
Fotograaf Gerard Fieret (1924) bewoont een bescheiden kamer in het Van Limburg Stirum Huis, een verzorgingstehuis in de stationsbuurt van Den Haag, de stad die hij tijdens zijn leven zelden heeft verlaten. Het zes verdiepingen tellende gebouw is rond een binnenplaats gebouwd. De balkons hebben uitzicht op zware tuintafels, stoelen en geparkeerde auto’s. Binnen heerst een centraal verwarmde tropische hitte.
De kunstenaar staat bij de deur van zijn kamer, wilde baard en Afghaanse muts, leunend op zijn rollator. Hij is op weg naar buiten, hij had ons pas een dag later verwacht. Hij verontschuldigt zich voor zijn geheugen en ontvangt het bezoek vriendelijk. Een bed, een kast, een rommelige tafel, een verschoten reproductie van Constable aan de muur, de televisie staat aan. Verpleegsters van het verzorgingstehuis komen binnen en vragen of meneer Fieret iets wil drinken. Hij wijst naar zijn gasten. Zelf wil hij niets.
‘Ik ben honderd procent invalide’, beschrijft Fieret zijn situatie. ‘Mijn geheugen is helemaal nul komma nul.’ Omdat hij nauwelijks meer kan lopen, woont hij in een verzorgingstehuis, maar hoe hij daar terecht is gekomen, kan hij zich niet meer herinneren. De mededeling over zijn geheugen blijkt weinig betrouwbaar. ‘Ik ben natuurlijk ook een mystificator’, zal hij even later zeggen. ‘Maar een met humor.’
Een mystificator is Gerardus Petrus Fieret zonder twijfel: zijn verleden is in nevelen gehuld. Het enige harde feit dat we hebben, is dat hij geboren is op 19 januari 1924 in Den Haag. Waarschijnlijk heeft hij korte perioden vlak voor en vlak na de Tweede Wereldoorlog les gehad op de Koninklijke Academie. Laat jaren dertig zou hij een assistent zijn geweest bij Martinus Nijhoff Uitgevers. Succesvoller was hij na de oorlog als handelaar in etnografica. Volgens de overlevering kocht hij zijn eerste camera, een tweedehands Praktiflex, aan het eind van de jaren vijftig en heeft hij even voor het Nederlands Danstheater gewerkt als theaterfotograaf.
Toen Fieret in de vroege jaren zestig regelmatig in het Haagse etablissement De Posthoorn kwam, was hij vooral bekend als tekenaar. Fotograaf Jacques Meijer (1934), die twee korte films over Fieret zou maken, herinnert zich hem als een ‘kleurrijke’ maar ‘moeilijke’ figuur. Jacques Meijer: ‘Hij kon overdreven charmant zijn, cadeautjes meebrengen voor mijn vrouw, maar in het café werd hij ongeremd, ging hij mensen beledigen, dat eindigde vaak in vechtpartijen. Uit veiligheidsoverwegingen nodigde ik hem nooit thuis uit. We spraken altijd af bij hem op het atelier of in het café.’
Ook Wieteke van Dort (1943), die in de jaren zeventig met Fieret bevriend raakte en hem hielp bij het publiceren van zijn gedichten, brengt Fierets tweeslachtige, bijna schizofrene karakter ter sprake: ‘Gerard kon bijzonder aimabel zijn. Hij gaf veel tekeningen en zelfs een enkele keer foto’s weg. Maar dan opeens sloeg zijn stemming om en werd hij achterdochtig. Hij kreeg af en toe een woedeaanval. Zelf noemde hij dat zijn “demonen”.’
Fierets grillige karakter maakte langdurige vriendschappen praktisch onmogelijk. Meijer: ‘Overal waar hij kwam, wilde de omgeving hem uiteindelijk weg hebben. Hij heeft altijd in de ruziesfeer gezeten. Toen ik mijn films over hem maakte, werden door buurtgenoten van Fieret de banden van mijn auto lek geprikt.’
Rond 1965 begon Gerard Fieret autonome foto’s te maken. Zijn Russische Zenit-E, een eenvoudige kleinbeeldcamera, nam hij overal mee naartoe. Met verwondering, bewondering en een verfrissend gevoel voor humor legde hij zijn omgeving vast: zijn kelderkamer/atelier, de straat, kinderen, duiven, auto’s, zijn dove kat, en vrouwen, vooral vrouwen. Als een voyeur met toestemming wist hij van elke vrouw een speelse en spontane verschijning te maken. Fieret fotografeerde met de blik van een geliefde, hij erotiseerde zijn modellen zonder ze te exploiteren en ving een tedere ongedwongenheid in de poses die de vrouwen zelf hadden aangenomen.
