Zwarte acteurs krijgen niet dezelfde kansen als hun witte collega’s en wanneer hun een rol wordt aangeboden, is dat meestal die van een karikaturaal bijpersonage in een wit verhaal. Dit was, kort samengevat, wat de wereldberoemde – en witte – acteur Benedict Cumberbatch enkele jaren geleden zei tijdens een interview in de Amerikaanse talkshow Tavis Smiley. Een dappere uitspraak, die nog steeds regelmatig wordt aangehaald wanneer het over de wereldwijde filmindustrie gaat. Want hoewel Cumberbatch zich vooral richtte op Groot-Brittannië vonden velen zijn uitspraak ook toepasselijk voor Hollywood. Inderdaad, werd er instemmend gezegd, zwarte acteurs hebben het moeilijker dan witte. Negen van de tien keer krijgen ze een rol als typetje aangeboden: de stoere agent, de drugshandelaar, de crimineel, de armoedzaaier, de gevangene, en niet te vergeten de slaaf.
Eigenlijk ging niemand tegen Cumberbatchs uitspraak in, maar zoals zo vaak bleek consensus niet genoeg om de status-quo te veranderen. Er gebeurden na het betreffende interview eigenlijk maar twee concrete dingen, en die waren allebei typisch voor het debat dat al jaren gevoerd wordt over dit onderwerp. Allereerst ging het in de evaluatie van Cumberbatchs uitspraak niet zozeer om wat hij had gezegd, als wel om de wijze waarop: hij gebruikte de woorden ‘colored people’, waarover natuurlijk ophef ontstond, er werden excuses geëist, de excuses kwamen.
Het tweede typische: kort na de uitspraak werd Cumberbatch gecast als Dr. Strange. Een witte, extreem intelligente man die het opneemt tegen het Kwaad. Oftewel: een typische hoofdrolspeler in de mega-succesvolle en immer uitdijende wereld van Marvel Studios, die bijna een patent hebben op de geslaagde superheldenfilm en sinds 2007 werken aan wat inmiddels de lucratiefste filmreeks aller tijden is. Daar valt genoeg waarderends over te zeggen, de films bieden vrijwel allemaal keurig massavermaak, maar de formule is na bijna twintig titels tamelijk sleets geworden. Thor, Hulk, Iron Man: het zijn allemaal sterke, scherpzinnige witte mannen die keer op keer hun opvallend westerse wereld moeten redden in een onvermijdelijke race tegen de klok – en daar, even onvermijdelijk, ook altijd in slagen.
En nu is er Black Panther van Ryan Coogler. De juiste film op het juiste moment, zou je kunnen zeggen. Vorig jaar was er al het overweldigende succes van Wonder Woman, waarin eindelijk eens een vrouw centraal stond, en deze week verschijnt voor het eerst een superheldenfilm die draait om een zwart hoofdpersonage. T’Challa is zijn naam, en na het overlijden van zijn vader wordt hij de koning van het fictieve Afrikaanse land Wakanda. Wat, natuurlijk, niet zonder slag of stoot gaat, zeker niet wanneer er een waardige vijand opduikt. Enkele intense gevechtsscènes volgen, waarbij T’Challa (Chadwick Boseman) zich toont als een ware superheld, gekleed in een krachtige, energie absorberende all black-panter-outfit – inclusief klauwen en oren.
Maar voor de goede orde: Black Panther biedt veel meer dan een reeks gevechtsscènes of de belevenissen van een superheld, in zekere zin zijn die belevenissen bijzaak. En alleen al daarin verschilt de film fundamenteel van Wonder Woman: zij was uiteindelijk vooral een vrouw die in haar eentje aan het front belandde, en daar voluit vechtend min of meer dezelfde strijd leverde als haar mannelijke evenknieën. Black Panther toont in volle glorie een wereld die tot dusverre ontbrak in blockbusters, zeker binnen het superheldengenre: die van een hechte Afrikaanse gemeenschap, zowel futuristisch als traditioneel vormgegeven en zichtbaar trots vertolkt door de voornamelijk zwarte cast (inclusief trouwens erg veel indrukwekkende, slimme vrouwenrollen).
