
‘Nu rijden we echt naar het einde van de wereld’, lacht Nienke Vermaak. In haar rode autootje doorkruisen we het weidse laagland in de richting van de hoge dijk in de verte. We zijn onderweg naar de Eems-Dollard, het estuarium in het dunbevolkte Noordoost-Groningen, daar waar de Eems in de Waddenzee uitmondt. Toch zijn we niet helemaal alleen; één andere auto passeert ons op de smalle weg. ‘Dat is boer Bakker, de eigenaar van deze grond.’ Ze zwaaien naar elkaar.
Een paar minuten later staan we boven op de dijk. We kijken uit over het brede water waarin verschillende stroomstroken een eigen leven lijken te leiden. Het waait flink en er hangt waterkoude, lage bewolking boven de Dollard. Vermaak wijst links naar de Eemshaven waar we in wazig perspectief industriële gebouwen en de contouren van een energiecentrale ontwaren. Het datacenter van Google ligt daar ook, vertelt ze. Daarachter beginnen de Groningse wadden. Rechts van ons ligt de haven van Delfzijl en aan de overkant de Duitse havenstad Emden waar zich een Volkswagen-fabriek bevindt en grote zee-, marine- en baggerschepen geproduceerd worden. Het estuariene natuurgebied, in 2017 gevoegd bij het beschermde Natura-2000 Waddengebied, ligt letterlijk ingeklemd tussen industrie. ‘Met helder weer kun je het allemaal prachtig zien liggen.’ Vandaag zie ik alleen het recent aangelegde vogelbroedeiland met de naam Stern.
Dan draaien we ons om naar het binnenland. De hoge buitendijk en een lagere binnendijk begrenzen een tussengebied. We lopen via een pad naar beneden en Vermaak doet een hekje open naar deze ‘tussenruimte’. Achter de hoge dijk is twee jaar geleden de tweede, lagere dijk gebouwd en tussen die twee dijken bevindt zich nu ‘één grote proeftuin’. Vermaak is projectleider Dubbele Dijk namens de provincie Groningen. ‘Als ik er eenmaal over begin te vertellen, word ik altijd zo enthousiast dat ik niet meer kan stoppen.’
Het begon met een impuls vanuit het nationale Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dat programma moet ervoor zorgen dat Nederlanders geen natte voeten krijgen. In verband met de zeespiegelstijging in combinatie met de bodemdaling moest er iets gebeuren met de dijk tussen de Eemshaven en Delfzijl. ‘De standaardreactie is altijd geweest om de dijk dan maar weer op te hogen. Maar nu vroegen een paar verlichte geesten zich af of dat nou niet anders kon.’ Je kunt dijken namelijk niet tot in lengte der dagen blijven verhogen, op zeker moment is een grens bereikt. Bovendien daalt de bodem in dit gebied relatief veel, met name door aardgaswinning, dus die grens zou hier weleens nog eerder kunnen worden bereikt. Toen kwam het idee: wat als we het zoute water nu eens binnenlaten?
Het waterschap stond ervoor open. ‘Waterschappen zien immers ook wel dat het ophogen van dijken zijn grenzen kent en zij hebben dan ook in de regel wel interesse voor dergelijke innovatieve dijkconcepten.’
Tien procent van de wereldbevolking woont in laaggelegen kustgebieden, dat wil zeggen in gebieden minder dan tien meter boven zeeniveau. Bij onveranderde uitstoot van broeikasgassen zal volgens projecties van het ipcc in 2100 de zeespiegel 84 centimeter zijn gestegen. Prognoses die de laatste inzichten over de smelt van de ijskappen van Groenland en Antarctica meenemen komen zelfs uit op twee meter. Deze stijging zal een enorme impact hebben op de kwetsbare kustgebieden, maar een breed gedeeld gevoel van urgentie over een klimaatadaptieve kust lijkt vooralsnog te ontbreken.