Vrouwen die voor hem wilden poseren, zocht hij op straat, op de redactie van Fototribune, maar ook op de vestiging van secretaresseopleiding Schoevers tegenover het Gemeentemuseum Den Haag. Jacques Meijer: ‘Hij kwam vooral graag op de redactie van Fototribune als ik er niet was; dan probeerde hij de dames die daar werkten over te halen om mee te gaan naar zijn fotostudio. Verder is het voor mij altijd een raadsel gebleven waar hij die modellen vandaan haalde. Sommigen zeggen dat hij ze bij een school oppikte, anderen menen dat er veel prostituees tussen zaten, en vrouwen die even in een labiele periode van hun leven verkeerden, anders doe je zoiets niet.’
Portretfotograaf Koos Breukel (1962) verwondert zich over de tientallen, zo niet honderden vrouwen die zich gaven voor Fierets lens. Koos Breukel: ‘Ik heb nooit begrepen hoe het dat soort mannen lukt om vrouwen mee hun rovershut in te slepen. Wanneer ik vroeger een meisje vroeg om mee te gaan naar mijn studio, kreeg ik een handtas naar mijn hoofd. Wellicht lukte het hem juist omdat hij zo’n merkwaardige figuur was. Hij viel natuurlijk in de categorie “spannende man”.’
Dat zoveel modellen zonder problemen voor Fieret uit de kleren gingen, had ook te maken met de tijdsgeest. Zangeres en vroeger (gekleed) model van Fieret, Soesja Citroen (1948): ‘We hebben het hier over de jaren zestig en zeventig. Naakt was toen helemaal niet zo’n issue. Naakt was natuurlijk.’ De naaktportretten van Fieret luidden een nieuwe fase in de portretfotografie in, meent schilder Sipke Huismans(1938), kennis van Fieret. Sipke Huismans: ‘Die ongedwongenheid, die geilheid – dat zag je in de fotografie van de voorgaande decennia niet.’
Fieret bewoonde in die tijd een kelder in Den Haag die tegelijk leefruimte, studio en donkere kamer was. Hij drukte al zijn foto’s zelf af. Bij fotozaken vroeg hij om resten fotopapier en ontwikkelchemicaliën. Stromend water had hij niet, hij spoelde zijn afdrukken buiten of in het badhuis. Volgens Jacques Meijer was Fierets werkwijze weinig zelfbewust: ‘Gerard beschikte niet over de techniek, het temperament en de middelen om het volgens het boekje te doen. Hij smeet zijn film uit een camera met een slechte lens in te hete of te koude ontwikkelaar, en gooide het dan voor onbepaalde tijd in de fixeer. Je kon hem niet vragen: maak eens een foto zónder grove korrel.’
Zonder acht te slaan op fotografische conventies gaf Fieret zijn beelden vorm. Overbelichting, onderbelichting, harde contrasten, onscherpte, abrupte afsnijdingen: een foto kon bij Fieret kreukels, vlekken of krassen vertonen, scheuren zelfs, beschimmelde of anderszins beschadigde negatieven zorgden voor onvoorspelbare effecten. Sipke Huismans: ‘Hij tartte de wetten van de fotografie, zette de techniek naar zijn hand. Soms heeft dat wel iets weg van Anton Heijboer.’ Fotograaf en docent aan de Rietveld Academie Paul Kooiker (1964): ‘Fieret heeft het medium fotografie opgerekt. Hij gebruikte de foto om iets eigens te maken. Daar was hij heel bewust mee bezig. Alleen dacht hij niet in termen van een goede of een slechte afdruk, hij dacht in tinten.’
Die werkwijze viel niet bij iedereen in de smaak. Het waren de hoogtijdagen van de sociale, documentaire fotografie en van de fotobonden met hun technisch uitstekende fotografen. Fotografen als Nico Jesse en Ed van Wijk stonden een fotografie voor die artistiek en inhoudelijk mijlen ver verwijderd was van Fierets ‘grafische experimenten’. Jacques Meijer: ‘Men vond de foto’s van Fieret vuig en vies. Toen ik hem in 1967 in het blad Fototribune zijn eerste publicatie bezorgde, was er één medewerker die dreigde op te stappen als we nog eens foto’s van Fieret zouden afdrukken, en na verschijning van het nummer waren er veel opzeggingen door abonnees.’
Exemplarisch was ook het ‘redaktioneel’ commentaar dat een juichende bespreking van Fierets tentoonstelling in het Van Abbe Museum in het tijdschrift Foto (oktober, 1977) vergezelde. ‘We plaatsen dit alleen’, schreef redacteur Wim Broekman over het betreffende artikel, ‘omdat Fieret een fenomeen is dat in een gerenommeerd museum aandacht krijgt.’ Artistieke kwaliteiten kon het tijdschrift echter niet ontdekken in Fierets werk: ‘We missen er het subtiele, geestige en spirituele in. (…) Het is merendeel uiterst plat en banaal.’ Paul Kooiker meent dat sommige mensen nog steeds niet begrijpen waar Fieret mee bezig was: ‘Ik begin het nieuwe studiejaar altijd met een college over Fieret. De meeste studenten hebben dan zoiets van: kan dit? Mag dit?’
