
Waar Margo Gontar nog het makkelijkst mee kon omgaan waren de dode kinderen. Ze vulden haar computerschermen – op nieuwssites en sociale-mediasites – naast krantenkoppen die de moordpartijen in de schoenen schoven van Oekraïense fascistische bendes die door de Navo zouden zijn getraind. Het was begin 2014. De Krim was zojuist in handen gevallen van soldaten die Russisch leken en Russisch klonken, maar geen nationale emblemen droegen, en waarvan Vladimir Poetin, met een lichte grijns op zijn gezicht, de hele wereld had verteld dat ze helemaal niet Russisch waren. Nu werd het bestuur van het oosten van Oekraïne door separatisten overgenomen. Gontar probeerde terug te vechten.
Ze kon de oorsprong van de beelden waarop de dode lichamen voorkwamen doorgaans met behulp van een eenvoudige Google-zoekopdracht vinden. Sommige foto’s waren afkomstig uit oudere oorlogen, sommige waren van misdaden die niets met Oekraïne te maken hadden, sommige kwamen zelfs uit films. Gontar postte haar onderzoeksresultaten op een website waarop mythes worden ontkracht, genaamd StopFake, die in maart was opgezet door vrijwilligers zoals zijzelf van de journalistenacademie van de Mohyla Universiteit in Kiev. Het voelde goed om onderscheid te kunnen maken tussen waarheid en leugens, en om een soort zekerheid te kunnen creëren bij zoveel verwarring.
Maar soms waren de zaken ingewikkelder. Het nieuws op de Russische staatstelevisie begon zich te vullen met mollige, huilende vrouwen en oudere mannen die verhalen vertelden over Oekraïense nationalisten die Russisch-sprekenden in elkaar sloegen. Deze getuigen leken ‘echt’ genoeg. Maar al spoedig zag Gontar dat dezelfde mollige vrouwen en dezelfde gewonde mannen in andere nieuwsreportages verschenen, onder andere namen. In de ene reportage was een vrouw een ‘inwoner van Odessa’, in de andere ‘de moeder van een soldaat’, in een volgende een ‘inwoner van Charkov’ en in weer een andere ‘een anti-Maidan-activiste’.
In juli deed Gontar, na het neerschieten van vlucht MH17 van Malaysia Airlines boven het oosten van Oekraïne, onderzoek op internet. Ze kwam daarbij allerlei pro-Russische samenzweringstheorieën tegen. Zo stuitte ze op een Twitter-feed over een luchtverkeersleider die Oekraïense gevechtsvliegtuigen zou hebben gespot die het toestel hadden gevolgd, hoewel ze geen bewijzen kon vinden dat deze luchtverkeersleider ook werkelijk bestond. Ze vond tientallen Engelse en Russische sites die plotseling vrijwel unaniem hadden betoogd dat de VS de MH17 hadden neergeschoten in een mislukte poging om Poetins persoonlijke toestel op de korrel te nemen. Er waren zelfs beweringen, verspreid door Russische separatistische leiders in Oekraïne, dat het vliegtuig met lijken gevuld zou zijn voordat het vertrok – een plotlijn die rechtstreeks was ontleend aan de bbc-serie Sherlock.
De verhalen waren opvallend slordig. Het leek erop dat het hun bedenkers niets kon schelen of ze onderuit werden gehaald en dat ze er louter op uit waren de aandacht af te leiden van de bewijzen dat door Rusland gesteunde milities het vliegtuig hadden neergehaald. Gontar begon zich af te vragen of ze in een val van het Kremlin was getrapt door zoveel tijd te besteden aan haar pogingen om overduidelijk valse verhalen te ontkrachten.
Het duurde niet lang voordat ze merkte dat zij zelf en StopFake onderdeel waren geworden van het verhaal. De Russische media waren begonnen StopFake in hun eigen reportages te citeren en daarbij de indruk te wekken dat Gontar de vervalste verhalen als de waarheid had gepresenteerd, in plaats van als verzinsels. Het was alsof ze zichzelf ondersteboven in een spiegel zag. Ze werd er duizelig van.
Op momenten als deze had ze altijd haar toevlucht gezocht tot westerse media, om vaste grond onder de voeten te houden, maar ook daar begon iets te glijden. Als de bbc of de Tagesspiegel met een verhaal kwam, voelden ze zich, om het evenwicht te bewaren, verplicht ook de versie van het Kremlin weer te geven – over fascisten, een westerse samenzwering, enzovoort. Gontar ging zich afvragen of haar speurtocht naar de waarheid niet gedoemd was te mislukken: als die waarheid voor haar ogen voortdurend van gedaante veranderde en als telkens een andere versie van ieder verhaal opdook, was er dan nog wel iets stevigs om je aan vast te houden?