Zo bleek uit een onlangs verschenen artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Ocean & Coastal Development dat veel gebieden in Europa, waar vijftig miljoen mensen in laaggelegen kustgebieden wonen, niet of onvoldoende zijn voorbereid op deze veranderingen. ‘Geen lijn in kustbescherming Europa’ kopte NRC Handelsblad op 9 februari naar aanleiding hiervan. Marjolijn Haasnoot, medeauteur en verbonden aan het gerenommeerde kennisinstituut voor watermanagement Deltares, benadrukt dat ‘plannen flexibel moeten zijn, omdat onzeker is hoe snel en hoeveel de zeespiegel gaat stijgen’.
Nederland wordt internationaal vaak als lichtend voorbeeld gezien als het gaat om bescherming tegen hoog water. We hebben er immers veel ervaring mee, nu een derde van ons land onder zeeniveau ligt. De eerste beelden die hierbij in de regel opdoemen zijn die van dijken en waterkeringen, knappe ingenieurs uit Delft en natuurlijk de unieke Deltawerken in Zeeland. Minder bekend zijn de innovatieve en flexibele kustbeschermingsprojecten die de laatste jaren zijn ontwikkeld in Groningen. Komt de rest van de wereld voortaan hier inspiratie opdoen voor de ontwikkeling van een toekomstbestendige kust?
Het idee voor de dubbele dijk is simpel: bouw een lagere dijk in een soort ring achter de hoge dijk en maak een opening in de eerste dijk. Hiermee komt zout water en slib het tussengebied in en biedt de op deze manier ontstane kwelder bescherming aan het achterland. ‘Eigenlijk is het al een oud principe’, vertelt Nienke Vermaak. Vroeger had je overal twee en soms wel drie dijken achter elkaar: de waker, de slaper en soms nog de dromer. Bovendien was het gebruikelijk dat sommige gebieden af en toe onder water liepen. Maar de laatste tijd zijn in Nederland vooral hoge en harde dijken gebouwd waardoor de dubbele dijk inmiddels weer een ‘innovatief dijkconcept’ kan worden genoemd.
Het binnenlaten van zout water was echter vloeken in de kerk van de boeren die van oudsher vasthouden aan een strikte scheiding tussen zout en zoet. Logisch: de meeste gangbare gewassen groeien niet in zilte grond. Bovendien zullen boeren niet snel staan te trappelen om kostbare landbouwgrond ‘weg te geven’ aan de zee. Het werd tijd voor creatief nadenken. Vermaak noemt het ‘zoeken naar meekoppelkansen’. ‘We gingen kijken hoe we waarde zouden kunnen teruggeven aan de grond.’ Een van de agrariërs, boer Bakker die we net voorbij zagen rijden, was uiteindelijk bereid om een stukje van zijn grond te verpachten aan de provincie en zo stond de weg vrij voor het bouwen van het dubbele-dijkconcept.
Vanuit andere voorstudies, zoals de pilot Ophogen Landbouwgronden, bleek dat veel agrariërs er wel oren naar hebben om het slib dat tussen de dijken zou worden opgevangen op hun akkers uit te rijden. ‘Slib is uitermate geschikt om de grond mee te verrijken. Door bodemdaling en veenoxidatie wordt veel grond steeds minder bruikbaar. Als je daar nou een meter van deze slib op kunt leggen, dan is die grond weer toekomstbestendig. Het slib is in eerste instantie natuurlijk wel zout, maar dat kun je eruit logen of spoelen. We zijn nu aan het onderzoeken hoe je dat het best kunt doen.’
Het project is tot stand gekomen vanuit het grootschalige meerpartijenprogramma Eems-Dollard 2050, dat de zeldzame natuur van het Eems-Dollard-gebied in evenwicht wil brengen. Het probleem is dat er momenteel te veel slib in het estuarium is. Grote gebieden rondom de Eems-Dollard zijn in de afgelopen eeuwen ingepolderd. Daardoor zijn er in de kustzones weinig tot geen natuurlijke overgangszones tussen land en water meer. Die ‘zachte overgangen’ zijn juist essentieel voor de unieke natuur in het estuariene gebied. Het slib kan namelijk met harde overgangen aan de randen niet bezinken en maalt eigenlijk rond in een soort badkuip, omdat het nergens heen kan. Het water wordt troebel waardoor er minder leven mogelijk is. Niet goed voor de biodiversiteit. Kortom: voor de gezondheid van het estuarium is het zaak dat er slib uit het systeem verdwijnt.
