Ik dacht aanvankelijk dat dit het voorbije van Frantz Fanon illustreerde. Eerst moest ik het boek vinden, zo’n dertig jaar geleden gekocht en in ieder geval gedeeltelijk gelezen; het boek dat zich gewoon in mijn boekenkast moet bevinden, naast dat bekendere werk van Fanon, De verworpenen der aarde met die inleiding van Jean-Paul Sartre, waarvan een Nederlandse vertaling in 1978 werd uitgegeven door de ‘Kritiese Bibliotheek Van Gennep’. Dat laatste boek duikel ik na lang zoeken op. Daarnaast hoort dus dat tweelingwerk te staan: Fanons eersteling Zwarte huid, blanke maskers. 27 was hij toen hij het schreef, in 1952 werd het in Frankrijk gepubliceerd. De Nederlandse vertaling verscheen ook bij Van Gennep.
Ik zie de kaft voor me, ik meen de bladspiegel te zien, met de priegelige letters, maar het boek weigert zich te materialiseren. En het is onmogelijk iets aan te schaffen wat eigenlijk al in je bezit is. Op internet vind ik Zwarte huid, blanke maskers ‘tweedehands als nieuw’ voor 47,95 euro. Maar dat gaat dus niet. Nu doet zich een generatiekloof voor, want ik heb kennissen, die jonger zijn en die vragen: ‘Fanon, who?’ Maar er zijn ook oudere vrienden, met een flink links verleden, waar het boek op een vergeten plank moet staan. Die avond eet ik met een vriendin met het juiste profiel, en ja hoor, die heeft ondanks meerdere verhuizingen haar ‘kritiese’ verleden niet zo opgeschoond dat Zwarte huid, blanke maskers werd afgedankt. Conclusie: men heeft oudere, linksere vrienden nodig. Ik dacht even dat Fanon uit de tijd was geraakt.
Frantz Fanon was in de jaren zestig en zeventig een must read onder linkse studenten in heel Europa, toen tiers-mondisme nog heel gewoon was, solidariteitsgevoelens met de ‘Derde Wereld’ waar dan ook op de aardbol. Fanons tweede boek De verworpenen der aarde is trouwens altijd het meest geciteerd geweest. Die ‘verworpenen’ zijn de gekoloniseerde mensen, die zich met geweld moeten bevrijden van hun overheersers, want deze bloederige ‘catharsis’ is noodzakelijk voor het zelfbewustzijn van de onderdrukten. Geweld als medicijn. Het boek werd een handleiding voor de Palestijnen, voor de Tamils en ook voor Che Guevara; zeer verschillende groepen die Fanons nadruk op gewelddadigheid dankbaar aangrepen.
Frantz Fanon zelf stierf al in 1961, in een Amerikaans ziekenhuis waar hij bezweek aan leukemie, op 36-jarige leeftijd. Zeker twee decennia was Fanon de Van Gogh van dienst, de schilder van de dekolonisatie en de meester die de publieke roem zelf amper heeft mogen proeven. Want juist de jaren zestig en zeventig waren de grote jaren van de dekolonisaties, in Afrika en het Caribisch gebied. Met het bereiken van die onafhankelijkheid zouden die ‘verworpenen der aarde’ volgens de prognose van Fanon minder verworpen moeten zijn, want niet langer gekoloniseerd. Nog afgezien van die romantisch-utopische voorstelling van zaken, waarbij vergeten werd dat voormalige gekoloniseerden in een handomdraai kunnen veranderen in machtsbeluste potentaten: het grote project van Fanon leek vanaf de jaren tachtig toch een stuk minder urgent.
Maar er schijnt tegenwoordig sprake te zijn van een klein Fanon-revival, en dan vooral in de Amerikaanse academische wereld. Dat is hoopvol, maar tegelijkertijd een veeg teken: onder Donald Trump staan de raciale verhoudingen extreem onder druk. Charlottesville is een dieptepunt, omdat daar de reinform van white supremacy zichtbaar werd, waarvan zo lang was aangenomen dat die bezig was uit te sterven. Daar zagen we plechtig kijkende mannen en vrouwen die al even plechtig zwoeren: wij zullen niet overgenomen worden. Door jullie. Joden en zwarten. Daar zagen we witte maskers en huiden die veel witter waren dan ik in tijden had gezien. En de president vergoelijkte en gedoogde.

Over de verhouding tussen eerste- en derdeklasse burgers, die volgens Fanon langs kleurlijnen gestalte krijgt, schreef hij begin jaren vijftig al even alarmerend als later James Baldwin, of recenter Ta-Nehisi Coates en Teju Cole.
Wie nu naar het Amerika van Trump kijkt, moet wel constateren dat de gelijkheid van alle Amerikaanse burgers, die formeel is gegarandeerd, voor Afro-Amerikanen en Hispanics toch een stuk minder telt dan voor white America. Binnen de Amerikaanse natie dreigt een reservaat te worden gecreëerd, een soort ‘thuisland’ op z’n Zuid-Afrikaans, waar andere wetten gelden voor gekleurden, en waar de staat in laatste instantie er niet is om het recht te waarborgen, maar waar in de praktijk de politie de eerste, geduchte vijand is. Dit Amerika, dat ooit zelf een Engelse kolonie was, is erin geslaagd gekoloniseerden te blijven produceren, die niet langer zuchten onder de slavernij, maar wel onder de wet van de willekeur. Racisme onder Trump: dat is geen tragische vergissing, dat begint te lijken op strategie.
