Doorgaans kan ik me goed vinden in het dagelijkse stukje van Maarten Huygen in NRC Handelsblad. Zijn tv-rubriek werkt onmiskenbaar verfrissend op de lezer. Bovendien is Maarten een stilist met een scherp oog; niet alleen voor details, maar ook voor het verband eromheen. Maar Maarten is veel te lang met vakantie geweest, het zij hem gegund, en keerde afgelopen maandag op een onfortuinlijk moment terug. De zomerse loomheid was nog niet van zijn vinger topjes afgeschud, zodat hij zich liet verleiden tot een, bij hem zeldzame, foute analyse. Naar aanleiding van de spectaculaire uitschakeling van het nationale elftal in Dublin liet hij, ietwat provocatief, zijn intellectualistische blijdschap knetteren. Onder de kop «Hoera, geen oranje» begon hij zijn requiem met deze woorden: «Heerlijk, zo'n vooruitzicht op een seizoen zonder oranje toeters, gezichten, slingers en bierbuikenpolonaises. Het was het mooiste nieuws van het weekeinde.»

Zoveel kortzichtigheid werkt ontstemmend. Anders dan Huygen veronderstelt, zal het komende seizoen, juist vanwege deze uitschakeling, een orgie worden van oranje toeters, gezichten, slingers en polonaises. Met dat verschil dat het infantiele oranjegeblèr van dit volk een duidelijke verschuiving gaat vertonen: van het voetbal naar het monarchaal.

De gegevens zijn bekend. Het uitdragen van de nationale identiteit en het beleven van de eigenheid zijn in Nederland onderhevig aan strikte beperkingen. Militaire parades, culturele manifestaties of heldenverering verenigen het volk geenszins. Blijven twee algemeen aanvaarde domeinen over waar het uitkrijsen van ludiek nationalisme wordt getolereerd: rondom de bal en de kroon. Die twee terreinen grenzen aan elkaar. Op de tribunes dragen Nederlanders Oranje kronen en Máxima-kapsels; op de vrijmarkt met koninginnedag oranje voetbalshirts. Het nationale elftal wordt liefkozend met de naam van de koninklijke dynastie aangeduid, terwijl geen spatje oranje op de nationale driekleur is terug te vinden.

Maarten Huygen had beter zijn tv-rubriek met een fictieve scène kunnen inluiden. In een paleis zitten op zaterdagmiddag drie kijkers met zweet in de handen tv te kijken. Over het gezicht van Beatrix schuift een lagedrukgebied terwijl Alex zichtbaar wordt verscheurd. Máxima volgt de Ierse verrichtingen met een opportunistisch oog. Als in de 69ste minuut McAteer de bal langs Van der Sar in het doel schiet, valt Bea schreeuwend van vreugde in de armen van Máxi terwijl Alex schaapachtig glimlacht, niet wetend of hij wel of niet moet klappen. De gordijnen gaan dicht om de Oranjes zonder pottenkijkers de kans te geven de uitschakeling van Oranje tot het ochtendgloren binnenshuis te vieren.

Deze orgastische ontploffing van onbeschaamde blijheid is begrijpelijk. Tot het EK van 2004 zijn de reserves van Oranje zeker van een plaats in de basis. Voor hen ligt een voetballoze weg open. Een oranjezee van aandacht op een cruciaal moment. Bij gebrek aan voetbal zal de belangstelling van het klootjesvolk zich logischerwijs op de tweede garnituur in de paleizen richten. En geef ze eens ongelijk. In plaats van verwende oranjerijkaards met zonnebrillen die zichzelf permanent overschatten, krijgen ze oranje komedianten; weliswaar nog rijker en verwender, maar die altijd op het juiste moment op bevel van de premier hun wortels schuldbeseffend weten te verloochenen en afstand weten te nemen van fascistische open bronnen.

Slechts drie dagen na de droeve uitschakeling zijn Máxi en Alex aan hun warming-up in de provincies begonnen. Op 02-02-02 organiseert Nederland zijn eigen WK in Amsterdam en vanaf dan is het wachten op het doelpunt van spits Alex. Als dat snel wordt ingeschoten zal ten tijde van Japan en Korea het balvormige buikje van Máxi alle aandacht opeisen. Een droomscenario met oranje toeters, gezichten, slingers en polonaises.