‘Als wij een opening maken in de dijk, dan kan het slib weg uit het estuarium en hier in het kweldergebied tussen de dijken bezinken’, zegt Vermaak. Het idee is dat je het slib er eens in de zoveel tijd uithaalt. De vraag is vervolgens wat je met al dat slib kunt doen. ‘De beste manier om het slib kwijt te raken is om vraag te creëren. Dan wordt het een soort delfstof.’ Zo kun je het na behandeling uitrijden over gedaalde landbouwgrond, maar je kunt er bijvoorbeeld ook klei van maken waarmee je weer dijken kunt versterken. Dat gebeurt op dit moment in nieuw ontwikkelde kleirijperijen. Ten slotte wordt er geëxperimenteerd met het persen van slibblokken om in de bouw en infrastructuur te gebruiken.
Het klinkt als één groot succesverhaal, maar Vermaak zegt dat ze genoeg tegenslagen heeft gehad. ‘Dat is ook juist het mooie van het pionieren dat je hier doet. Je loopt telkens ergens tegenaan en dat kan een tegenvaller zijn, maar ook opeens een opening. Of allebei tegelijk.’ Zo noemt ze een gesprek met boeren toen ze in het begin had bedacht om de tussendijkse grond te gaan verpachten. De tweede binnendijk is gebouwd met grond uit het binnendijkse kweldergebied waardoor die veel minder bruikbaar was geworden. ‘Ze lachten ons gewoon uit. Ze zeiden: “Jullie zijn maf geworden. Jullie hebben net het duurste stukje teelaarde eraf gehaald en nu wil je het gaan verpachten?”’
Maar toen kwam ze in contact met een hoogleraar plantenfysiologie aan de Rijksuniversiteit Groningen die graag wilde experimenteren met zilte landbouw op deze verarmde grond. Hij vond het juist perfect: dit is namelijk precies het soort grond in de landen waar de boeren hun pootaardappelen naartoe exporteren, zoals Pakistan of India. Hij wilde niets liever dan direct aan de slag. In het tussengebied ligt dan ook een duidelijk afgebakend stuk bruine grond voor experimenten met zilte landbouw. ‘Als wij erachter kunnen komen hoe we op deze grond zouttolerante aardappels kunnen telen, dan hebben we goud in handen’, roept Vermaak.
Naast zilte landbouw wil Vermaak, als er eenmaal slibarm water beschikbaar is, aan de slag met aquacultuur, zoals het kweken van kokkels of zeewier. De tussenruimte ziet ze als een groot laboratorium: ‘Iedereen die ruimte voor onderzoek nodig heeft kan zich melden om in het gebied te leren door te doen.’
Naast de bruine grond ligt een groen gebied waar plantjes zijn ingezaaid. ‘Dat is groenbemesting. We oogsten die plantjes niet, maar ploegen ze op een gegeven moment juist weer onder de grond, zodat de grond zichzelf eigenlijk bemest.’ Het idee is dat de grond zo over twee jaar is hersteld van het verwijderen van de toplaag.
Waar Vermaak de meeste energie van krijgt is dat niets voorspelbaar is in de tussenruimte. Zo stond afgelopen lente alles plotseling vol met kamille, typische pioniersvegetatie. ‘Het was één gele zee hier, prachtig gewoon. Maar ja, wat ga je daarmee doen?’ Toen bleek dat een bedrijfje in Friesland, Cruydt-Hoeck, werkt met wilde planten- en bloemenzaden. Zij wilden die kamille wel hebben. ‘Heel leuke jongens die hiernaartoe kwamen om al die kamille te oogsten. Een deel van de zaadjes hebben we uiteindelijk in de kerstpakketten van de provincie gestopt. Financieel is het onbetekenend, maar het is geweldig om te zien dat, als je de natuur even zijn gang laat gaan, je dit soort onverwachte cadeautjes krijgt.’
