Over Simon Vestdijk is wel gezegd dat hij schreef om niet te hoeven leven. De auteur wees deze bewering, die hij blijkbaar opvatte als een aantijging, van de hand. Het lijkt dan ook iets te makkelijk om op die manier een indrukwekkende letterkundige productiviteit te verklaren. Toch is er een schrijver wie de uitspraak past als een handschoen: P.G. Wodehouse.

Deze Engelse humorist, schepper van een uitgebreide fauna aan Britse excentriekelingen die elkaar in de dolzinnigste situaties brengen, leidde zelf het leven van een kluizenaar. Zijn lange uren achter de schrijftafel onderbrak hij dagelijks voor even lange voettochten, maar die maakte hij liefst alleen. Zulke wandelingen moeten een innerlijke noodzaak zijn geweest: om bij te komen van de gewrochte dwaasheden, of om nieuwe te verzinnen die eenzelfde onontkoombare logica weerspiegelen. De gemiddelde Wodehouse-intrige immers heeft het karakter van een uurwerk, even ingewikkeld als ingenieus, bestaande uit onderdelen die stuk voor stuk een subtiele functie vervullen ten dienste van elkaar en van het geheel.

Welke lezer van vandaag wil zijn tijd doden met kluchtige verhalen? Het lijkt erop dat Wodehouse-lezers bij ons uitgestorven zijn. Een ontboezeming van de oud-vice-president van de Hoge Raad H. Drion uit 1986 («Er is geloof ik geen schrijver van wie ik zo veel boeken zo vaak herlezen heb») heeft niet geholpen. Dit terwijl Wodehouse, anders dan de door Drion voorgestelde zelfmoordpil, toch mag gelden als in hoge mate lebensbejahend. In het Nederlands vertaalde boeken van Wodehouse, ooit zeer populair, zijn al jaren niet meer verkrijgbaar. In Engeland daarentegen kun je in iedere provinciestad desgewenst een flinke voorraad van zijn werken inslaan. Volgens Robert McCrum, literair redacteur van The Observer en Wodehouses nieuwste biograaf, is de schrijver nu populairder dan bij zijn dood in 1975.

Aan een verklaring van dit verschil in de appreciatie van P.G. Wodehouse tussen Engeland en Nederland zal ik me niet wagen. Zijn wij zoveel serieuzer? Een voor ons zelfbeeld misschien iets minder krenkende suggestie is dat de stijl van deze schrijver wortelt in veel uiteenlopende registers van het Engels, hetgeen begrip van alle nuances, en zeker ook een goede vertaling, bemoeilijkt. Zijn proza zit propvol zinspelingen. Er wordt virtuoos gejongleerd met clichés, met absurde metaforen en beelden. Legio zijn de verwijzingen naar Shakespeare en naar andere groten uit de Engelse literatuur, die al dan niet parodistisch of opzettelijk verkeerd worden geciteerd. Het wonderlijke is dat de auteur er zonder zichtbare moeite in slaagt dit alles te doen oplossen in een soepel, bijna tot poëzie gepolijst taalgebruik. De zinnen lijken over de pagina te trippelen in de cadans van een Mozart-symfonie. Het is alsof uit een veelvoud aan uiteenlopende ingrediënten een vederlichte soufflé is b!
ereid.

Geen wonder dat Wodehouse behalve een succesvol schrijver voor het grote publiek steeds ook een writer’s writer is geweest. Evelyn Waugh erkende voluit zijn schatplichtigheid. De invloed van Wodehouse is verder traceerbaar in het werk van Anthony Powell, bij de vroege Aldous Huxley, Nancy Mitford, Kingsley Amis en een ongetelde stoet anderen. In onze tijd horen Nigel Williams, Michael Frayn en Jonathan Coe (winnaar van de Bollinger Everyman Wodehouse Prize) tot de vaandeldragers bij wie de gevolgen van het optreden van «The Master» zichtbaar blijven.

