«In verder afgelegen streken worden wij beschouwd als halvegaren.» Dit is geen citaat uit een commentaar op de troebelen van vorige week. Het is een halve eeuw oud, een zin uit een stukje van mr. G.B.J. Hiltermann over de crisis die de natie toen teisterde. De zaak-Greet Hofmans. Een heel andere kwestie, dezelfde verwarring, schuimbekkende radeloosheid. Plus ça change, plus ça reste la même chose. Dat soort hysterie zit nu eenmaal in Neêrlands bloed. Meer zeg ik er niet over.

Dit gaat over het aanstaande tumult. Afghanistan, de provincie Uruzgan, waar omstreeks 1400 van onze jongens de komende twee jaar de vrede gaan bewaren en helpen bij de wederopbouw. Herinneren we ons nog dat vijf jaar geleden de Taliban zo verpletterend waren verslagen dat in Kaboel weer kon worden gevoetbald, terwijl de Amerikaanse regering zich voorbereidde op de bevrijding van Irak, een klus die ook in een paar maanden gefikst zou zijn? Terwijl bij de vestiging van de democratie in dat land de ene mijlpaal na de andere werd bereikt, belangrijke leiders van het terrorisme sneuvelden en het volgens de woordvoerders in Washington steeds beter ging (waar «de media» zich blind voor hielden), wilde de oorlog niet ophouden. Op het ogenblik is Irak een uitzichtloze chaos. Als het daar op een nu nog niet voorstelbare manier weer vrede wordt, zal de wederopbouw jaren en jaren duren. Intussen is de populariteit van de oorlogsleider in zijn eigen land gedaald tot 29 procent.

Is er enige overeenkomst tussen Irak en Afghanistan? Vorige week hebben de Taliban in Helmand en Kandahar, twee provincies die grenzen aan ons Uruzgan, grote aanvallen uitgevoerd. Binnenkort krijgen al die namen in Nederland een vertrouwde klank. Van oorlog leer je aardrijkskunde. Het waren de grootste aanvallen sinds de Taliban verslagen waren. Honderden doden. Dat is al onrustbarend genoeg. Maar er kwam iets bij. De berichtgeving had een ondertoon van verrassing: een «dat hadden we niet afgesproken». Na de overwinning was in het schaarser wordende nieuws de indruk gewekt dat in het «straatarme land» de problemen weliswaar nog lang niet waren opgelost, maar dat in ieder geval het grote obstakel, de Taliban, definitief was weggeruimd. Het tegendeel is waar. Dat deze indruk heeft kunnen ontstaan is het resultaat van de stelselmatige hersenspoeling waaraan het Pentagon en het State Department de internationale gemeenschap hebben blootgesteld.

Hoe het in werkelijkheid met de Taliban gesteld is, weten alleen de Taliban zelf. Maar als we het aantal «incidenten» als statistiek gebruiken, zou je als Talibaner zeggen: niet slecht. De patiënt die vier jaar geleden was afgeschreven, is weer aardig op de been. En dan komt de volgende vraag. Is er een kans dat hij alsnog binnen afzienbare tijd uit de wereld wordt geholpen? Zeker, want er komen meer troepen uit het Westen die hem weer gaan verslaan en intussen helpen bij de wederopbouw. Ik vraag het met grote reserve, maar doet dit alles niet denken aan het model Irak?

Eind vorige week heeft de opperbevelhebber van de navo in Europa, de Amerikaanse generaal James Jones, een interview gegeven aan de International Herald Tribune (20-21 mei). De grootste vraag voor de Afghanen op het ogenblik is of zij zich kunnen bevrijden van de papaverteelt, zei hij (zie ook De Groene Amsterdammer, 19 mei). Deze tak van landbouw bloeit, de productie staat op het peil van midden jaren negentig, het land ontwikkelt zich voorspoedig tot een narcoticastaat en negentig procent van de heroïne komt op de Europese zwarte markt terecht. Dat probleem wordt in Europa onderschat. Maar, zei de generaal, «je zult de navo-soldaten geen papavervelden in brand zien steken. Dat hoort niet tot ons mandaat.»

De Duitsers die tot nu toe de Afghaanse politie hebben opgeleid en de Italianen die hetzelfde met de rechterlijke macht deden, zijn niet hard genoeg geweest, als het erop aankwam, de drugskartels aan te pakken. De navo-troepen die nu naar het zuiden van het land gaan, zullen geen beperkingen worden opgelegd. «Dit is een goede, bekwame en robuuste macht», zei de generaal. Daartoe horen ook de 1400 Nederlandse soldaten.

Stel je deze situatie voor. Je mag geen papavervelden in brand steken, maar je moet wel de drugskartels bestrijden, de bazen arresteren en berechten, terwijl je niet weet in welke mate ze met de gewapende vijand, de Taliban, zijn verweven. Je spreekt de taal niet en evenmin heb je er enig idee van waarvan de papaverboeren moeten leven als hun afnemers, de kartelbazen, in de gevangenis zitten. Dan heb je een vaag idee van de omstandigheden waaronder onze jongens robuust gaan opereren. En dan komen de niet verslagen Taliban uit een hinderlaag, met een zelfmoordenaar of een tijdbom. Welke partij is hier in het voordeel? Hoe groot is de kans dat we deze klus tot een goed einde zullen brengen?

In Irak zijn na de geforceerde introductie van de westerse democratie de problemen steeds groter geworden, voor het Westen in zijn geheel. In Afghanistan gaat het nu dezelfde kant op. Daaraan is Nederland, als mede-uitvoerder van deze Amerikaanse buitenlandse politiek, medeplichtig.