Ze hebben er bovendien van geleerd: zo bleek de binnendijk een bijzondere aantrekkingskracht uit te oefenen op de zeer zeldzame tweekleurige vleermuis die daar kan foerageren. ‘Het waterschap gaat nu extra wilde bloemenmengsels op de binnendijk inzaaien om nog meer insecten te lokken en het zo nog aantrekkelijker voor ze te maken.’ Niet alleen voor zeldzame dieren en planten is het gebied een trekpleister, ook studenten van een middelbare landbouwopleiding komen binnenkort het terrein gebruiken. ‘Heerlijk toch? Jonge mensen die hier lekker met hun tractors kunnen oefenen.’

De geestdrift van Nienke Vermaak is aanstekelijk. En de dubbele dijk staat niet alleen, de vernieuwende kustprojecten schieten hier als paddenstoelen uit de grond. Zo sta ik even later met Peter van Dijken, omgevingsmanager van Eems-Dollard 2050, op de hoge dijk uit te kijken over de Groote Polder, een gebied van veertig hectare achter de dijk tussen Termunterzijl en Delfzijl. ‘Het land daar beneden ligt ver onder zeeniveau’, zegt hij. ‘Daar hebben we te maken met bodemdaling en veenoxidatie.’ Dat laatste ontstaat als veengrond in aanraking komt met zuurstof. Het meeste veen hier in Groningen wordt afgedekt met een dun laagje klei, maar als die klei inklinkt of verdroogt en er komen scheuren en gaten in, dan komt zuurstof in verbinding met het veen en verbrandt dat veen in de ondergrond, met als gevolg dat die bodem nog veel verder gaat dalen.
Veenoxidatie ontstaat door bodemdaling, maar veroorzaakt vervolgens ook weer bodemdaling, een zichzelf versterkend proces. ‘We lopen steeds meer risico op veenoxidatie’, zegt Van Dijken. ‘Er zijn al agrariërs hier die het merken. Dat is nu nog geen ramp, maar als we niks doen, dan gaat dat voor toekomstige generaties wel een ramp worden.’ We keren ons om naar het water. ‘Tja, aan die kant hebben we natuurlijk te maken met zeespiegelstijging.’ Stijgende zee en dalend land, een levensgevaarlijke combinatie.
Ook hier is nu het plan om een duiker, een opening in de dijk, aan te brengen om zout water en slib de Groote Polder binnen te laten, waardoor die kan meegroeien met de zeespiegel. Het slib uit de Eems-Dollard versterkt de dijk van binnenuit. ‘Op die manier kunnen we voorsorteren op de toekomst’, zegt Van Dijken. Het land gaat daardoor veel meer lijken op hoe het er hier vroeger uitzag. ‘Voordat we die dijken massaal met asfalt zijn gaan ophogen had je allemaal geulen naar het binnenland. Het slib kon toen bezinken in het achterland. Maar nu hebben we al die geulen afgesloten met een hoge, harde dijk. Het water van de Eems-Dollard klotst tegen die dijken omhoog. Het slib kan nergens heen.’
Ook bij de Groote Polder komen verschillende belangen samen. Zo worden vissen aangetrokken door zoet water. Door het creëren van een zoet-zoutovergang via de duiker kunnen vissen vanuit het zoute water de zoete ‘lokstroom’ volgen. Van Dijken vertelt dat de vissers in Termunten ‘heel blij’ werden van het idee om op deze manier vismigratie te stimuleren. Zij ervaren nu een grote afname van bijvoorbeeld glasaal (paling).
Waar men in het Dubbele Dijk-project de combinatie zoekt met zilte landbouw en aquacultuur, is het de bedoeling dat de ruimtelijke veranderingen in de Groote Polder gepaard gaan met recreatie en toerisme. Termunterzijl is een schattig oud dorpje dat in de zomer vol toeristen zit. ‘Vergelijk het met Volendam’, aldus Peter van Dijken. Hoe dat nieuwe toerisme in de naastgelegen Groote Polder eruit komt te zien is een ‘spannende vraag’. Van Dijken is huiverig om hier zijn eigen ideeën over te spuien, ‘maar als ik de eigenaar van de camping hier zou zijn, dan zou ik het wel weten’. De naam van de camping, Zeestrand, doet niet bepaald recht aan het piepkleine strandje dat hier achter de dijk ligt, maar de mogelijkheden van de herinrichting van de Groote Polder voor de camping zijn legio. Drijvende vakantiewoningen, zwemplekken, ‘maar nogmaals, ik ga het niet zeggen. We willen echt dat de mensen later zeggen: dit hebben wij met elkaar bedacht.’