En in dit politieke en psycho-sociale drama wordt Fanons eerste boek weer relevant. Eigenlijk was het de bedoeling van de auteur het werk de titel mee te geven: Een essay voor de opheffing van vervreemding bij zwarten. Uiteindelijk werd het Zwarte huid, blanke maskers, waarin de auteur stelt: ‘De Neger moet niet langer geconfronteerd worden met dit dilemma: blank worden of verdwijnen. (…) Het is integendeel juist mijn bedoeling hem in staat te stellen te kiezen voor actie (of niet) ten aanzien van de werkelijke conflictbron: de sociale structuur.’
Fanons ‘Neger’ is per definitie ‘de onderdrukte, verworpen mens’. Op het einde van zijn leven zal Fanon zich een ‘Algerijn’ noemen, omdat hij daar heeft gewerkt als psychiater, ontslagen werd vanwege zijn antikoloniale standpunten en zich aansloot bij het Algerijnse gewapend verzet (Front de Libération National, fln) in de langdurige en traumatische onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962).
Maar Fanon ziet in 1925 het leven in Fort-de-France, het hoofdstadje van Martinique. Een zwarte Franse baby. Want Martinique is overzees gebied, de parel van de Antillen en nog zo wat, maar vooral toch: Frans. Bruin Frans, gemengd Frans, gecreoliseerd Frans, met alle tinten van bijna wit tot zeer zwart. Het gaat te ver om Fanons ouders te rekenen tot de black bourgeoisie, zoals ik ergens las, maar safely middle class tekent de sfeer. Vader is inspecteur bij de douane, moeder beheert een winkel in de hoofdstad. Ze hebben het goed, de kinderen zullen studeren, ze hebben het Frans burgerlijk. Fanon gaat naar het Lycée Schoelcher, vernoemd naar de Franse antislavernij-activist Victor Schoelcher, die in de negentiende eeuw zijn abolitionisme predikt. Daar krijgt hij les van Aimé Césaire, de Martinikaanse dichter die naam heeft gemaakt met zijn idee van ‘négritude’: het Pan-Afrikaanse model dat stelt dat de zwarte mens trots moet zijn op zijn ras en zijn specifieke kwaliteiten.
‘Négritude’ als woord is ook een provocatie: de Antillianen werden in het Frans noir genoemd, en de term ‘nègre’ was gereserveerd voor de zwarte bewoners uit Afrika. Het concept ‘négritude’ wil een einde maken aan die verdeel-en-heerspolitiek en het zwarte ras in zijn geheel bewieroken – soms zo dat het op zwarte superioriteit begint te lijken. De jonge Fanon zoekt dan nog een middenweg tussen zwart ‘essentialisme’ – toen nog geen gangbaar begrip – en een ‘radicaal, antiracistisch humanisme’. Het zal doorbuigen naar racialisme.
Een van de grote trauma’s van zijn leven is ongetwijfeld de oversteek van zijn geboorteland Martinique naar Frankrijk, waar hij medicijnen gaat studeren. In het rommelige, raciaal gemengde Martinique is Fanon de donker gekleurde jongen van die nette familie, in het zogenaamde moederland is dat anders. Fanon schrijft: ‘Een Antilliaan beschouwt zich niet als neger: hij voelt zich Antilliaan. Negers wonen in Afrika. Subjectief en intellectueel gedraagt de Antilliaan zich als een blanke. Maar hij is een neger. Dat merkt hij als hij eenmaal in Europa komt. Wanneer daar over negers wordt gesproken, beseft hij dat het evengoed over hem als over Senegalezen gaat.’ Senegal was toen nog een Franse kolonie.
Het is een inzicht dat nog steeds pijnlijk herkenbaar zal zijn voor veel Caribische Nederlanders, die hun kleurgemengde omgeving verlieten om in een blank land aan te komen.
Als psychiater en psychoanalyticus verklaart Fanon dat Freuds oedipuscomplex niet opgaat voor de zwarte mens. Voor die laatste is de nationale bevrijding net zo hard nodig als de individuele. ‘In Europa is het gezin inderdaad de vorm waarin de wereld zich aan het kind voordoet.’ Fanon wil maar zeggen: het gezag van de blanke vader staat gelijk aan het gezag van de staat. Maar ‘een normaal negerkind, opgegroeid in een normaal gezin wordt abnormaal zodra het met de wereld van de blanken in aanraking komt’.
Zoals de jonge Fanon zijn eiland en zijn omgeving voor studie achter zich moest laten, zo moet ‘de Antilliaan kiezen tussen zijn gezin en de Europese samenleving’ om in dat laatste geval ‘het innerlijk, het zwarte, het onbeschaafde’ in zichzelf te verwerpen.
Alles wat nu in termen van white privilege wordt gezegd is eerder, en pregnanter, onder woorden gebracht door Frantz Fanon. Zwarte mensen worden in het samenleven met blanken gedwongen ‘witte maskers’ te dragen, zoals ook ‘de blanke ingekapseld is in zijn blank-zijn’. Maar dat laatste is de standaard, dat leidt niet onherroepelijk tot ‘verscheurdheid en vervreemding’.
Zwarte huid, blanke maskers is omslachtig geschreven, maar ook nog steeds een kaakklemmend boek, vooral ook omdat er geen uitweg wordt geboden in dit raciale drama. Het lijkt wel alsof Fanon ook geen uitweg wil en de onafwendbare tragedie omarmt. Maar afschrijven kunnen we zijn inzichten niet. Dit jaar verscheen in Amerika het boek van journalist Chris Hayes, met als titel A Colony in a Nation. Stelling: Afro-Amerikanen en andere gekleurden leven officieel in een natie, maar praktisch in een kolonie, die wordt geëxploiteerd door de Amerikaanse staat. Fanon, verouderd? Hoezo?
Frantz Fanon, Zwarte huid, blanke maskers, Kritiese Bibliotheek Van Gennep/Novib, 1983. Nederlandse vertaling: Evelien vanLeeuwen