van mannetjes en vrouwtjes, met geplande moord.’
Ook historisch gezien loopt er een lijn, van de lopende band waaraan dierlijke karkassen werden ontmanteld die Henry Ford op het idee bracht van een omgekeerd procédé, en Ford op zijn beurt als inspirator van Hitler. Baaij: ‘Maar er is ook een duidelijk onderscheid. Ik zou nooit willen zeggen dat varkensboeren of kippenboeren opzettelijk mishandelingen verrichten. Het systeem deugt niet, maar wat er in concentratiekampen gebeurde was dat er gemarteld werd en dat gebeurt bij boeren niet of zelden.’
De vergelijking met slavernij vinden ze toepasselijker. Omdat dieren wel degelijk slaven zijn voor ons, productiemiddelen. Eskens: ‘Er is een document van een Nederlandse slavenhandelaar, Willem Bosman, die schreef dat je slaven met de “nodige zorg” moet behandelen, dat je zorgvuldig met ze moet omgaan en ze niet onnodig moet martelen. Dat is eigenlijk hetzelfde jargon dat we nu gebruiken als het over dieren gaat.’ Baaij: ‘Dat is ook precies wat varkensboeren zeggen: wij hebben er geen enkel belang bij dat de dieren het niet goed hebben, want dan groeien ze niet. Onze dieren zijn gezond, want dat is in ons eigen belang.’ Eskens: ‘Dat jargon verhult de onderdrukking. We moeten dieren niet langer “humaan” behandelen. Alleen dat woord al, humaan, waarom zouden we dieren behandelen volgens menselijke standaarden? Dat zogenaamde zorgjargon brengt de mishandeling het systeem binnen. Het is een eufemisme.’
Als je dieren wilt behandelen volgens hun eigen criteria dan moet je luisteren naar wat ze je te zeggen hebben, vindt Eskens. Dieren zijn volgens hem belanghebbende wezens en in een democratie horen alle belangen gewogen te worden en het liefst op een en dezelfde weegschaal. Beslissen voor een ander, dat deden we vroeger met slaven en vrouwen en dat ontsloeg ons van de plicht om naar ze te luisteren. ‘Je zou de stem van de dieren moeten zien als een politieke stem. Dieren stemmen wel degelijk. Alleen wij zijn te lullig om ze mee te nemen in onze berekeningen omdat ze niet toevallig een vakje rood maken. Maar ze laten op een andere manier wel zien wat ze willen. Ze gillen, ze hollen ergens naartoe. Ze willen ergens weg. Je kunt desnoods de stresshormonen meten in hun bloed. Er zijn allerlei manieren om te weten wat dieren willen.’

En als we dan naar ze luisteren, dan zou een logisch vervolg zijn dat we ze niet langer eten. Wereldwijd neemt de vleesproductie toe en de consumptie van de Nederlander liep in het afgelopen decennium terug, van 80,4 kilo per persoon in 2005 (berekend op karkasgewicht) naar 75,4 kilo in 2015. Ondanks de procentuele toename van het aantal vegetariërs en veganisten is de daling in 2016 gestaakt en eten we nog steeds te veel. Niet meer dan vijfhonderd gram vlees per week is het advies van het Voedingscentrum. Met dat scenario komt het eind van het boerderijdier in zicht, want als we ze niet langer eten, dan is er geen reden meer om ze te houden, niet op deze schaal. De opmars van het vee betekent dan meteen zijn ondergang. Jeeh, juicht Baaij voorzichtig. Eskens glimlacht. Beter minder dieren dan gemartelde dieren en het is veel beter voor het milieu.