Afgelopen september, tijdens een grote bewonersbijeenkomst, stond het merendeel van de bewoners open voor de plannen. Draagvlak is belangrijk, want er is nu geen dringende, maatschappelijke reden om verandering af te dwingen. ‘Natuurlijk zijn er altijd een paar mensen die overal tegen zijn. Het is een minderheid, maar die maken wel veel lawaai. Wat ik nadrukkelijk zeg is: als je overal tegen bent, prima. Dan gaat er niets door. Maar dan lopen jullie wel de kans om over tien of twintig jaar, als het inmiddels wel dwingende maatschappelijke redenen zijn geworden, als die zeespiegel echt flink hoger is geworden, veel kleinere beïnvloedingsruimte te krijgen dan nu. Nu heb je de kans om mee te praten, pak die handschoen op. Dat komt wel aan, denk ik.’
De gesprekken liggen nu stil door corona en dat laat Van Dijken maar even zo. ‘Dit zijn geen mensen waar je digitale sessies mee moet gaan plannen.’ Zodra het kan, organiseert hij weer een bijeenkomst. Hij heeft de lijstjes met contactpersonen al gemaakt.
Het verderop gelegen Delfzijl is een havenstadje, maar dat zou je niet zeggen als je erdoorheen loopt. Al het leven speelt zich af achter de hoge dijk. ‘We hebben heel lang geleefd met ons gezicht naar het land in plaats van naar de zee. De kust is lange tijd dat kleine streepje geweest, maar dat gaat nu veranderen. We moeten ons omdraaien naar het water. Er zijn mooie kansen om het maritieme karakter van dit gebied te versterken’, reflecteert Van Dijken.
Midden in de haven van Delfzijl wordt nu regelmatig overtollig zoet water uit het binnenland de Eems-Dollard op gespuid. Dat gaat om grote hoeveelheden. De maximum capaciteit van de spui bedraagt tachtig kubieke meter per seconde. Door het spuikanaal gaat de recreatievaart aan Delfzijl voorbij en zijn er weinig terrasjes voor toeristen, wat afbreuk doet aan het pittoreske karakter van het havenstadje. Daarom is het plan om dat water in de toekomst om te leiden en via dezelfde opening in de dijk bij de Groote Polder de Eems-Dollard op te spuien. De duiker gaat dan tevens dienstdoen als spuigat. ‘Je krijgt dan nog meer vermenging van zoet en zout water hier, wat weer goed is voor de vismigratie, vogels en voor het water in de Eems-Dollard. En Delfzijl krijgt zo de kans om meer toeristen te trekken als echt havenstadje.’ Dit zijn plannen voor de langere termijn, maar Van Dijken moet er nu wel alvast rekening mee houden.
Zo is het hele gebied rondom de Eems-Dollard in flux. Ook in Delfzijl zelf zoemt het van de plannen voor de toekomst. Tegelijkertijd zijn er ook al plannen uitgevoerd. Voor de kust van Delfzijl heeft Stichting Ecoshape, een consortium van kennisinstellingen, ingenieursbureaus en baggeraars, gezorgd voor het aanleggen van een buitendijkse pionierkwelder waar de afgelopen twee jaar de natuurlijke kwelderontwikkeling intensief is gemonitord.
Petra Dankers werkt voor ingenieursbureau Royal Haskoningdhv en was projectleider van deze kwelder. Aan de telefoon vertelt ze me dat de vraag van Delfzijl kwam. De waterkering voldeed niet meer, maar de dijk werd eigenlijk te hoog. Ecoshape kwam toen met het idee voor de buitendijkse kwelder, eigenlijk het omgekeerde van de dubbele dijk. Hier ligt een laaggelegen vooroever vóór de hoge dijk, waardoor golven worden gebroken voordat ze bij de dijk aankomen.
