Ze bestaan nog: rederijkerskamers. Er leven nog enkele voort van de honderden gezelschappen die in de vroegmoderne tijd het stedelijke en dorpse cultuurleven vormgaven met theater, optochten en literatuur. Uiteraard is er daarbij veel veranderd, zo is het Haarlemse Trou moet Blijcken nu een chique herensociëteit. In Brussel leeft de rederijkerskamer ’t Mariacranske nog altijd voort. De huidige rederijkersvereniging ’t Mariacranske-De Wijngaard (in 1821 fuseerde de kamer met de van oorsprong zeventiende-eeuwse toneelvereniging De Wijngaard en overleefde op die manier de bijna fatale gevolgen van de Franse tijd) houdt zich onder meer nog altijd bezig met het betere amateurtoneel.
’t Mariacranske bestaat dit jaar vijfhonderd jaar, een half millennium, dat is onwaarschijnlijk lang. Honderd jaar past nog in ons voorstellingsvermogen, dat is zoiets als een heel oude oma, maar vijfhonderd jaar… Er zijn dan ook niet zoveel zaken bestand tegen zoveel tand des tijds – ja, steden, gebouwen, kunstwerken ook – een paar jaar geleden vierde de David van Michelangelo bijvoorbeeld zijn vijfde eeuwfeest.
Ik moest aan de verjaardag van de David denken bij het doorlezen van het feestboek dat verscheen over de Brusselse kamer. Want hoe vier je zo’n buitengewone gebeurtenis? Voor het beeld in Florence lag het wel voor de hand: een grondige restauratie, studies en veel extra gadgets in de museumshop. Voor een onbekend fenomeen als de Brusselse rederijkerskamer ’t Mariacranske lag het voor de hand om universitaire geleerden een degelijk boek te laten schrijven over de geschiedenis, maar daarmee doe je natuurlijk maar gedeeltelijk recht. De kamer lééft immers nog. En dus heeft een comité in Brussel het anders aangepakt, verrassend, in lijn met de traditie en toch van deze tijd. De kapstok voor de viering werd een spektakelstuk uit de beginjaren van het bestaan van ’t Mariacranske, de weken durende presentatie van sneeuw- en ijsbeelden in de stad tijdens de barre winter van 1510-1511. Een gebeurtenis die eeuwenlang in de vergetelheid lag weggezonken, tot Herman Pleij het dichterlijke verslag dat Jan Smeken, aanvoerder van ’t Mariacranske, van de ijsfestiviteiten schreef, als uitgangspunt koos voor zijn brede studie naar de vroegmoderne stedelijke cultuur, Sneeuwpoppen van 1511.
De Brusselse sneeuwsculpturen – ja, David was ook in Brussel vereeuwigd, twee keer zelfs – hadden maar een kort leven, voor ze als lekwater wegstroomden in de goot. Toch heeft de organisatie ook de sneeuwbeelden gerestaureerd, en wel door moderne Brusselse kunstenaars te vragen de tekst van Smeken te interpreteren. Dat leverde gedichten op van bekende en minder bekende leden van het Brussels dichterscollectief als David Van Reybrouck, Geert Van Istendael en Taha Adnan, en beelden en installaties van leerlingen van de Academie voor Beeldende Kunsten Anderlecht. De resultaten van het hele project, krachtig WIT getiteld, kon het publiek zien en beleven op een wandelroute afgelopen winter door de straten van Brussel.
Die manifestatie is inmiddels weer afgelopen, maar er valt nog het nodige na te genieten en mee te beleven in het boek dat Rick de Leeuw, Anna Luyten en Remco Sleiderink hebben samengesteld. Het is een heel afwisselend boek geworden, dat een passend huldeblijk aan vijfhonderd jaar stedelijke cultuur biedt. Hoog en laag zijn daarbij niet te onderscheiden. Het boek opent met een, in zijn letterlijke weergave wat aandoenlijk, dubbelinterview (‘Dat was toch met Katrien, van de kantwinkel op de Graslei?’) met de twee mensen die worden getypeerd als de drijvende krachten achter de rederijkersvereniging van nu, het echtpaar René Willems en Hélène Meylemans. Het gesprek getuigt van een buitengewoon authentieke liefde voor het theater en het woord, vooral wanneer de twee elkaar gaan bevragen: na zoveel jaren huwelijk nog altijd niet uitgesproken over toneel.
Remco Sleiderink voert de lezer in kort bestek en zonder veel omhaal door de geschiedenis van ’t Mariacranske, dat zijn hoogtij in de zestiende eeuw beleefde, met getalenteerde artistieke leiders als Jan Smeken en Jan van den Dale. Dan volgt het gedicht van Jan Smeken met de beschrijving van het oorspronkelijke sneeuwfeest uit 1511, met een vertaling naar modern Nederlands door Rick de Leeuw, dichter en schrijver, maar toch vooral bekend als popmuzikant. Hij durft genoeg vrijheden te nemen om het pittige vers van Smeken te laten herleven: ‘Aan het Holland waren twee Noorse trollen/ Verbrand in hun smoel, verbrand aan hun hand/ De een ’n oud wijf, de snolste der snollen/ In haar kop gaapte een mond zonder tand’. De rest van het boek geeft een indruk van WIT, de winteractiviteiten van 2007. Bert De Keyser en David Van Reybrouck, curatoren van de onderdelen beeld en woord, worden kort geïnterviewd over het project. En uiteraard zijn de kunstwerken in fraaie foto’s vastgelegd en zijn de negen gedichten opgenomen, al dan niet met vertaling. Beeld en woord wisselen elkaar af en lijken in deze presentatie de dialoog aan te gaan. Anna Luyten en Rick de Leeuw geven een impressie van hun wandeling door de stad langs de beeldenroute en bezien de beelden in hun context.
Het slot is weer voor het verleden, in een stuk waarin de onbekende geschiedenis van de fusiepartner van ’t Mariacranske, De Wijngaard, wordt verkend. Rederijkerskamer ’t Mariacranske is geen naslagwerk, maar een fraai vormgegeven tijdsdocument en impressie van Brussels kunstleven. Het viert vijfhonderd jaar cultuur op een manier die eigenlijk veel spannender is dan de geijkte studie-plus-restauratie. Het gaat over de geschiedenis, maar nog meer over de kracht van creativiteit in de grote stad van vandaag.