Ook in het model dat ten grondslag ligt aan Kipster betalen de dieren uiteindelijk met hun leven de prijs van ons voortschrijdend inzicht. Zanders slaat zijn laptop open. Samen met de vakgroep Dierlijke Productiesystemen uit Wageningen onderzochten hij en zijn compagnons wat je kunt doen als je op nul zou beginnen. De eerste vraag was: moeten wij dieren houden voor de productie van ons voedsel? Was het antwoord nee, dan hoefden ze helemaal geen boerderij te ontwikkelen. Maar het was ja, maar veel minder. Zeventig procent van de agrarische grond wordt nu benut voor vee, terwijl een miljard mensen honger hebben.
De sleutel om de gehele mensheid op zo’n eerlijk mogelijke manier van voedsel te voorzien, ligt volgens het onderzoek in het efficient bewerken van het land. Zanders laat een diagram zien dat de voedselproductie als een circulair proces verbeeldt. Op alle vruchtbare grond moeten gewassen worden verbouwd, bestemd voor de mens, en vee kan gehouden worden op marginale gronden. Alleen de ‘reststromen’ van de voedselverbouwing dienen als voer voor vee, zoals de kippen van Kipster die oud beschuit en rijstwafels te eten krijgen. Het dier neemt in dit model een centrale plek in, maar op kleine schaal. Zanders: ‘Volgens het Voedingscentrum heeft een gemiddeld mens zo’n zestig gram eiwitten per dag nodig, een veganist 25 procent meer. En van die zestig gram kun je volgens onze methode dan twintig gram dierlijke eiwitten eten. Meer is er niet beschikbaar. Er zijn genoeg boeren die zeggen: wat jij zegt dat kan helemaal niet, want we hebben veel te weinig reststromen om al onze dieren te voeren. Dan zeg ik: volgens mij is het dan precies andersom, en heb jij te veel dieren.’
Dat is vanzelfsprekend geen populaire boodschap in de sector en Zanders geeft toe dat het soms lastig praten is met de boeren in het dorp. Hij heeft begrip voor hun situatie en is voorstander van een ‘warme sanering’ van de bestaande industrie, ook al is ook dat geen geliefd standpunt.
De beschaving van een samenleving valt af te lezen aan haar omgang met dieren, zei Gandhi.
Lemaire stelt dat ‘de verruiming van ons moreel bewustzijn tot de grenzen van onze soort’ een lang en moeizaam proces is geweest en een met een bedenkelijke kant. ‘Wat als “menselijke waardigheid” werd gezien bleek maar al te vaak gepaard te kunnen gaan met onderdrukking en kolonisering van andere volken, met slavernij, met discriminatie van vrouwen, met sociale ongelijkheid en ook met dominantie over en misbruik van talloze dieren.’ De instandhouding van de scheiding tussen lichaam en geest, tussen het dier als ding en de mens als wezen, is voor het functioneren van het huidige voedselsysteem essentieel. Daar iets aan veranderen betekent morrelen aan ons moderne wereldbeeld, aan onszelf. Op de website van Varkens in Nood worden de cognitieve vaardigheden van een varken vergeleken met die van een kind van vier jaar, om empathie op te roepen, vertelt Baaij. Maar zoals Eskens meteen toevoegt: het dier zelf is niet veranderd, dat kon al die dingen altijd. Wij krijgen er nu pas oog voor.
De film On Body and Soul (2017) van de Hongaarse Ildikó Enyedi, die op het filmfestival van Berlijn de Gouden Beer won, brengt de verschuiving prachtig in beeld. Twee schijnbaar volledig onderkoelde mensen worden verliefd op de werkvloer, een slachthuis in Boedapest. De fragiele, lijkbleke Maria is de nieuwe inspecteur die het vlees moet keuren van runderen die routinematig de gladde slachtvloer op worden geleid en daar in een rats geëlektrocuteerd, onthoofd en ontmanteld. We zijn erbij, op ooghoogte van de koe. Endre is de manager van het bedrijf. In de bloederige werkomgeving en tijdens de even kille lunchpauzes, wanneer de werknemers met een dienblad door de kantine schuifelen, krijgt hij geen enkele grip op Maria. Maar in hun dromen ontmoeten ze elkaar.
