
Iets meer dan vijftien jaar geleden publiceerde ik een boek over Spanje aan het eind van de vijftiende, begin zestiende eeuw. Daarin beweerde ik dat Spanje een andere renaissance had gekend dan Italië en de rest van West-Europa: geen witte maar een zwarte, geen sprong vooruit zoals de Italiaanse renaissance gewoonlijk wordt genoemd, maar een nazomer van de Middeleeuwen. In de Zwarte renaissance, aldus ook de titel van dat boek, werd minder belang gehecht aan de rede dan aan fysieke kracht en meer vertrouwd op geloof dan op verstand. Zij was een tijdperk van kruistochten en ridderromans, van extase en vroomheid, van gotiek, betovering, collectiviteit en intolerantie. De Spaanse renaissance was doordrongen van verschijnselen die gewoonlijk met de Middeleeuwen worden geassocieerd en volgens het klassieke beeld aan het begin van de moderne tijd plaatsmaakten voor hun tegendeel. In Spanje gebeurde dat niet. Daar herleefden aan het begin van de moderne tijd profetie, apocalyptiek, getallensymboliek, mythologie, astrologie en andere irrationele verschijnselen. Dat gebeurde met zoveel kracht dat het, om het beeld van Huizinga om te keren, leek alsof in november nogmaals de zomer doorbrak.
De Spaanse cultuur aan het begin van de moderne tijd maakt deel uit van een politiek-maatschappelijke stroming die niet alleen belangrijk is voor goed begrip van het verleden maar ook inzicht biedt in het heden. Dit laatste is in toenemende mate het geval sinds we wereldwijd opnieuw geconfronteerd worden met een wereldbeeld dat in alles doet denken aan het Spanje van de zestiende eeuw en enkele vergelijkbare momenten uit de Europese geschiedenis. De voorlopig beste beschrijving van dat wereldbeeld bestaat uit één woord: reactionair.
In het dagelijks spraakgebruik is reactionair een scheldwoord. We spreken van een reactionaire bal en doelen op iemand met een aardappel in de keel, een apenpak en absurde ideeën. In fora en discussies duikt het woord geregeld op, met min of meer dezelfde betekenis als fascist of idioot. Dat is veelzeggend, niet zozeer voor degene op wie de kwalificatie betrekking heeft als wel voor degene die haar in deze betekenis gebruikt. Want feitelijk betekent reactionair niets anders dan, aldus Van Dale, ‘strevend naar herstel van het oude en het nieuwe afwijzend’. Op zich is daar niets mis mee. Waarom zou iemand het oude niet mogen verkiezen boven het nieuwe? Bovendien, wat is ‘het oude’ en wat ‘het nieuwe’?
Het is een cliché te stellen dat de westerse cultuur sinds lang doortrokken is van vooruitgangsdenken. Een van de kenmerken daarvan is de impliciete veronderstelling dat met de tijd ‘alles’ beter zou worden. Minder duidelijk is wat dat beter inhoudt. Over één aspect bestaat weinig twijfel: het leven is door nieuwe uitvindingen, betere technieken, machines en gebruik van andere energiebronnen dan wind, spier en water almaar gemakkelijker geworden en wordt in de toekomst vermoedelijk nog gemakkelijker. Moeilijker is het de morele, politieke en maatschappelijke aspecten van de vooruitgang te benoemen. Toch bestaat ook daarover een redelijke mate van consensus, al wordt die zelden op hoge toon (want te complex) verwoord: dat we aan de ene kant meer vrijheid, meer democratie, meer individualisme en meer keuzemogelijkheden hebben, terwijl we aan de andere kant minder ‘last’ hebben van religie, macht(svertoon) en dwang. Gevolg van deze zienswijze is dat iedereen die zich tegen deze consensus keert voor ouderwets, dom, gevaarlijk, kortom reactionair wordt gehouden. De zogenoemde Zwarte legende van Spanje is een goede illustratie van deze denktrant. Sinds de zestiende eeuw heeft Spanje in Europa de naam ‘anders’ te zijn – Spain is different, luidt een standaardzinnetje. Met ‘anders’ werd bedoeld: het hoort ‘er’ niet bij, niet bij de moderne beschaving. Spanje zou de boot of trein gemist hebben. Trein is in dit geval een bruikbaarder begrip omdat het verwijst naar het eind van Het einde van de geschiedenis en de laatste mens dat Francis Fukuyama kort na de val van de Muur publiceerde. In dat boek stelde Fukuyama dat het tijdperk van ideologieën voorbij is en de wereld onvermijdelijk één kant op gaat – een gedachte die sinds de Verlichting bestaat en door hem voor de zoveelste keer nieuw leven ingeblazen werd: die van de liberale democratie.