Na maanden aan StopFake te hebben gewerkt begon zij aan alles te twijfelen. Wie kon zeggen of de ‘authentieke’ foto van een dood kind die zij had gevonden ‘echt’ was? Misschien was die daar ook wel met opzet geplaatst. De werkelijkheid maakte een kneedbare, sponsachtige indruk. Wat de Russen deden was niet louter propaganda, die bedoeld is om te overtuigen en ontzenuwd kan worden. Dit was iets heel anders: deze ‘nieuwsfeiten’ konden niet alleen worden ontkracht, maar leken het hele idee dat iets bewezen kon worden op de helling te zetten.
Vorig jaar stuitte ik op een Russisch handboek uit 2011 met de titel Information-Psychological War Operations: A Short Encyclopedia and Reference Guide. Het boek is bedoeld voor ‘studenten, politieke technologen, staatsveiligheidsdiensten en ambtenaren’ – een soort handleiding voor jonge ‘information warriors’. Het inzetten van informatiewapens, zo wordt gesteld, ‘werkt als onzichtbare straling’ in op het doelwit: ‘De bevolking beseft niet eens dat zij wordt bewerkt. Dus de staat zet zijn zelfverdedigingsmechanismen niet aan.’ Terwijl het bij de reguliere oorlogvoering over echte geweren en raketten gaat, zo vervolgt deze encyclopedie, ‘is de informatie-oorlog flexibel: je kunt nooit de hoek voorspellen van waaruit een aanval wordt ingezet, of de middelen die daarbij worden gebruikt’.
De 495 pagina’s tellende encyclopedie omvat een inleiding in de informatie-psychologische oorlogvoering, een glossarium van sleutelbegrippen en gedetailleerde organogrammen waarin de methoden en strategieën van defensieve en offensieve operaties worden beschreven, waaronder ‘operationele deceptie’ (maskirovka), ‘programmatisch-mathematische invloed’, ‘desinformatie’, ‘imitatie’ en ‘televisie- en radio-uitzendingen’. In een ‘normale oorlog’, zo legt de encyclopedie uit, is ‘de overwinning een zaak van zwart of wit; in de informatieoorlog kan dit veel schimmiger zijn. Diverse concurrenten kunnen binnen iemands bewustzijn over bepaalde thema’s strijden.’
Ik had altijd gedacht dat het begrip ‘informatieoorlog’ verwees naar een soort geopolitiek debat, met Russische propagandisten aan de ene kant en westerse propagandisten aan de andere, die allebei proberen iemand die in het midden staat ervan te overtuigen dat hun kamp gelijk heeft. Maar deze encyclopedie zinspeelde op iets veel groters: de informatieoorlog had minder te maken met manieren om iemand te overtuigen dan met ‘het beïnvloeden van sociale relaties’ en ‘de controle over de bronnen van strategische reserves’. Onzichtbare wapens die als straling werken om biologische reacties te kunnen overwinnen en de hand te kunnen leggen op strategische reserves? De tekst leek meer op een verward soort sciencefiction dan op een gids voor studenten en ambtenaren.
Maar toen ik recente Russische militaire theorieën ging bestuderen – in geschiedenisboeken en -tijdschriften – kreeg de vreemde taal uit de encyclopedie opeens betekenis. Sinds het einde van de Koude Oorlog is Rusland gepreoccupeerd met de noodzaak te kunnen evenaren waartoe de VS en hun bondgenoten in staat zijn. In 1999 gaf maarschalk Igor Sergejev, destijds minister van Defensie, toe dat Rusland militair niet tegen het Westen was opgewassen. Hij zinspeelde er toen op dat het land in plaats daarvan zijn toevlucht zou moeten nemen tot ‘revolutionaire wegen’ en ‘asymmetrische richtingen’. In de loop van het afgelopen decennium zijn Russische theoretici van leger en inlichtingendiensten vervolgens begonnen meer substantiële ideeën te ontwikkelen over de niet-fysieke oorlogvoering. Zij meenden dat Rusland al op vergelijkbare wijze onder vuur lag van westerse ngo’s en media.
In 2013 beweerde het hoofd van de Generale Staf van de Strijdkrachten van de Russische Federatie, Valeri Gerasimov, dat het nu mogelijk was vijanden te verslaan met een ‘combinatie van politieke, economische, op informatie gebaseerde, technologische en ecologische campagnes’. Dit maakte deel uit van een visie op de oorlog die niet in het domein van het fysieke contact lag, maar in wat Russische theoretici omschreven als de ‘psychosfeer’. Deze oorlogen van de toekomst zouden niet op het slagveld maar in de geesten van mensen worden gevoerd.
Desinformatie en psychologische oorlogvoering zijn al zo oud als het Paard van Troje. Maar wat de benadering van het Kremlin onderscheidde van die van zijn westerse rivalen was deze nieuwe nadruk op de psychosfeer als het strijdtoneel. De informatieoorlog was niet langer een hulpmiddel bij een of andere fysieke strijd of een militaire invasie: nu was het een doel op zichzelf geworden. De Russische encyclopedie kwam dan ook tot de slotsom dat de informatieoorlog ‘op veel manieren in de plaats is gekomen van de standaardoorlog’.