Je zou ook kunnen zeggen: het heeft veel te lang geduurd voor een film als Black Panther gemaakt werd, vooral aangezien dit comicpersonage al vanaf 1966 bestaat. Het verhaal gaat dat verschillende producenten jarenlang geen commerciële potentie zagen in een verfilming. Misschien verklaart dat lange wachten wel de bijna hijgerige hype die nu rondom Black Panther is ontstaan: uitverkochte voorstellingen, box office-records die worden verbroken, wereldwijde groepsbijeenkomsten om de film te zien en zelfs internationale crowdfundings om zwarte jongeren die het niet kunnen betalen alsnog naar de bioscoop te krijgen. Alles om het project heen verraadt een bijna extatische opwinding – misschien is opluchting een toepasselijkere term – die duidelijk maakt: het gaat hier om veel meer dan zomaar een nieuwe speelfilm, Black Panther is een gewichtig sociaal gebeuren geworden.

Maakt dat alleen al Black Panther de moeite waard? Anders gezegd: leveren die intentie en de inderdaad vernieuwende inhoud automatisch een geslaagde film op?
Dit is het gevaar dat aan zo’n project kleeft: het wordt nu (terecht) zo universeel goed gevonden dat deze film gemaakt is, zo belangrijk dat die zinnen van Cumberbatch eens ontkracht worden en dat zwarte jongeren eindelijk in een goed geproduceerde, volwaardige Hollywood-film zwarte helden te zien krijgen, ook nog eens gesitueerd in Afrika, dat het er bij velen vooral over gaat dat dit alles gebeurt, niet over het hoe en waarom. En natuurlijk is het dat van wezenlijk belang: eindelijk eens een Afrikaanse natie die niet in postkoloniaal puin ligt maar juist heimelijk ontzettend rijk blijkt te zijn, met het voor de buitenwereld verhulde, mysterieuze metaal vibranium als grondstof (vandaar ook dat sterke panterkostuum) en een charismatische zwarte koning.
Maar Black Panther doet meer dan enkel vastgeroeste witte dominantie doorbreken en een voorheen genegeerde wereld tonen. Black Panther maakt ook heel overtuigend invoelbaar waarom dat negeren zo’n stommiteit is geweest. Niet eens zozeer omdat het politiek gezien uiteindelijk onhoudbaar wordt superheldenfilms altijd maar naar witte, mannelijke westerse maatstaven te kneden, maar vooral omdat er nu een veel rijkere, boeiender wereld aan bod komt dan wat we in zulke films doorgaans voorgeschoteld krijgen.
Dat wordt nog wel het duidelijkst door de muziek die bij de film hoort. Naast een instrumentale soundtrack is er ook een intrigerende hiphopcompilatie verschenen, onder leiding van een van de voornaamste stemmen uit de moderne Afro-Amerikaanse gemeenschap: rapper Kendrick Lamar. Music from and Inspired by Black Panther is een album in het verlengde van de speelfilm, een gevarieerd geheel van emoties en toonsoorten. ‘King of my city, king of my country, king of my homeland/ King of the filthy, king of the fallen, we living again’, is een van Kendricks eerste zinnen, en het is bijna onmogelijk om daarin geen trots te horen, geen statement van black excellence. De koning staat op, het thuisland komt in de schijnwerpers te staan, er wordt eindelijk weer geleefd.
Maar net als in de film is de trots op dit album allerminst een eindpunt, en daar wordt het pas echt interessant: hoe achteloos talloze verwante thema’s door de verschillende artiesten worden verkend en uitgediept. Soms gaan de nummers heel expliciet over het filmverhaal – er wordt zowaar her en der gerapt vanuit het perspectief van een van de hoofdpersonages – en soms is de muziek daar slechts losjes op gebaseerd, maar de achterliggende vragen zijn alsnog verwant. Wat de trots op de eigen afkomst waard is, bijvoorbeeld, wanneer er vervolgens niets mee wordt gedaan. ‘What do you stand for?’ rapt Lamar, die zich hoorbaar heeft uitgeleefd op dit project. ‘Are you an activist?’