Fukuyama drukte deze overtuiging in de laatste pagina’s van zijn boek uit met een hegeliaanse parabel, waarin de geschiedenis daadwerkelijk wordt voorgesteld als een trein. Deze bestaat weliswaar uit vele wagons met daarin talloze passagiers, maar hij gaat over één spoor richting één eindstation. Door breuken in de rails en andere tegenslagen komt het ding telkens tot stilstand. De wagons raken van elkaar los, vallen om, de machinisten zwerven door de woestenij, passagiers verdwalen, sommigen sterven, anderen krijgen kinderen die weer kinderen krijgen en zich vestigen in de velden rond het spoor. Maar zo nu en dan keren enkele reizigers naar de plek des onheils terug, knappen één of enkele wagons op, schilderen ze blauw, groen of een andere kleur, zetten er nieuwe banken in, repareren de machinerie, herstellen de spoorlijn en gaan voort, voort. En zo druppelen altijd weer nieuwe passagiers het eindstation binnen waar uiteindelijk het grootste deel van de mensheid zal aankomen. Maar Spanje, aldus de Zwarte legende, zou een ander spoor genomen hebben: een zijspoor.
Dat Spanje dat zijspoor nam, zou onder meer blijken uit het ‘feit’ dat individualisme ten zuiden van de Pyreneeën nooit hetzelfde aanzien heeft gehad als elders in Europa. Individualisme is ook een van de meest opmerkelijke aspecten van de Italiaanse renaissance en ligt daarmee ten grondslag aan de moderne geschiedenis. Dat althans beweerde de man die al anderhalve eeuw lang de renaissancestudies domineert: Jacob Burckhardt. Maar liefst twee van de zes hoofdstukken van zijn Kultur der Renaissance in Italien (1860) gaan over het individu. ‘In de Middeleeuwen lag het menselijk bewustzijn dromend of doezelend onder een gemeenschappelijke sluier’, schreef hij in een beroemde passage. ‘De sluier was geweven van geloof, kinderlijke schroom en waan. De mens was zich slechts van zichzelf bewust als onderdeel van een ras, volk, partij, gilde of gezin – slechts door een of ander algemeen groepsverband. In Italië verwaait die sluier het eerst in de vrije lucht. Er ontstaat een objectieve beschouwing en behandeling van de politiek en van alle dingen in deze wereld in het algemeen; daarnaast schiet in de volheid van zijn kracht het subjectieve omhoog: de mens wordt een geestelijk individu en erkent zichzelf als zodanig.’
Of dit klopt is een tweede. Zo werd het door Burckhardt gezien en zo wordt het in grote lijnen nog altijd aanvaard: in de Italiaanse renaissance en met de ontdekking van het individu begon een ontwikkeling die niet meer te stoppen was. Hier lag een begin van politieke stromingen als liberalisme en sociaal-democratie en van culturele bewegingen als de Verlichting. In Italië werd kortom een van de grondslagen van de moderniteit of, in de termen van Fukuyama, de liberaal-westerse democratie gelegd. In het Spanje van de zestiende en zeventiende eeuw daarentegen zou uit alle macht geprobeerd zijn elke vorm van individualisering tegen te gaan, zoals ook geprobeerd werd de samenleving een streng regime op te leggen en te doordringen van algemeen geldende religieuze en morele normen. Zo bezien kende het land ten zuiden van de Pyreneeën aan het begin van zijn moderne geschiedenis een beweging die tegengesteld is aan de westerse, geen witte maar een zwarte renaissance. Vooruit in de tijd betekende in Spanje gedurende lange tijd achteruit in normen en (levens)vormen.
Als ik over de (radicale) islam lees, zie hoe Islamitische Staat optreedt, haar fanatisme en geweld observeer en geconfronteerd word met haar volstrekte onvermogen, ja onwil om te aanvaarden dat iets of iemand anders is, laat staan autonoom, moet ik onwillekeurig terugdenken aan de jaren dat ik me dagelijks vele uren virtueel in het Spanje van de zestiende eeuw bevond. De gelijkenissen zijn te groot. Dat geldt vanzelfsprekend niet het uiterlijk. De wereld van toen was volstrekt anders. Het geldt het innerlijk, de mentaliteit, niet de wereld maar het wereldbeeld. Wat dat betreft is er in de loop van eeuwen veel minder veranderd dan je zou verwachten. Het totalitarisme ligt niet zo ver achter ons, maar met Fukuyama en zovele anderen dacht ik dat een en ander daadwerkelijk geschiedenis was, voltooid verleden tijd. Dom.