Het idee was duidelijk genoeg. Maar wat kon je werkelijk bereiken met ‘onzichtbare straling’? Was het eenvoudigweg een poging om wat de Amerikanen de ‘zachte macht’ van culturele invloed en publieke diplomatie noemen van een hard randje te voorzien? Of was het echt een nieuw soort oorlog, waarbij Rusland zijn vijanden te slim af zou kunnen zijn zonder een schot te lossen?
Eind vorig jaar ben ik naar Estland gevlogen, het kleine Baltische land met een bevolking van 1,3 miljoen zielen 150 kilometer ten westen van Sint-Petersburg. Na de Russische annexatie van de Krim in maart 2014 werd alom gespeculeerd dat Estland als volgende aan de beurt zou kunnen zijn. Een paar maanden voor mijn bezoek was president Barack Obama naar de hoofdstad Tallinn getogen om publiekelijk te beloven dat Amerika voor de veiligheid van het land zou instaan. ‘De verdediging van Tallinn, Riga en Vilnius is net zo belangrijk als de verdediging van Berlijn, Parijs en Londen’, zei Obama. ‘Dus als u zich op een gegeven moment weer eens afvraagt wie u te hulp zal schieten, weet u het antwoord: het bondgenootschap van de Navo, inclusief de strijdkrachten van de Verenigde Staten van Amerika, hier en nu.’
Toen Toomas Ilves, de president van Estland, me in zijn residentie in Tallinn door een lange gang leidde, wees hij op de portretten van de mannen die het land hadden geleid tijdens de eerste periode van onafhankelijkheid – tussen de val van het Russische rijk in 1917 en de bezetting door de Sovjet-Unie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze waren niet vredig aan hun einde gekomen: ‘Deze is neergeschoten, die is verdwenen – blijkbaar vermoord – en deze werd gedeporteerd’, zei Ilves bij het passeren van de schilderijen.

Ilves ging gekleed in zijn kenmerkende tweed-kostuum met strikje, in contrast met zijn missie om van Estland in digitaal opzicht het meest progressieve land van Europa te maken. De regering heeft van internettoegang een mensenrecht gemaakt; de burgers kunnen met hun mobieltje stemmen, medische recepten krijgen, elektronisch hun belasting- en bankzaken afwikkelen en hun parkeergeld betalen. Een nieuw onderwijsprogramma vergt van alle leerlingen dat ze vanaf hun zevende leren programmeren. Ilves, die waarschijnlijk meer tweets verstuurt dan welk staatshoofd ook, lardeert zijn gesprekken en toespraken met verwijzingen naar de jongste technologie.
Dit ‘E-stland’-project is praktisch van aard – een speurtocht naar een economische niche – maar ook symbolisch. Het is een manier om het land af te helpen van zijn uit de sovjettijd daterende imago als Moskou’s achterlijke provincie. Die breuk met het verleden leek definitief toen Estland in 2004 toetrad tot de Navo – een moment dat de opkomst moest markeren van een nieuw digitaal Estland op het internationale toneel, voor altijd vrij van Russische dwang.
Sinds de sovjettijd verzamelen Russische nationalisten en oorlogsveteranen die in Estland wonen zich ieder jaar op 9 mei, de dag die bekendstaat als de Dag van de Overwinning in de Tweede Wereldoorlog, in het centrum van Tallinn bij het beeld van de Bronzen Soldaat – een grote arisch uitziende reus die de herinnering aan de overwinning op de nazi’s levend moet houden. Ongeveer een derde van de Esten is van Russische afkomst, of op z’n minst in eerste instantie Russischtalig; de grote meerderheid van deze mensen bestaat uit afstammelingen van Russen die het land na de Tweede Wereldoorlog vanuit de Sovjet-Unie zijn binnengekomen, terwijl duizenden Esten naar de goelag zijn gedeporteerd en over de rest van de Sovjet-Unie werden verspreid. Tussen 1945 en 1991 is het aantal Russen in Estland gestegen van 23.000 naar 475.000. Maar na de ineenstorting van de Sovjet-Unie moesten Russen die na 1945 waren gearriveerd, en hun nakomelingen die in Sovjet-Estland waren geboren, op grond van nieuwe wetten examen in de Estse taal doen om het burgerschap te verkrijgen. De spanningen begonnen toe te nemen. Veel van de Russen zien zichzelf of hun ouders niet als kolonisten: volgens de officiële lezing van het Kremlin heeft Estland in 1941 ‘vrijwillig’ zijn onafhankelijkheid opgegeven. Sommigen voelden zich tweederangsburgers in het nieuwe Estland: waarom waren er geen voorschriften in het Russisch verkrijgbaar? Waarom konden Russischtalige steden geen Russische straatnaambordjes hebben?