Slechts een kleine kring van fotografieliefhebbers wist in de jaren zestig en zeventig Fierets werk wél op waarde te schatten. Naar aanleiding van de publicatie in Fototribune kocht de Leidse hoogleraar Henri van der Waal foto’s van Fieret aan voor het Leids prentenkabinet en in 1971 wijdde het Haags Gemeentemuseum een tentoonstelling aan Fierets werk. Met die eerste blijken van erkenning nam Fierets paranoïde inslag toe. Hij overdekte zijn foto’s met handtekeningen en paarse stempels: FOTO EN COPYRIGHT BY G.P. FIERET POSTBOX 117 2501 CC THE HAGUE TEL. 070-293904. Ook begon hij collega’s te beschuldigen van roof. Wieteke van Dort: ‘Het moeilijkst aan de vriendschap met Gerard vond ik de volstrekt irrelevante beschuldigingen van diefstal. Dan belde hij wekenlang of ik de gele dummie met gedichten wilde teruggeven die ik uiteraard niet bezat. Even later belde hij dan weer dat hij de gele dummie had gevonden, maar of ik de zwarte dummie wilde teruggeven.’
In het Van Limburg Stirum Huis blijkt Fieret nog niet genezen van zijn beschuldigingsdrang. Hij vervloekt de fotograaf Sanne Sannes (1937-67), ‘de eerste grote dief’, en vertelt het verhaal over een jonge vrouw die hem eens opzocht bij zijn huis en atelier en plotseling was verdwenen met een koffer met ‘tienduizenden negatieven’. Ook raadt hij zijn bezoek verscheidene malen een boek aan van de Amerikaan Robert Darnton, getiteld De literaire onderwereld van het Ancien Régime, over de praktijk van literaire diefstal in de achttiende eeuw. Om zijn verdenkingen kracht bij te zetten citeert hij op sonore toon de bijbel: ‘Vervloekt hij die een mens vertrouwt.’
Navraag leert dat Fieret zijn foto’s heeft weggegeven aan particulieren en musea. Soesja Citroen: ‘Ik heb wel meegemaakt dat hij werk willekeurig aan mensen uitdeelde: “Kijk. Hier. Een foto van mijn kat.”’ Jacques Meijer: ‘Iedereen die je spreekt heeft op dit punt moeilijkheden met Gerard gekregen. Die beschuldigingen slaan helemaal nergens op. Hij stuurde op een gegeven moment zelfs brieven naar de minister van Cultuur dat Henri van der Waal, toch een van de eerste voorvechters van zijn werk, hem belazerd had.’
Rond 1977 stopte Fieret met fotograferen. Hij ging tekeningen op bierviltjes maken, gedichten schrijven die af en toe werden uitgegeven, en voerde op veertien vaste plekken de duiven van Den Haag. De redenen voor zijn afscheid van de fotografie zijn vaag. Meijer: ‘Misschien had het ermee te maken dat hij geen donkere kamer meer had. Of misschien kwam het doordat hij steeds morsiger werd. Dat vrouwen zich voor hem uitkleedden, dat hield toen natuurlijk snel op.’
Nu beleeft Fieret zijn mondiale doorbraak. New Yorkse galeries als Deborah Bell en Gitterman Gallery verkopen zijn werk voor prijzen die oplopen tot vijftienduizend dollar. Gerenommeerde tijdschriften als Art+Auction en Eyemazing besteden aandacht aan zijn werk. In Nederland biedt HUP Gallery foto’s van hem aan voor prijzen die pieken bij een kleine tienduizend euro. Financieel merkt de kunstenaar weinig van dit succes. Geen van de galeries die zijn werk verkopen, heeft een contract met Fieret. De foto’s in hun catalogi zijn al lang niet meer zijn eigendom.
Waarschijnlijk kan het Fieret weinig schelen: hij geeft niet om luxe – in zijn vorige woning sliep hij in een stoel. Paul Kooiker: ‘Hij was voorbestemd om te eindigen zoals hij geëindigd is. Talloze mensen hebben geprobeerd zich over hem te ontfermen. Hij houdt zijn isolement zelf in stand.’
Veel erger vindt Fieret het dat hij zo slecht ter been is, dat hij zijn duiven niet meer kan voeren en geen kunst meer kan maken. Naast zijn bed bewaart hij een van zijn tekeningen. Op de vraag of hij er nog meer heeft gemaakt, opent hij een map met tekeningen die hij uitspreidt over de vloer. We zien een kip, een slang, vrouwenfiguren. ‘Kunst’, zegt Fieret, mogen we dit niet noemen. Het zijn slechts ‘krabbeltjes’. De laatste bohémien is definitief gestopt met werken.
Werk van Gerard Fieret is te koop bij HUP Gallery, Amsterdam