Veel hedendaagse filosofen zijn ijdeltuiten, aldus Pagès, die de laat erkende Schopenhauer aan het begin plaatst van een kwalijke traditie waarin denkers bewieroking en nestwarmte begonnen te zoeken. Schopenhauer, die heel zijn leven miskend was, werd op zijn 63ste op slag beroemd met zijn Parerga und Paralipomena, een in zijn ogen relatief onbeduidend werkje. De misogyne Schopenhauer werd door zijn plotselinge erkenning gevoelig voor vrouwelijke vleierij. Hij signeerde en poseerde: ‘Dit portret laat mijn voorhoofd en neus op een ongekend perfecte wijze zien. Het is onbetaalbaar.’
Ooit lag het anders. De neoplatonist Plotinus vertrouwde zijn geschriften alleen aan zorgvuldig geselecteerde personen toe. Spinoza schreef voornamelijk voor zijn Hollandse vrienden en liet de Ethica, zijn hoofdwerk, in de la liggen.
In de loop der tijden heeft de filosofie in de ogen van Pagès een dodelijke verschraling ondergaan, want vroegere denkers hadden een veel groter repertoire aan toonzettingen, waaronder de dialoog, de schimprede, het dagboek, het plechtig vertoog, het gedicht, de allegorie, het manifest en zelfs de belediging. Die moderne verarming van filosofische genres hangt volgens Pagès samen met de professionalisering van de filosofie, die wordt bedreven als een gewoon beroep dat inkomen waarborgt. Pagès meent dat het geen kwaad zou kunnen om een steen in de kikkerpoel te gooien: ‘Stel je voor dat bij het toelatingsexamen een onderwerp in aforismen moest worden behandeld… En waarom geen proeve in beledigingen bij het mondeling doctoraal?’