Toen Russische nationalisten bij de Bronzen Soldaat bijeenkwamen om sovjetliederen te zingen en het beeld met vlaggen te behangen, begonnen Estse nationalisten tegenmarsen te organiseren. In 2006 dreigde een Estse nationalistische schrijver het beeld op te blazen. In maart 2007 stemde het Estse parlement voor een motie om het beeld te verplaatsen naar een militair kerkhof – officieel om de vrede te bewaren. Maar Russische politici en media reageerden furieus. ‘Estse leiders collaboreren met het fascisme!’ zei de burgemeester van Moskou. ‘De situatie is afschuwelijk’, aldus de Russische minister van Buitenlandse Zaken. De Russische media gaven het land de bijnaam ‘eSStland’. Een burgerwachtgroepering die zichzelf de Nachtwaker noemde kampeerde bij de Bronzen Soldaat om hem tegen verwijdering te beschermen.
In de nacht van 26 april, toen het beeld verplaatst zou worden, gooiden Russische menigten bakstenen en flessen naar de Estse politie. Er braken rellen uit. Er werd massaal geplunderd. Eén man overleed. Russische media, die populair zijn in Estland, berichtten dat hij door de politie was gedood (wat niet zo was), dat er Russen dood waren geslagen in de veerhaven (wat niet zo was) en dat er Russen tijdens verhoren waren gemarteld en psychotropische substanties te eten hadden gekregen (wat ook niet zo was).
De volgende dag arriveerden werknemers van de Estse overheid, kranten en banken op hun werk om erachter te komen dat hun computersystemen niet werkten, door toedoen van een van de grootste cyberaanvallen tot nu toe. E-stland was offline gehaald.
Vandaag de dag zijn velen in Estland ervan overtuigd dat de hele affaire vanuit Moskou was georkestreerd. Na de cyberaanval zei het nationalistische Russische parlementslid Sergej Markov tegen de media dat zijn assistent de aanval had gecoördineerd met behulp van ‘patriottische hackers’, maar dat hij los van het Kremlin had geopereerd. De Estse veiligheidsdiensten beweerden ontmoetingen te hebben waargenomen tussen de burgerwachten van de Nachtwaker en het personeel van de Russische ambassade. Maar bewijzen dat de onrust door het Kremlin in scène was gezet was een andere zaak. Al wat met zekerheid kon worden vastgesteld was dat iemand wilde dat de Estse regering begreep dat zij niet zo veilig was als zij had gedacht. Maar veilig waarvoor? ‘Soms vragen we ons af of de aanvallen louter bedoeld waren om ons paranoïde en onbetrouwbaar te laten klinken in de oren van onze Navo-bondgenoten’, aldus Ilves, ‘en op die manier het vertrouwen in de alliantie te ondermijnen.’
Een leidend tactisch concept in de Russische informatieoorlog is het idee van de ‘reflexieve controle’. Volgens Timothy L. Thomas, analist bij het Foreign Military Studies Office van het Amerikaanse leger en expert op het gebied van de recente Russische militaire geschiedenis en theorie, houdt reflexieve controle ‘het aan een tegenstander doen toekomen van speciaal vervaardigde informatie’ in, ‘om hem er vrijwillig toe aan te zetten het door de initiator van de actie gewenste besluit te nemen’. Met andere woorden: het zo goed kunnen doorgronden van de gedragspatronen van je tegenstander dat je hem ertoe kunt brengen om te doen wat jij wilt.
Een bekend voorbeeld uit de tijd van de Koude Oorlog deed zich jaarlijks voor tijdens de parades van het leger op het Rode Plein, als de Sovjet-Unie zijn kernwapens en ballistische raketten aan de wereld toonde. De sovjets wisten dat dit een van de weinige momenten was waarop westerse analisten hun arsenaal zouden kunnen zien, dus stopten ze er namaakraketten met uitzonderlijk grote kernkoppen tussen, om in het Westen paniek te veroorzaken over de macht en innovatiekracht van het sovjetleger. ‘Het doel’, schrijft Thomas, ‘was het op het verkeerde spoor zetten van buitenlandse wetenschappers die de geavanceerde technologie wilden kopiëren en hen zo kostbare tijd en geld te laten verkwanselen.’
In de sovjettijd was reflexieve controle het onderwerp geweest van uitgebreide academische studies, waarin V.A. Lefèbvre – een mathematisch psycholoog – het voortouw had genomen. Volgens Thomas beschreef deze Lefèbvre ‘reflexieve controle binnen de context en logica van een reflexief spel’. Aan het begin van deze eeuw verscheen bij het Russische Instituut voor Psychologie een tweejaarlijks tijdschrift dat aan dit onderwerp was gewijd, met artikelen over de ‘algebra van het geweten’ en ‘reflexieve spelletjes tussen mensen en robots’.
Toegepast op het landschap van de informatieoorlog betekent reflexieve controle dat de Esten moeten blijven gissen naar de bedoelingen van het Kremlin en verlamd raken door hun onvermogen om een antwoord te formuleren op provocaties waarvan oorsprong en doel onmogelijk zijn vast te stellen. Het doel zou eenvoudigweg het uitlokken van een overreactie kunnen zijn. ‘Als Russische politici dreigingen uiten over hun vermogen om Estland binnen te vallen, betekent dat dan dat ze het ook echt zouden doen?’ vroeg Iivi Masso, Ilve’s veiligheidsadviseur, zich af toen ze zich bij ons voegde in de residentie van de president. ‘Proberen ze ons louter te demoraliseren? Of willen ze dat westerse journalisten hen citeren, wat de markten het signaal zal geven dat het hier onveilig is, zodat ons beleggingsklimaat ineenstort?’
