Het periodieke zenuwachtige geschuifel dat met nieuwe aktiviteiten van de Rolling Stones gepaard gaat, heeft allang weer een aanvang genomen; de diva’s van de rock zijn met een nieuwe Europese tournee bezig – waarbij ze ook Rotterdam zullen aandoen – en daarmee samenvallend is hun nieuwe elpee verschenen. Hun gevolg van vele tientallen mensen is al maandenlang in de weer het de heren tijdens hun verplichte nummers op het vasteland zo goed mogelijk naar de zin te maken, hetgeen ondermeer resulteert in marsorders en scenario’s van vele tientallen bladzijden. Daarin wordt gespecificeerd wat het de heren zoal behaagt te consumeren voor, tijdens en na een optreden. De Ahoy-hal is voor alle drie de geplande concerten al uitverkocht, waaruit de voor de hand liggende conclusie getrokken kan worden dat de Stones-fans van alle lichtingen hun helden nog lang niet als afgedaan beschouwen.
Toch is aan de verplichte routine waarmee ze hun optredens afwerken en (zo blijkt ook nu) hun platen maken, maar al te duidelijk te merken dat de Rolling Stones, na een vol decennium aan de toppen van de populariteit vertoefd te hebben, tot een wat wereldvreemde elite zijn geworden die elk contact mist met de alledaagse wereld waarin hun fans vertoeven. De Britse journalist Nik Cohn waarschuwde er al in 1969 voor: ‘Het is nooit de bedoeling geweest dat de Stones lang mee zouden gaan, ze zijn niet gemaakt om oud te worden. Ze bestonden alleen maar om één keer de grote toer te maken en daarna weer te verdwijnen. En als ze enig gevoel voor fatsoen hebben, zullen ze ervoor zorgen dat ze bij een vliegtuigongeluk omkomen, drie dagen voor hun dertigste verjaardag.’
Het heeft niet zo mogen zijn, alleen Brian Jones bezat dat fatsoen, de overige heren zijn de drie kruisjes al gepasseerd en er is geen sprake van dat ze van professie zouden veranderen. De door Cohn geïmpliceerde ontwikkeling heeft zich inderdaad voorgedaan en de Stones zijn tot een zwaar beschermde koninklijke familie geworden, binnen wier gehoors- en gezichtsafstand slechts swingende adel (Prinses Lee Radziwill bijvoorbeeld) en andere hooggenoteerde beroemdheden (Truman Capote, Andy Warhol) worden toegelaten. Maar de fans malen er niet over.
De nieuwe lp Goat’s Head Soup (inderdaad, geitekoppesoep) is eigenlijk met één woord het best te omschrijven, namelijk: routine, met alle goede en kwade connotaties eraan verbonden. De Stones hebben, in de modieuze Dynamic Sound Studios in Jamaica, drie kwartier geluid opgenomen waaraan het element verrassing totaal vreemd is maar dat anderzijds toch zo prima in elkaar zit dat ze er op hun sloffen mee bewijzen nog altijd tot de topgroepen te behoren. Goat’s Head Soup (Rolling Stones Records, COC 59101) bevat tien relatief korte nummers waarvan er geen enkele het niveau haalt van het beste van de toch al zo bekritiseerde voorganger Exile on Main Street. Veel nummers klinken weer als de bekende volgestopte worst (Silver Train bijvoorbeeld, een ondoorzichtige en ongeïnspireerde brij) waarin alleen soms de vaak zeer fraaie, vet-klinkende gitaar van Keith Richards en het opnieuw onontbeerlijk blijkende geplinkeplonk op de piano van Nicky Hopkins opvalt.
Het grote probleem van deze lp lijkt me het materiaal; alle nummers zijn traditiegetrouw geschreven door Mick Jagger en Keith Richards, maar het lijkt steeds acuter te worden dat de Stones eens met deze traditie gaan breken en waardevol materiaal van andere mensen gaan opnemen. Misschien dat een andere dan hun eigen beperkte optiek (zowat alle teksten gaan weer over thema’s als drugs, groupies, geweld) een nuttige inspiratiebron kan blijken. Op deze plaat staan eigenlijk maar vier nummers die de rest kwa gemiddeld niveau ontstijgen; Star Star (de oorspronkelijke titel Starfucker is dus toch geschrapt) verloopt geheel in de beproefde Chuck Berry-traditie en is een van de beste produkten van dat genre; Dancing with Mr. D. brengt een soort rauwe spanning met zich mee die in de meeste andere nummers ontbreekt; 100 Years Ago is een bijna ouderwets en onverwacht melodieus Stones-nummer met prima gitaargeweld; Coming Down Again tenslotte valt op door het stemmige klanktapijt waarin Hopkins excelleert, wegkwijn-muziek van een zeer bijzonder gehalte. Dit laatste is overigens het enige nummer dat niet door Jagger wordt gezongen (ik neem aan dat het Keith Richards is) en hoewel de zang uitermate zwak is, onderstreept de opluchting waarmee je dit nummer ondergaat ook de conclusie dat er zo langzamerhand iets met Jagger aan de hand is: hij zingt clichématiger dan tevoren, zo boordevol maniërismen dat men zich alleen al daarom kan afvragen hoe lang de fans het nog zullen pikken. Erg lang, denk ik eigenlijk. •