Al wordt het onderscheid lang niet altijd gemaakt, reactionair is iets anders dan conservatief. Tot diep in de achttiende eeuw en misschien nog wel langer was conservatisme de norm. Sociale verandering was gering, zo niet nauwelijks bestaand. Politieke verandering kwam voor, maar betekende in de meeste gevallen een wisseling van de wacht onder gelijkblijvende omstandigheden. Iedereen op het kussen had er belang bij dat de situatie bleef zoals zij was en degenen die niet op het kussen zaten, hadden zelden de mogelijkheid daar iets aan te doen. De wereld bleef zoals hij was. Conservatief. Traditioneel.
Maatschappelijke verandering is een voorwaarde voor reactionair denken. Vandaar dat het in de westerse cultuur – die een land als Spanje ondertussen op een zijspoor had gezet – eigenlijk pas bestaat sinds het tijdperk van de twee grote revoluties (de Franse en de industriële) oftewel het eind van de achttiende eeuw. Vanaf dat moment was er een flink aantal personen dat terug wilde naar de maatschappij zoals die vóór die revolutie(s) had bestaan. Dat geldt in ieder geval intellectuelen als Edmund Burke, Joseph de Maistre, Juan Donoso Cortés en Adam Müller – om vier tijdgenoten uit evenzovele taalgebieden te noemen. Ieder van hen was van mening dat het ancien régime in zijn algemeenheid goed en het nieuwe regime slecht was. ‘We fear God, we look up with awe to kings’, schreef Burke in een beroemde passage in zijn Reflections on the Revolution in France (1790), en vervolgde: ‘with affection to parliaments; with duty to magistrates; with reverence to priests; and with respect to nobility. Why? Because when such ideas are brought before our minds, it is natural to be so affected.’ Natuurlijk, van nature, zoals het altijd is geweest, aldus een pijler in het denken van Edmund Burke en andere reactionairen. Zoals de goddelijke orde in het Spanje van Filips II als eeuwig werd gezien, zo zagen zij de orde van het ancien régime. Vandaar hun visie op de Franse Revolutie: ‘onnatuurlijk’.
De denkbeelden van Burke en de zijnen hadden in de negentiende eeuw de wind niet mee. Zeker op technologisch gebied was de vooruitgang te groot om, behalve voor een minderheid, terugkeer naar weleer een serieuze optie te doen zijn. Hiermee kreeg het begrip reactionair de betekenis van mafketel. Reactionairen zouden een soort Luddieten van de geest zijn, zoals de Spanjaarden van de zestiende en zeventiende eeuw Don Quichottes waren geweest. Degenen die een rol in politiek en samenleving wilden spelen wezen iedere neiging tot reactionairisme dan ook nadrukkelijk af en aanvaardden het einde van het ancien régime. Tegelijkertijd probeerden ze al te grote verandering tegen te gaan. Ze ontpopten zich als conservatief in plaats van reactionair. In de praktijk betekende dit dat een meritocratie, geldadel, de plaats innam van de oude aristocratie. Hierdoor kwamen er weliswaar andere billen op het kussen, maar verschoof het kussen minder dan oppervlakkig gezien het geval leek. Dit wrong des te meer omdat de maatschappelijke veranderingen ten gevolge van onder meer industriële revolutie en bevolkingsgroei juist enorm waren. Daardoor kwamen er steeds meer barsten in het systeem. Een uitbarsting kon niet uitblijven.