Een paar maanden na mijn bezoek aan Estland woonde ik een beleidsseminar van de Navo in Kiev bij, dat was bedoeld om deze nieuwe problemen het hoofd te bieden. Het seminar werd gehouden in wat op de ballroom van een groot hotel leek, met gestucte zuilen en spiegelplafonds. Aan de andere kant van de zaal bevond zich een kleine Brit, die heen en weer stond te zwaaien voor een powerpointpresentatie. Het was Mark Laity, een voormalige defensiecorrespondent van de bbc die nu hoofd strategische communicaties van de Navo is.
Geprojecteerd op een groot scherm achter Laity was een organogram met de bouwstenen van een verhaal: hoe conflicten leiden tot het verlangen om ze op te lossen, hetgeen wordt bewerkstelligd door ‘handelingen, deelnemers en gebeurtenissen’. Het was wat studenten leren in hun eerste jaar op de filmacademie, of in bachelorcursussen over literaire theorie. In de presentatie werd benadrukt dat de wereld moet worden gezien als een ‘systeem van verhalen’ binnen een ‘narratief landschap’. Voor de aanwezigen – vooral militairen en ambtenaren – was dit een nieuwe manier om naar de wereld te kijken. Ze maakten ijverig aantekeningen.
De Navo is op het slagveld nog nooit verslagen, maar Laity wilde duidelijk maken dat het ‘narratieve landschap’ een nieuw en ongebruikelijk strijdtoneel was – een waarop de Navo geen duidelijk voordeel meer leek te hebben. Dit besef is het afgelopen jaar steeds verder doorgedrongen, nu het Kremlin de grenzen van het bondgenootschap uit de Koude Oorlog lijkt af te tasten, op een soms subtiele en nu en dan heel openlijke manier. De semantische clou die het Noord-Atlantische Verdrag bezegelt is artikel 5, waarin staat dat een militaire aanval op een Navo-lid wordt beschouwd als een aanval op allen. Obama verwees naar artikel 5 in zijn toespraak in Tallinn en omschreef de tekst ervan als ‘glashelder’. Maar wat gebeurt er als dit beginsel wordt ondermijnd zonder één enkele kogel af te vuren? Zou een cyberaanval op Bulgarije door onbekende daders die sympathiek tegenover Rusland staan tot het inroepen van artikel 5 leiden? En hoe zit het met een kleine opstand in een Baltisch grensstadje, georganiseerd door plaatselijke milities met verdachte banden met de Russische veiligheidsdiensten? Zouden alle Navo-landen oorlog gaan voeren om het elektronisch bankieren in Estland overeind te houden?

Sinds het begin van het conflict in Oekraïne lijkt het Kremlin er tevens op uit zijn westelijke buurlanden met meer conventionele middelen te provoceren. (Rusland beweert uiteraard dat het omgekeerde het geval is.) In 2010 werd in Letse wateren één Russisch oorlogsschip gesignaleerd, in 2014 waren het er veertig. Het radioverkeer van Letse vliegtuigen werd in 2010 vijfmaal verstoord, in 2014 gebeurde dat ruim honderd keer, terwijl Russische toestellen het Baltische luchtruim binnenvlogen. In februari dit jaar werden voor de kust van het Britse Cornwall Russische bommenwerpers waargenomen.
Al deze manoeuvres stellen de Navo voor een dilemma. Niet reageren zou laten zien dat de houdbaarheidsdatum van de organisatie verstreken is. Vandaar de noodzaak van Obama’s bezoek aan Tallinn, of van de harde woorden van de Britse minister van Defensie Philip Hammond in maart, toen hij zei dat ‘Rusland de grootste bedreiging van onze veiligheid kan vormen’. Maar aan de andere kant wist het Kremlin maar al te goed dat de Navo wel móest reageren. Als er nu eens niet méér voor nodig zou zijn om de Navo onmachtig te laten lijken?
Als de strijd verschuift naar de psychosfeer is de militaire suprematie van de Navo irrelevant geworden – of zelfs een achilleshiel, omdat het bondgenootschap door zijn omvangrijke macht juist minder flexibel en makkelijker onderuit te halen is. Vorig jaar winter ontmoette ik Rick Stengel, de Amerikaanse onderminister van Buitenlandse Zaken voor publieke diplomatie, en een van degenen die verantwoordelijk is voor het formuleren van het Amerikaanse antwoord op de dubbelzinnige informatie-operaties van Rusland. Stengel, een vroegere redacteur van het tijdschrift Time, werkt vanuit het kantoor in Washington waar George Marshall na de Tweede Wereldoorlog ooit de wederopbouw van Europa ontwierp. In de weekenden verblijft hij thuis in New York, waar ik hem trof in zijn plaatselijke koffieshop in de Upper West Side.
