Gijs IJlander ALVB
L.J. Veen, 318 blz., € 19,95
Allard Ipema is gynaecoloog, «kutten kijker» noemt zijn vrouw Jennifer hem. Zij schildert, is ongelukkig en samen hebben ze een dochter, Femke, die zichzelf uithongert, haar ouders haat en ook verder zwaar aan de puberitis is. Ziehier de ingrediënten voor een satire op allerlei maatschappelijke kwesties. De gezondheidszorg, het debat over het slavernijmonument, de aandelenhype, de actuele kunst en haar uitwassen, Jomanda, racisme, de aandachtsgeile massamedia, tatoekunst en heel wat meer. Theo van Gogh, dat kon er net niet meer bij.
Zou Ton Anbeek dit bedoeld hebben toen hij jaren geleden schrijvers opriep meer «straatrumoer» in hun boeken toe te laten? De vorige roman De nieuwe brug (2002) van Gijs IJlander sloot ook al aan bij de actualiteit, die ging over de al of niet corrupte praktijken van een wegenbouwbedrijf, maar de schrijver koos toen nog niet voor een zwaar satirische aanpak. Nu zijn de remmen los. ALVB is een grotesk commentaar bij wat ons zoal dagelijks aan meningen, kwesties en onzin pleegt bezig te houden. IJlander heeft het opgegeven literatuur te maken die zoekt naar onderliggende patronen, die eerder het subversieve gefluister benoemt dan het geschreeuw, die de verschillen met de bestaande opinies in kaart brengt, die het eeuwige gebabbel wantrouwt, die de stilte aanprijst en de ferme mening belachelijk maakt. Hij laat in dit boek alle niet geringe subtiliteiten van zijn vorige werk achter zich en gooit het op de directe, harde, rechttoe, rechtaan satire. De vlucht naar voren dus. Het water moet hem wel hoog aan de lippen hebben gestaan.
IJlanders helden zijn van bord karton. Die Ipema is een emotionele ijskast. Hij is een geldwolf, trekt zich weinig aan van ethische debatten, zit de hele dag naar de AEX te loeren, verwaarloost zijn dochter en zijn vrouw. Jennifer schildert eerst fijnzinnige portretten maar raakt de kluts kwijt (die vrouwen toch!), werpt zich op de kookkunst en belandt uiteindelijk in kringen van gebedsgenezers en rare druïden. In het begin wordt ze als volgt getypeerd: «Daar zat Jennifer in haar ruime atelier, achterover leunend in een regisseursstoeltje, een tekenbord op haar knieën, uitziend op het door bomen omgeven statige huis.» Ze is niet in staat de werkelijkheid te tekenen, ze staat er buiten, zoals iedereen in dit boek losgeslagen is.
IJlander laat geen cliché ongebruikt om een gezin uit de hogere middenklasse te typeren: geldzucht, verwaarlozing, tuthola-meningen, hysterie en negativisme. Iedereen is gek, raar of half gaar en voldoet aan wat we elkaar er aan de borreltafel over plegen te vertellen. Een galeriehoudster is snobistisch en alleen op geld en seks uit, Surinamers doen aan winti, artsen zijn formele klootzakken, kunstenaars willen alleen geld en roem, vrouwen zijn verongelijkt, presentatoren op de televisie zijn eng, jongeren luisteren naar lawaaiige muziek en spuiten en roken zich suf. Zoiets kan natuurlijk prima werken als je een klucht wil maken waarin iedereen elkaar bedriegt en niks lijkt wat het is, of als je een morbide verhaal wil vertellen over de ondergang van de wereld waarbij een vrolijke lachbui voortdurend op de loer ligt. Of als je het zoekt in de bezwering van het onheil via meligheid, zoals Herman Brusselmans dat doet.
Maar hoe verder ik in het boek vorderde, hoe meer ik begreep dat het IJlander allemaal dodelijke ernst geweest moet zijn, ondanks de vet opgezette beschrijvingen van uit de hand lopende gebeurtenissen. Zijn ergernis over de toenemende dagelijkse onzin en de prietpraat bracht hem op het idee het er niet bij te laten zitten. En dus bedacht hij een volmaakt onzinnig verhaal waarbinnen volgens de wetten van dit genre van het een het ander komt en waarbinnen hij al zijn ergernissen kan uitserveren. Kort samengevat: een kunstenares wil op de televisie als kunstwerk, ze wil een kind van een Surinamer baren en vraagt dokter Ipema haar hierbij te begeleiden. Hij moet ervoor zorgen dat alles in beeld gebracht wordt en medisch gladjes verloopt. En wat er dan allemaal gebeurt aan maatschappelijk gewauwel en gedoe
Bij mij wilde het maar niet leuk worden, of bijtend, misschien omdat alles er zo dik bovenop ligt. IJlander laat in deze roman geen tegenstemmen aan het woord, alle personages zijn twee dimensionaal, allemaal voldoen ze aan wat we aan sociogebabbel dagelijks via tv-satires en «grappige» kranten columns van cabaretiers en grapjassen voor de kiezen krijgen. Er sluimert geen verwilderde blik in dit opvallend rechtstreeks vertelde boek. Grimmig wil het ook niet worden, omdat IJlander er niet in is geslaagd zijn ergernis en woede om te zetten in een dwingende stijl of een aanpak waarbij je van de ene in de andere verbazing valt. Hij koos voor een realistische stijl die de gebeurtenissen nauwgezet volgt, maar geen ruimte open laat voor een overpeinzing die het geheel ineens in een ander licht zet.
Dichters & Denkers Gijs IJlander, ALVB
De kluts kwijt
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2005/25
www.groene.nl/2005/25