Het duurde tot het eind van de negentiende eeuw dat er van alle kanten geageerd werd tegen de bestaande politiek-maatschappelijke orde. Een van die acties kan opnieuw niet anders dan reactionair genoemd worden. Haar boeman was de cultuur die in de loop van de negentiende eeuw ontstaan was en door de tegenstanders veelal als Frans-Engels, westers en (iets later) Amerikaans werd omschreven. Tegen deze cultuur keerden zich onder meer de zogenoemde Duitse ‘ideeën van 1914’. Deze ideeën stonden nadrukkelijk tegenover die van 1789 zoals kameraadschap stond tegenover gelijkheid, emotie tegenover ratio, gemeenschap tegenover individu (of Gesellschaft), nationaal tegenover internationaal, gebondenheid tegenover vrijheid, kracht tegenover verstand en god, religie of collectieve bezieling tegenover organisatie. Voor de overgrote meerderheid van de Duitse intellectuelen waren het de eerstgenoemde waarden die verdedigd moesten worden. Het waren tevens de waarden die onder het geweld van modernisering, technologisering, democratisering en amerikanisering – om een paar bij de tegenstanders geliefde kreten te noemen – dreigden te verdwijnen. Dat mocht niet gebeuren. Actie, reactie was vereist. Een wereldoorlog was het gevolg.
Na de Eerste Wereldoorlog werd de strijd tussen de – zeg – moderne en antimoderne waarden de belangrijkste inzet van politieke strijd, niet alleen in Duitsland maar, zij het vaak in mindere mate, ook in Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Spanje en elders. Er waren belangrijke verschillen per groep, cultuur en land maar er zijn meer overeenkomsten. Om het in huidige termen te zeggen: net zoals op dit moment vond er in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw een clash of civilisations plaats, met aan de ene kant reactionairen, rechts-radicalen en fascisten, in het midden democraten en aan de andere kant communisten en links-radicalen. Opmerkelijk in deze clash is dat de twee uitersten, in naam en in feite elkaars grootste tegenstanders, op tal van gebieden aan elkaar verwant waren.
Precies dat maakt de zaak nog ingewikkelder dan hij al is. Op de normenschaal van individu versus gemeenschap, vrijheid versus gebondenheid en organisatie tegenover bezieling raakten de uitersten elkaar: in alle gevallen koos zowel fascisme als communisme voor de tweede term terwijl zij het in de jaren twintig, begin dertig dominante midden terecht met het tegendeel associeerden. De progressieven wilden vooruit naar een denkbeeldige toekomst terwijl de reactionairen terug wilden naar een slechts iets minder denkbeeldig verleden. Inhoudelijk kwamen de twee op cruciale gebieden, waaronder die van de noodzaak van gemeenschap, gebondenheid en bezieling, overeen. Beide stelden één ideaal voorop: weg van het heden.
In de jaren dertig en veertig leken reactionairen en progressieven het pleit te winnen. In West-Europa gebeurde dat uiteindelijk niet. Dankzij de hulp van de grote broer uit Amerika herwon het midden en bleef de democratie gehandhaafd. In Oost-Europa en op veel plekken elders in de wereld wonnen de progressieven. Het duurde nog ruim een halve eeuw, tot de val van de Muur, dat ook daarin verandering kwam.
Anders dan Fukuyama en velen met hem dachten, bleek het pleit ook na 1989 verre van beslecht. Deze keer kwam de belangrijkste reactie echter niet van binnenuit maar van buitenaf, uit de islamitische wereld. En al zijn de van daaruit gepropageerde normen en waarden vanzelfsprekend niet dezelfde als die van de Zwarte renaissance, de begin-negentiende-eeuwse reactie en het fascisme c.q. communisme, de overeenkomsten zijn zo groot dat het welhaast onmogelijk is ze niet op te merken. Dat dit zelden of nooit gebeurt, heeft, denk ik, twee redenen. De ene is een oude: weerzin tegen andere religies dan de onze, in het bijzonder de islam. Deze lijkt van een andere wereld. Dat is een vergissing. Het belangrijkste verschil tussen islam en christendom is dat het Westen onlangs een periode van verregaande secularisering heeft doorgemaakt terwijl de islam zo’n fenomeen niet kent of gekend heeft. Maar een halve eeuw geleden werd in tal van christelijke milieus nauwelijks anders gedacht dan in de islam van dit moment.
De tweede reden dat de overeenkomsten tussen verschillende reactionaire bewegingen niet opgemerkt worden is dat een dergelijk inzicht niet past bij een tijdgeest die vooral oog heeft voor details en verschillen terwijl algemeenheden en overeenkomsten als banaal worden afgedaan. Wat dit betreft moet ik denken aan een oud artikel van de begin jaren zeventig in Amsterdam benoemde Amerikaanse socioloog Alvin Gouldner. Het stond in 1973 in De Gids en droeg de titel Romantiek en classicisme: Dieptestructuren in de sociale wetenschappen. Zoals de titel aangeeft beweerde Gouldner hierin dat zijn vak een aantal constanten kent. Romantiek en classicisme, zo schreef hij, zijn ‘syndromen of latente dimensies die het fundament vormen van de sociologie en andere sociale wetenschappen. We kunnen ze beschouwen als genotypen.’