‘De golfaanval neemt af tot wel zestig procent tijdens extreme weersomstandigheden en de golfoverslag tijdens zeer extreme omstandigheden kan 25 procent lager uitvallen’, zegt Dankers. ‘Hierdoor raakt de dijk minder snel beschadigd en kan hij lager blijven.’ Bovendien is er een park gekomen waar mensen kunnen wandelen en is er een bescheiden stadsstrand gecreëerd. ‘Daar waren ze in Delfzijl zo enthousiast over dat ze meteen aan de slag wilden. Voor het ecologische systeem zelf doet zo’n strandje niets, maar voor Delfzijl is het heel belangrijk.’ In de kwelder wordt geëxperimenteerd met verschillende scenario’s. Variabelen zijn bijvoorbeeld de percentages slib in de grond, wel of niet inzaaien met zeekraal. ‘Het is echt een experiment. Dat wat werkt kunnen we later misschien opschalen.’
Tegelijkertijd is Dankers realistisch. Er zijn nog steeds grote problemen die niet zomaar zijn opgelost. Daarin speelt Duitsland een belangrijke rol. Bij Papenburg in Duitsland ligt aan de Eems een grote werf voor cruiseschepen. ‘Een paar keer per jaar moet zo’n schip over die rivier naar de Noordzee. Een enorm cruiseschip dat eigenlijk door een soort beekje moet.’ Het Duitse deel van de Eems is feitelijk dood. Dat vinden de Duitsers erg, maar economische factoren zijn aan de Duitse kant, net als in Nederland, vaak doorslaggevend geweest. ‘Over dertig jaar zullen ze die werf misschien wel willen verplaatsen, maar nu is de situatie zoals die is. Het enige wat we nu kunnen doen is, samen met Duitsland, zorgen dat het gebied ecologisch zo goed mogelijk blijft en dat de troebelheid van het water niet verslechtert.’
De nacht breng ik door in het Eemshotel, een gebouw op palen dat in de Eems-Dollard staat. De eigenaar heeft net een nieuw terras gebouwd en met het nieuwe strand ernaast zag de toekomst er zonnig uit. Tot corona. ‘De vraag is of ik deze lockdown uit kan zingen. We hebben nauwelijks buffer meer’, zegt hij. Om de aangeplante zeekraal in de pionierskwelder moet hij een beetje lachen. ‘We zullen zien of dat toekomst heeft’, bromt hij.
Vanaf het balkonnetje van mijn kamer kijk ik naar het slib dat geribbelde patronen heeft gevormd in talloze schakeringen bruin en grijs; verder weg stroomt het water. ’s Avonds hoor ik meeuwen krijsen en de wind loeit langs mijn raam. Als ik wakker word zijn de patronen verdwenen; het is vloed.
Met Frances Heijman, de kersverse pro-grammamanager van Eems-Dollard 2050, maak ik de volgende ochtend een wandeling naar de kwelder van Delfzijl. Ze woont inmiddels vier jaar in Oost-Groningen en voelt zich al behoorlijk thuis. ‘Dit is mijn droombaan. Mooier dan dit kan het niet worden.’ Volgens Heijman zit het pionieren in het Groningse dna: ‘Dit is altijd een gebied geweest met grote uitdagingen. Als je de Bosatlas van de Wadden erbij pakt, dan zie je niet één of twee verdronken dorpen en ook niet vijf of zes. Nee, in en rond het Eems-Dollard-gebied verdwenen in de loop van de eeuwen tientallen dorpen en nederzettingen onder de zeespiegel. Waar wij nu staan was vroeger zee. Er is veel land op het water gewonnen en daar zijn mensen ook trots op. Maar daar komen nu weer nieuwe uitdagingen uit voort.’
Toch is ze overtuigd van de kansen voor dit gebied. ‘Dat is weleens frustrerend. Als mensen aan Groningen denken, denken ze aan aardbevingen en aan open landschappen waar je uit je broek waait. Maar dat is onzin, het is hier prachtig. Hier gebeurt het nu juist allemaal.’ Omdat Groningers nuchter en bescheiden zijn, vertellen ze dat meestal niet aan de buitenwereld. ‘Tja, dus dan ga ik maar op die trom slaan’, lacht ze.