‘Bij Time luidde mijn motto altijd: “Wij leggen de wereld uit aan Amerika, en Amerika aan de wereld”’, aldus Stengel. Hij ziet zijn nieuwe baan als de toepassing van deze filosofie op grotere schaal, waarbij het geduldig vertellen van verhalen, gebaseerd op identificeerbare feiten, nog steeds de doorslag kan geven. Sinds de annexatie van de Krim heeft het team van Stengel lijsten met feiten opgesteld, die via de sociale media worden rondgepompt, in een poging om de desinformatie van het Kremlin te neutraliseren – als een officiële Amerikaanse overheidsversie van de Oekraïense StopFake-website. Stengel noemt het ‘een reality check van de lijn van het Kremlin’.
Zijn aandacht beperkt zich niet tot Rusland: het ministerie van Buitenlandse Zaken is ook een Twitter-campagne tegen Islamitische Staat begonnen, met als titel ‘Denk er nog eens over na en keer het dan je rug toe’. De campagne beoogt ‘een paar waarheden over het terrorisme te vertellen’ om potentiële rekruten ervan te weerhouden zich bij IS aan te sluiten. Het is een aanpak die is gebaseerd op de veronderstellingen die aan de liberale journalistiek ten grondslag liggen: als Stengel met betere argumenten en sterker bewijsmateriaal komt, denkt hij het debat te kunnen winnen.
Toen ik Stengel in november ontmoette hingen overal in Manhattan posters van Russia Today – het internationale nieuwskanaal van de Russische staatstelevisie. RT America, dat in 2010 is begonnen met uitzenden, was een reclamecampagne gestart om hun alternatief voor de Amerikaanse mainstreammedia te promoten. ‘Voordat ik mijn baan kreeg, had ik nog nooit naar RT gekeken’, aldus Stengel. Het kanaal wordt gefinancierd door het Kremlin, met een geschat budget van 230 miljoen dollar per jaar, en uitzendingen in het Engels, Duits, Spaans en Arabisch. RT beweert een ‘mondiaal bereik’ te hebben van zevenhonderd miljoen mensen en zegt dat zijn videoclips online ruim twee miljard views krijgen, waardoor de zender ‘de voornaamste nieuwsbron op YouTube is’.
De mantra van Margarita Simonyan, het hoofd van RT, luidt: ‘Objectieve verslaggeving bestaat niet.’ Dat mag waar zijn, maar het is de missie van RT om deze ‘waarheid’ tot het uiterste door te drijven. Op een moment dat velen in het Westen hun vertrouwen zijn kwijtgeraakt in de integriteit en het gezag van de mainstreammediaorganisaties lijkt RT de stelling te onderschrijven dat als de notie van objectiviteit is verdwenen alle verhalen even waar moeten zijn. In Amerika, waar uit opiniepeilingen blijkt dat het vertrouwen in de media nooit meer is teruggekeerd op het niveau van vóór de invasie van Irak in 2003, toonden de posters van RT George W. Bush die ‘Mission Accomplished’ viert, met als onderschrift: ‘Dit is wat er gebeurt als er geen second opinion is.’ Het was moeilijk om het niet met die boodschap eens te zijn.
Maar de posters bieden geen enkel argument om geloof te hechten aan Poetins tv-zender; de voornaamste boodschap is dat de westerse media niet te vertrouwen zijn. Het is maar al te makkelijk om aan te tonen dat de programma’s van RT overlopen van de samenzweringstheorieën en belachelijke verzinsels: één programma liet vervalste documenten zien waaruit zou moeten blijken dat de VS de Oekraïense regering zouden hebben aangezet tot een etnische schoonmaak onder Russisch-sprekenden in het westen van Oekraïne. In een andere reportage werd onderzocht of de cia ebola had uitgevonden als wapen tegen ontwikkelingslanden. Presentatoren stellen de inzichten van ‘experts’ zelden ter discussie in gesprekken over onderwerpen als het conflict in Syrië – waar Moskou president Bashar al-Assad heeft gesteund. Een regelmatig terugkerende gast opperde dat de Syrische burgeroorlog ‘in 1997 door Paul Wolfowitz’ was bedacht, terwijl een ander het dodencijfer van de oorlog omschreef als ‘de gezamenlijke productie van de cia, mi6 en de Mossad’.
De verzinsels van RT zijn goed gedocumenteerd, niet in de laatste plaats door StopFake, maar de zender lijkt niet op journalistieke geloofwaardigheid uit te zijn. Als het geloof in de onmogelijkheid van objectieve berichtgeving betekent dat ieder standpunt, hoe bizar ook, niet beter of slechter is dan ieder ander, is het uiteindelijke effect dat de indruk wordt gewekt dat alle mediaorganisaties even onbetrouwbaar zijn, waardoor journalistieke fouten van de bbc of The New York Times kunnen worden uitvergroot tot onmiskenbare aanwijzingen dat deze media als de lakeien van hun eigen regeringen optreden.