Meestal beperkt die invloed zich tot stilistische kenmerken. Zo steunt de voortgang van menige Engelse prozavertelling op een veelvoud aan dialogen (een goed voorbeeld is Jonathan Coe). Daarentegen is de thematiek van Wodehouse te exclusief om in aanmerking te komen voor rechtstreekse navolging. Hij componeerde wat hij zelf omschreef als «musical comedy zonder de muziek» over onverantwoordelijke lieden uit een upper class die Edwardiaans mag aandoen, maar die jammer genoeg onbestaanbaar is. Bertie Wooster, zijn geniale bediende Jeeves, Lord Emsworth en al die anderen dolen rond in een gecreëerd maar compleet Engeland. Dit Engeland is zowel tijdloos als permanent en zal dus nooit door verandering worden aangetast. Hun magische eiland (volgens Evelyn Waugh een paradijs, bevolkt door onschuldigen) dankt zijn ontstaan vooral daaraan dat de man die het schiep een groot deel van zijn leven in de Verenigde Staten doorbracht. Daar konden ze geen genoeg krijgen van verhalen e!
n romans over mallotige dudes uit het voormalige moederland.

Robert McCrum verklaart Wodehouses toevlucht tot deze imaginaire wereld, net als zijn werkdrift («work, work and more work»), uit de emotionele verminking die de schrijver moet zijn toegebracht door een eenzame, liefdeloze jeugd. McCrums respectabele en doorwrochte biografie – stellig de beste die Wodehouse tot nu toe ten deel is gevallen – bevat veel feiten die deze zienswijze ondersteunen. Tegelijkertijd getuigt het werk van een dubieuze visie waar het gaat om de ondoordachtheid van Wodehouse in de oorlogs jaren. Dat was een blunder waarvan de gevolgen hem lang zijn blijven hinderen. In 1940, na de val van Frankrijk – hij woonde destijds in Le Touquet – werd Wodehouse als Brits onderdaan door de Duitsers geïnterneerd in een reeks kampen.

Een jaar later liet hij zich overhalen om enkele radiovoordrachten te houden. Toen die werden ontvangen in het belegerde Engeland ontketenden ze een storm: omdat ze uit de nazi-hoofdstad Berlijn kwamen, niet om hun inhoud. Het waren de babbeltjes van een aan de wereld ontheven, volstrekt apolitieke Brit die zijn vele vrienden in Amerika wilde geruststellen over zijn welzijn en met een stiff upper lip grappig deed over zijn beproevingen. Pas kort voor zijn overlijden heeft Wodehouse het mogen beleven dat zijn moederland, door hem te ridderen, het signaal gaf dat zijn optreden hem was vergeven.

Het is volkomen begrijpelijk dat McCrum ruim aandacht besteedt aan deze geschiedenis. In plaats van het eeuwige «werk, werk en meer werk» lag hier eindelijk een stukje drama in een verder zo monomaan schrijversleven. De beslissing om zijn boek te openen met de eerste confrontatie van de arme humorist met de Wehrmacht valt in dat licht ook nog te rechtvaardigen. Maar de bewering die McCrum al in zijn proloog doet, «The Second World War finished Wodehouse», is eenvoudig niet waar. Na die oorlog zijn er welgeteld nog 34 boeken van hem gepubliceerd. Sommige (zoals The Mating Season uit 1949) horen bij de hoogtepunten, bij andere bleef de kwaliteit gewoon intact. Vrijwel alles is, in McCrums eigen woorden, «in print in various editions».

Het is niet anders: P.G. Wodehouse had heel zijn leven een aan het vuil van de werkelijkheid onttrokken sprookjesland waarheen hij kon vluchten voor de last van zijn ondervindingen, of het nu een gedepriveerde kindertijd of een interneringskamp in Polen betrof. Het staat iedereen vrij hem naar dat land te volgen, want Wodehouse, om nog één keer Evelyn Waugh te citeren, «has made a world for us to live in and delight in».

=