Interbestuurlijke samenwerking, het specialisme van Heijman, blijft vaak steken op theoretische bespiegelingen over hoe samengewerkt zou moeten worden of verloopt stroef omdat de governance eerst helemaal uitgekristalliseerd moet zijn. ‘Hier is het: nait soezen, moar deurbroezen. Er is een probleem en je gaat met elkaar om tafel om het op te lossen. Op gelijkwaardige basis, maar ieder vanuit zijn eigen belang en verantwoordelijkheid.’ Zo werken overheden, kennisinstellingen, marktpartijen, landschapsbeheerders, landbouworganisaties en natuur- en milieuorganisaties hier allemaal met elkaar samen. Vanuit het oorspronkelijke probleem – ecologisch herstel van het estuarium door vermindering van het slib in het water – zijn veel kansen ontstaan rondom de nuttige toepassing van dat weggevangen slib. Kansen op het gebied van ecologisch herstel, maar ook juist mogelijkheden voor een klimaatadaptieve kust.
‘Groningers hebben van oudsher hun eigen broek moeten ophouden. Dus het pionieren en “gewoon doen” is een beetje de aard van het beestje’, zegt Heijman. Maar ook ligt het aan individuele personen die het verschil kunnen maken. Nienke Vermaak denkt bijvoorbeeld dat het van wezenlijk belang is dat bestuurders ‘bold’ zijn. ‘Het gaat erom dat bestuurders lef hebben, maar ook dat ze echt ergens voor gaan staan.’ Peter van Dijken, die al heel lang in dit gebied werkt, is het daarmee eens. ‘De lijnen zijn hier kort. Mensen weten elkaar te vinden. Men werkt integraal en dat is niet alleen op papier.’
De hier geboekte resultaten geven voldoende handvatten om elders in Nederland en wereldwijd dergelijke ideeën toe te passen. ‘De kennis die hier nu wordt ontwikkeld kan uiteindelijk overal in de wereld van pas komen’, zegt Heijman. ‘We hebben immers allemaal te maken met bodemdaling, zeespiegelstijging en afname van biodiversiteit. Die kennis kan Nederland goed ontwikkelen en exporteren, maar het is niet altijd makkelijk om er voldoende financiering voor te krijgen.’
‘Veel Europese en rijksmiddelen landen in de Randstad, maar de oplossingen liggen wellicht juist hier.’ Heijman verwijst met instemming naar Floor Milikowski’s laatste boek Een klein land met verre uithoeken waarin de geograaf en journalist schrijft: ‘Omdat de aandacht vanuit politiek Den Haag niet meer uitgaat naar het ondersteunen van de meest kansarme delen van het land maar naar het versterken van de meest kansrijke delen, worden de verschillen steeds groter tussen de plekken waar ieder jaar meer mensen, banen, scholen en cafés zijn en de plekken waar het juist afneemt. De platte polder verandert in een mozaïek van winnaars en verliezers.’
Heijman denkt met Milikowski dat dit versterken van succesvolle gebieden ertoe heeft geleid dat Groningen, ‘ik zeg het even wat on-parlementair, aan de laatste tiet is komen te liggen’.
Ondertussen slaat Heijman onvermoeibaar op haar trom, raakt Vermaak niet uitgepraat over de dubbele dijk en is Van Dijken trots op de innovatieve dijkconcepten uit de Eems-Dollard. Want juist in de kwelders, in de tussenruimte, is er ruimte voor interdisciplinair werken, voor fouten maken zonder daar direct op te worden afgerekend. In de tussenruimte van de kwelder stroomt water en slib via de duiker binnen en ontstaat ruimte voor ‘ontschotting’ in ruimtelijke en bestuurlijke zin. Natuurlijk blijven dijken noodzakelijk in Nederland, maar als we daar waar mogelijk het water en daarmee een bepaalde mate van onzekerheid accepteren, dan blijken onverwachte, nieuwe wegen zich te openen. Misschien is de Eems-Dollard dan ook wel helemaal niet het einde van de huidige wereld, maar juist het begin van een nieuwe.