In haar film fileert Enyedi het leven door lichaam en geest van mens en dier te scheiden en bruut tegen elkaar uit te spelen. Waarom is het moeilijk de koe in de ogen te kijken, wat vrezen we dat zich daar bevindt? Mooi is het sollicitatiegesprek dat Endre voert met een jongen vol zelfvertrouwen. Voel je medelijden voor de dieren, vraagt hij hem. Nee natuurlijk niet, zegt de jongen, is dat een strikvraag? Je moet mededogen hebben, zegt Endre, anders ben je voor dit werk niet geschikt. Na afloop van de film verschijnt in beeld dat sommige dieren tijdens het filmen schade was toegebracht, maar geen van hen om wille van de film.
Of de vee-industrie iets is waar we ons voor zullen schamen? Zonder enige twijfel, zeggen Baaij en Eskens, en daar ziet Eskens ook reden tot optimisme. ‘Je kunt ook niet anders. Op het moment dat je vindt dat pijn slecht is, of dat iemand die gewond is verzorgd moet worden, als je al dat soort criteria hanteert en je maakt steeds die ene uitzondering voor dieren, dat rijmt niet met de ideeën in ons hoofd. Dat gaat aan ons vreten.’ Baaij vindt dat een heel goede logica. Alleen vreest hij dat de mensen niet zo logisch in elkaar zitten. De snelle ontwikkeling van kweekvlees zou uitkomst kunnen bieden.
Lemaire geeft vijf redenen om geen vlees te eten en bewaart dierenwelzijn als laatste, ‘het schandaal van de bio-industrie en de slachthuizen, of anders geformuleerd: het dier-industriële complex dat dieren reduceert tot vleesmachines, dingen, waren’. Een schandaal dat ook schadelijk is voor de mens: ‘Het is een permanente aanslag op hun normale leven en tevens op onze menselijkheid. Want elke onderdrukking en instrumentalisering van levende wezens heeft een terugslag op onszelf, tast onze integriteit aan zonder dat we het merken.’
Wellicht dat de mens dan toch plantaardig wordt of, zoals in De vegetariër (2007), een boom. De beklemmende roman van Han Kang, in 2016 met de Man Booker International Prize bekroond, gaat over een vrouw die een boom wil worden. Ze is gestopt met vlees eten vanwege een knoop in haar borst die ze niet weg krijgt. ‘Gegil en gejank hebben die knoop gevormd, zijn er laag voor laag in geweven. Door het vlees. Ik heb te veel vlees gegeten. De levens van de dieren die ik heb gegeten zijn daar allemaal in gaan zitten. Vlees en bloed, al die geslachte dieren hebben zich verspreid in elk hoekje en gaatje, en ook al zijn de fysieke restanten uitgescheiden, hun levens blijven hardnekkig binnen in me.’ Maar eigenlijk gaat de roman daar niet over. Het gaat over een vrouw die plots opvalt omdat ze vegetarisch wordt. Over de familie die het vlees in haar mond wil duwen, haar fopt met een gerecht van zwarte geit. Over een mens die andere mensen beledigt door geen vlees te eten, en in dit verhaal als beest wordt behandeld.
De dieren zullen ook nu niet gaan veranderen, hun lot ligt in handen van de mens. Lemaire bepleit een nieuwe ethiek voor het Antropoceen, het tijdperk van de mens: het ‘humanimalisme’. Hij ziet de sleutel in de ‘vergroting van de reikwijdte van de moraal tot een universeel mededogen’. ‘Dat is mijns inziens de enige weg naar het overwinnen van barbaarsheden in onszelf, een proces van civilisering en moralisering dat tevens een verdere zelfdomesticatie inhoudt.’
Dieren kunnen weliswaar niet denken als de mens, maar ze kunnen lijden. Pas als we dat herkennen, ontstaat er ruimte voor medelijden.
On Body and Soul draait nu in de bioscoop