Een dergelijke manier van denken was in de jaren zeventig gebruikelijk. De sociologie domineerde de geschiedenis en boeken als die van Barrington Moore jr. over dictatuur en democratie of Norbert Elias over het civilisatieproces waren zeer in trek. In beide boeken werd, net als in dat artikel van Gouldner, geprobeerd constanten aan te wijzen. Mede door de toenemende ‘romantisering’ (Gouldner) van het denken en daaraan verwante stromingen als het postmodernisme is die neiging sindsdien sterk afgenomen. Tegenwoordig domineert de geschiedenis de sociologie en hebben we meer oog voor het bijzondere dan voor het algemene. Algemeenheden worden in de alfa- en gammawetenschappen veelal als botheden beschouwd.
Maar al zijn algemeenheden bot, te veel bijzonderheden kan verwarrend zijn. Neem nog even de Zwarte renaissance of een willekeurig ander maatschappelijk systeem waarin het geloof of een wereldse variant daarvan (‘Der Gedanke des Dritten Reiches ist ganz und gar jenseitig’, aldus een ideologische voorloper van het nationaal-socialisme, Arthur Moeller van der Bruck) toonaangevend is. In zo’n systeem domineert op de as gemeenschap-individu altijd de gemeenschap, zoals in de keuze tussen gebondenheid en vrijheid of uniformiteit en diversiteit de voorkeur steevast naar gebondenheid en uniformiteit uitgaat. Het religieuze systeem erkent per definitie slechts één god zoals het ook slechts één waarheid kent, één universeel waardenschema aanvaardt, één ‘mystiek lichaam’ predikt en één levensdoel voor ogen heeft.
Het is waar dat het westers religieuze denken, gepokt en gemazeld als het is door humanisme, Verlichting en liberalisme, dergelijke zaken niet langer scherp slijpt maar ook hem is verregaande pluriformiteit wezensvreemd. Vandaar dat het daarmee schippert. Andere religieuze systemen, zoals dat van het Spanje van de zestiende eeuw, twintigste-eeuwse ideologieën als fascisme en communisme en radicale varianten van islam, weigeren dat. Op de historische ontwikkelingsschaal van Burckhardt, Fukuyama en anderen – van de geschiedenis als een proces van toenemende individualisering, grotere vrijheid en minder religie – kan die weigering niet anders dan als reactionair omschreven worden.
Een goede illustratie van het reactionaire karakter van de meer radicale richting van de islam is te vinden in leven en werk van de man die een belangrijke inspiratiebron was voor Osama bin Laden, Mohammed Atta en anderen. Hij was tevens een van de belangrijkste theoretici van de Moslimbroederschap. Zijn naam: Sayyid Qutb.
Aan het begin van de twintigste eeuw (1906) geboren in een dorp in midden-Egypte, leidde Qutb gedurende lange tijd hetzelfde leven als zovelen van zijn tijd- en soortgenoten. Hij bestudeerde de westerse filosofie, schreef vanuit een seculier perspectief over literatuur en cultuur, werkte bij het Egyptische ministerie van Onderwijs, kortom hij ging mee in de stroom die ook grote delen van de niet-westerse wereld raakte. Maar met de jaren nam zijn onvrede toe. Eenzelfde onvrede zag Qutb in zijn omgeving. Vandaar dat hij in een in 1946 gepubliceerde en in het Duits vertaalde autobiografie (Lebendige Vergangenheit: Sayyid Qutb, Kindheid auf dem Lande) buitengewoon somber was over zijn geboortedorp. ‘De laatste lach is er gestorven’, schreef hij. ‘Het leven is moeizaam en hardvochtig geworden. Kinderen en jongeren spelen niet meer, lachen niet meer. Verdwenen is alle plezier…’
Het kon nog erger. In 1948 maakte Qutb in opdracht van het Egyptische ministerie van Opvoeding een studie van het educatief systeem in de Verenigde Staten. Daar vielen hem de schellen van de ogen. ‘Hoezeer verlang ik niet naar mensen die over iets anders kunnen praten dan geld, filmsterren en auto’s’, schreef hij in een brief naar huis. In dezelfde brief beschrijft hij een Amerikaanse jongere met een half ontblote borst waarop de tatoeages van een leeuw en een olifant te zien zijn. ‘Zo is de Amerikaanse smaak’, klaagde Qutb.