De samenzweringstheorieën waarmee de zendtijd van RT wordt gevuld doen denken aan de zogenoemde ‘actieve maatregelen’, de psychologische oorlogvoeringstactieken van de vroegere kgb, die sovjetoverloper Oleg Kaloegin omschreef als ‘het hart en de ziel van de inlichtingendiensten’. De afdelingen die zich met deze ‘actieve maatregelen’ bezighielden probeerden geen inlichtingen te verzamelen. Hun doel, zei Kaloegin, was ‘ondermijning: het drijven van wiggen in de westerse gemeenschap, met name de Navo, en het verzwakken van de Verenigde Staten’. Een favoriete tactiek was het plaatsen van vervalste verhalen, ‘dezinformatsiya’, in internationale nieuwsmedia. In één verhaal uit de vroege jaren tachtig werden ‘medische bewijzen’ gepresenteerd voor het ‘feit’ dat de cia aids had uitgevonden om de Afrikaans-Amerikaanse bevolking te decimeren.
Waar de kgb ooit maanden of jaren bezig zou zijn geweest met het zorgvuldig, via geheime agenten, in het Westen verspreiden van goed in elkaar gezette valse verhalen, is de nieuwe dezinformatsiya goedkoop, grof en snel: zij wordt in een paar seconden gefabriceerd en online gezet. Het doel lijkt niet zozeer het propageren van alternatieve waarheden als wel het verspreiden van verwarring over de status van de waarheid zelf. Op dezelfde manier is het doel van de professionele ‘trollen’ die de commentaarsecties van websites vol laten lopen het onmogelijk maken van ieder constructief gesprek. Shaun Walker schreef onlangs dat de werknemers van een ‘trollenfabriek’ in Sint-Petersburg ongeveer vijfhonderd pond per maand verdienen door zich uit te geven voor reguliere internetgebruikers die het voor Poetin opnemen. Ze posten beledigende foto’s van buitenlandse leiders en verspreiden samenzweringstheorieën – bijvoorbeeld dat de Oekraïense betogers op het Maidan Plein in Kiev thee te drinken kregen waarin drugs waren opgelost, zodat ze ertoe overgingen de Moskou-gezinde regering omver te werpen.
Alles bij elkaar vormen deze pogingen een soort ‘linguïstische sabotage van de infrastructuur van de rede’: als de mogelijkheid van rationele argumenten verdwijnt in een mist van onzekerheid zijn er geen goede gronden voor een debat – en kan worden verwacht dat het publiek besluit dat het geen zin heeft een winnaar aan te wijzen of zelfs maar de moeite te nemen om te luisteren.
De geestesgesteldheid die de informatieoorlog van het Kremlin lijkt te willen bevorderen sluit op dit moment goed aan bij die van veel Europese burgers. In een recent rapport met de titel The Conspiratorial Mindset in an Age of Transition, waarin werd gekeken naar de verspreiding van samenzweringstheorieën in Frankrijk, Hongarije en Slowakije, kwam een team onderzoekers van Europese denktanks tot de conclusie dat de ‘huidige overgangsperiode in Europa heeft geleid tot grotere onzekerheid over de collectieve identiteit en een vermeend verlies van controle. Dit zijn op hun beurt de ideale omstandigheden voor de verspreiding van samenzweringstheorieën.’ De neiging om hieraan geloof te hechten is vooral groot onder aanhangers van rechts-nationalistische en populistische partijen, zoals het Front National in Frankrijk of Jobbik in Hongarije – die Moskou steunen en door Moskou gesteund worden. (Marine Le Pen heeft in november toegegeven dat het FN een lening van negen miljoen euro had gekregen van een Moskouse bank, die in handen is van een zakenman met goede banden met het Kremlin; ze hield echter staande dat de overeenkomst niets te maken had met haar steun voor de annexatie van de Krim door Poetin.) Zo’n twintig procent van de leden van het Europees Parlement behoort nu tot partijen – grotendeels van extreem-rechtse snit – die sympathiek tegenover Moskou staan.
Het belang van deze partijen is net zo hard toegenomen als het vertrouwen in nationale regeringen is gedaald. Op momenten van financiële en geopolitieke onzekerheid wenden mensen zich tot buitenissige theorieën om crises te kunnen verklaren. Was dit de ‘onzichtbare straling’ waar de Russische encyclopedie over informatie-psychologische oorlogvoering naar verwees? Als het concept van het rationele discours eenmaal is ondermijnd, is het spektakel al wat overblijft. Het kamp dat de betere verhalen vertelt en dit op een agressievere manier doet – niet gehinderd door scrupules over de verifieerbaarheid ervan – zal iedereen die methodisch de feiten wil staven het gras voor de voeten wegmaaien.
Wat er verder ook over de informatiestrategie van het Kremlin kan worden gezegd, het staat buiten kijf dat zij resoneert met de tijdgeest. Dit is ook zichtbaar in Amerika en Groot-Brittannië, waar wat Stephen Colbert ‘truthiness’ heeft gedoopt korte metten kan maken met op feiten gebaseerde debatten.