T’Challa wordt in de film steeds nadrukkelijker geconfronteerd met de vraag: wat moet hij als koning doen met de verborgen rijkdom van Wakanda, binnen de landsgrenzen houden zoals al generaties lang wordt gedaan, of dient hij andere landen en achtergestelde zwarte buurten te helpen? Hebben welgestelde zwarten de verantwoordelijkheid om het wereldwijde onrecht en institutionele racisme tegen te gaan?
Nog zo’n belangrijke achterliggende vraag: hoe dient men om te gaan met de ontstane kloof tussen de Afro-Amerikanen en degenen die zijn achtergebleven in Afrika? De film begint en eindigt niet voor niets in een achtergesteld Amerikaans getto. En de Inspired by-plaat, die in de film meerdere keren wordt gebruikt, onderstreept wat daarover op beeld al te zien is: hoezeer die twee losstaande (leef)werelden toch vervlochten zijn. De muziek is door en door Amerikaans, sterker nog, die bestaat goeddeels uit het type strak geproduceerde hiphop dat nu al jarenlang de westerse hitlijsten domineert. Maar tegelijkertijd is het een geluid dat, natuurlijk, zonder de verscheepte Afrikaanse slaven nooit zo was ontstaan. En op de plaat wordt ook nog eens, als om die verbinding te onderstrepen, heftig geleund op typisch Afrikaanse instrumenten en traditionele ritmes; er doen meerdere Zuid-Afrikaanse zangers en rappers mee, iemand zingt in Zulu op een nummer dat verder draait om de cyclus van institutioneel racisme, geweld en armoede.
Ja, zulke thema’s, doorgaans eerder het onderwerp voor een stevige documentaire dan voor een blockbuster, daar draait het uiteindelijk echt om bij Black Panther. Veel meer dan om de spannende gevechten of een opgepompt tempo. Uiteraard is het allemaal hapklaar gemaakt voor een massapubliek, laten we vooral niet doen alsof het hier uitsluitend om een fijnzinnige, intellectuele exercitie gaat – de muziek klinkt over het algemeen vrij gelikt en de film biedt onmiskenbaar een lekker actieavontuur, inclusief glimmende gadgets en een achtervolgingsscène die zo uit een racegame lijkt te komen. Maar toch: het is allemaal zeer intelligent geschreven en haast achteloos worden de wezenlijkste racismevraagstukken van de laatste jaren aangesneden. Zelfs de vraag wat dit hele avontuur concreet zal veranderen, wat een superheld-in-superpak uiteindelijk te maken heeft met de mondiale werkelijkheid van ongelijkheid, wordt uiterst behendig in het narratief verweven. Het draait namelijk in de teksten van Kendrick en de scènes rondom T’Challa meer en meer om het nemen van verantwoordelijkheid. Om het opkomen voor de eigen afkomst, om het voelen van trots en vooral het vervolgens ook uiten van die trots, om het hervinden van een identiteit, om het doorgeven van tradities en mythes – en om het tegelijkertijd niet uitsluitend stilstaan bij het verleden, maar vooruit te durven kijken.
Eigenlijk vat schurk Klaue (Andy Serkis), een van de weinige witte personages, het het best samen. Zoals de hele buitenwereld beschouwde hij Wakanda lang als een derdewereldland – een term die in de film enkele malen met amper verhuld dedain wordt uitgesproken, overigens steeds door wat oudere witte mannen. Dan ontdekt deze Klaue de verborgen weelde van het land. ‘They looked for it in South America’, zegt hij met een maniakale bewondering in zijn stem. ‘But it was Africa the whole time.’
Black Panther draait nu in de bioscoop