Na een verblijf aan de Amerikaanse oostkust trok hij in westelijke richting en belandde in een stadje ten noorden van Denver: Greeley, zo’n typisch Amerikaans regionaal centrum, slaperig, braaf, deels boers, deels kleinburgerlijk. Ook daar zag Qutb niets dan verval. De inwoners waren slechts bezig met hun oprijlaan, het gazon en de gevel van hun huis. De dominees prezen hun kerkdiensten aan als koopwaar en de gelovigen gedroegen zich tijdens de dienst als feestgangers. Alles stond in het teken van de verleiding. ‘Het kerkgebouw bestond uit niets anders dan hupsende benen’, schreef Qutb. Om de sfeer te verhogen, werden de lichten zelfs gedimd en draaide de dominee een dansdeuntje. ‘Baby, it’s cold outside…’ Overal zag Qutb kleur, spel, uiterlijk, vermaak en, niet te vergeten, seks. ‘Ik ben bang’, zo vatte hij zijn Amerikaanse ervaring samen, ‘dat er in de Verenigde Staten geen verband bestaat tussen de grootheid van de materiële beschaving en de mensen.’
Materieel mocht het land aan de overzijde van de Oceaan het ver geschopt hebben, mentaal was het ver achtergebleven en aangezien heel de wereld die kant op dreigde te gaan, was slechts één reactie mogelijk: terug naar de maatschappij zoals Mohammed die had gepredikt en waarin God, zijn wetten en aardse vertegenwoordigers de dienst uitmaakten. Al het andere was een dwaalweg. Het is precies hetzelfde als wat ten tijde van Filips II en zijn opvolgers door de Spaanse Inquisitie beoogd werd, zoals het ook vergelijkbaar is met de collectieve dwang die fascisme en communisme bepleitten. Er bestond slechts één waarheid, één gemeenschap, één doel en één gezagsbron – zij het dat deze eenheden door elk van die systemen anders ingevuld werden. De overeenkomst is gelegen in de gedachte dat elke vorm van pluriformiteit, laat staan individuele zelfstandigheid, uit den boze is. Wie dat niet begreep, moest voelen. In zoverre toont IS dag in, dag uit wat in de Europese geschiedenis herhaaldelijk te zien is geweest: een maatschappij waarvan we dachten dat ze voorgoed verleden tijd was.
Naast de terminologische en inhoudelijke complexiteit is er nog een reden dat het reactionairisme niet altijd eenvoudig van andere denkrichtingen te onderscheiden is: het gebruik van middelen. Daarin onderscheiden reactionaire, progressieve en andere ideologieën zich nauwelijks van elkaar. Ook de meest radicale moslims maken, ondanks hun weerzin tegen de moderniteit, gebruik van moderne technieken. Zo beheert IS een blog c.q. tijdschrift waar in duidelijke bewoordingen, ook in het Engels, de politiek staat beschreven: Dabiq. Het is niet moeilijk te zien dat het door professionals gemaakt wordt en stukken beter en moderner is dan het tijdschrift van al-Qaeda, Inspire. IS-strijders zitten op Twitter, Facebook, Instagram en andere sociale media. De onthoofdingen zijn in al hun primitivisme zorgvuldig geregisseerd. En tot slot publiceert IS zelfs een jaarrapport met fraaie infographics. Het is zoals een Australische newssite onlangs schreef: ‘Slick PR, great wealth and strategies to rival any corporate machine.’
Ook dit is niets nieuws. Hoewel Goebbels het vak grotendeels van zijn communistische rivaal Willi Münzenberg afkeek, toonde hij zich de meest succesvolle van de twee. Zonder moderne media als radio en film, zo mag je stellen, zou het nationaal-socialisme nooit zoveel resultaat hebben behaald, zoals de propagandamachine van Filips II zonder de boekdrukkunst nooit zo succesvol zou zijn geweest. In de loop van de tijden zijn met de meest moderne middelen keer op keer de minst moderne waarden verdedigd.
De meeste recente illustratie hiervan is IS. Het wil en doet hetzelfde als zo velen in de westerse geschiedenis eveneens gewenst of gedaan hebben: de klok terugdraaien.
Beeld: Francisco de Goya, Escena de Inquisición (Inquisitierechtbank), 1801/1812 (Real Academia de Bellas Artes de San Fernando, Madrid).