‘Er zijn twee mogelijke benaderingen van de informatieoorlog’, zegt de encyclopedie. De eerste benadering ‘erkent het primaat van objecten in de echte wereld’ en probeert daar een gunstig of juist ongunstig verhaal omheen te verzinnen. De ‘strategischer’ benadering ‘stelt informatie boven objecten’. Met andere woorden: de encyclopedie lijkt te zeggen dat de werkelijkheid opnieuw kan worden uitgevonden.
Rusland is zeker niet het enige land dat deze methoden beproeft. In Azië heeft China een krachtige mengeling van psychologische en wettelijke oorlogvoering ten beste gegeven om zijn aanspraken op de hegemonie in de Zuid-Chinese Zee kracht bij te zetten. Een rapport uit 2013 genaamd China: The Three Warfares, opgesteld voor het Pentagon door een groep wetenschappers onder leiding van Stefan Halper van Cambridge University, beschrijft de Chinese reactie op een impasse met de Filippijnen over een betwiste zandbank. Daarbij is sprake van economische sancties, psychologische intimidatie (in de vorm van oorlogsschepen die de Filippijnse wateren binnenvaren) en een mediacampagne waarin het gedrag van Manilla als gevaarlijk ‘radicaal’ wordt afgeschilderd. ‘De oorlogvoering van de 21ste eeuw wordt gekenschetst door een nieuwe en cruciale dimensie’, schrijft Halper, ‘namelijk het geloof dat wiens verhaal wint wel eens belangrijker kan zijn dan wiens leger wint.’
‘Journalisten moeten hoor en wederhoor toepassen’, aldus een gefrustreerde Stengel. ‘Maar als het Kremlin zegt dat er geen Russische soldaten op de Krim zijn, blijven ze dat de hele tijd alleen maar herhalen. Hoe kun je iemand bestrijden die louter met verzinsels komt?’
Misschien was het de jetlag, of de manier waarop de duisternis in het midden van de winter zo plotseling op Manhattan neerdaalt, maar toen ik terugliep van mijn ontmoeting met Stengel kon ik het niet helpen me een toekomst voor te stellen die compleet wordt geregeerd door desinformatie. Geen enkel debat zou ooit meer gewonnen kunnen worden en geen enkel idee zou ooit méér gezag kunnen hebben dan enig ander idee. Maar ik corrigeerde mezelf vrijwel onmiddellijk: stel dat een dergelijke angst deel uitmaakt van het spelletje? In de informatie-psychologische oorlogvoering zijn er geen duidelijke overwinningen en kunnen er geen vlaggen worden geplant of nieuwe grenzen worden getrokken. Er zijn louter eindeloze mind games in de psychosfeer, waarbij een overwinning wel eens het tegenovergestelde zou kunnen zijn van wat je aanvankelijk veronderstelde. Is het doel van RT bijvoorbeeld de verspreiding van nieuws, samenzweringstheorieën en opinies? Of is het doel het projecteren van een beeld van Russische macht en zelfvertrouwen – wat betekent dat het voortdurend praten over de schaamteloze opstelling van het land die indruk alleen maar versterkt?
Ik begon me af te vragen of het idee zelf van een informatie-psychologische oorlog – inclusief de suggestie dat Rusland een duister wapen had ontdekt waarop het Westen geen antwoord heeft – geen informatie-oorlog was. Misschien waren de encyclopedie en al dat gepraat over ‘onzichtbare straling’ die dwars door ‘biologische defensiemechanismen’ heen kan breken gewoonweg nóg meer blufpoker – net als de namaakraketten waarmee op het Rode Plein werd geparadeerd, om overijverige westerse analisten om de tuin te leiden. En als dit simpelweg een 21ste-eeuwse update was van het klassieke voorbeeld van reflexieve controle, waarbij je je vijand ertoe aanzet te doen wat jij wilt – zou het essay dat u zojuist heeft gelezen dan eveneens deel kunnen uitmaken van dat plan?
Peter Pomerantsev is een Brits-Russische televisieproducer en non-fictieschrijver. Dit jaar verscheen zijn veelgeprezen boek Niets is waar en alles is mogelijk: Het surrealistische hart van het nieuwe Rusland (Hollands Diep, 285 blz., € 19,99). Voor onze besprekingen daarvan zie groene.nl.
Dit essay verscheen eerder in The Guardian. Vertaling: Menno Grootveld
Beeld: (1) Moskou, de Arabisch-talige (Rusiya Al Yaum) nieuwsstudio van Russia Today (RT), het internationale nieuwskanaal van de Russische staatstelevisie (Zurab Dzhavakhadze / ITAR-TASS / Corbis / HH); (2) Winkelmedewerkers in Moskou (Dmitri Dukhanin / Kommersant via Getty Images); (3) Moskou, de visual effects-ruimte van Russia Today, dat wordt gefinancierd door het Kremlin. Budget: 230 miljoen dollar per jaar (Zurab Dzh avakhadz e / ITAR-TASS / Corbis / HH)