
‘Als er poëzie zit in mijn boek over de zee’, zei Rachel Carson ooit, ‘dan is dat geen opzet, maar omdat het onmogelijk is om waarachtig over de zee te schrijven zonder poëtisch te klinken.’ De onderwaterwereld nodigt nu eenmaal uit tot lyrisch taalgebruik, wist Carson. Het is een betoverende plek vol wonderen, vreemde wezens en onpeilbare mysteries. De oceaan is de verzinnebeelding van oneindigheid en onverwoestbaarheid. Hij omvat zeventig procent van de oppervlakte en tachtig procent van het leven van onze blauwe planeet. Ga aan de kust staan, kijk uit over de uitgestrekte zeespiegel en je verzinkt haast automatisch in diepzinnige overpeinzingen. Bij Carson levert dat meeslepende passages op: ‘Want uiteindelijk keert alles terug naar de zee – naar Oceanus, de oceaanrivier, als de eeuwig stromende tijd, het begin en het einde.’
Rachel Carson geldt zo’n beetje als de godmother van de moderne milieubeweging. Dat is in de eerste plaats te danken aan Silent Spring, haar klassieker uit 1962 over de schadelijke effecten van chemische bestrijdingsmiddelen. Ruim een decennium voordat de eerste groene partij het licht zag, waarschuwde Carson al dat de natuur zucht onder het juk van de mens. Haar baanbrekende boek wakkerde een ontluikend ecologisch bewustzijn aan. ‘In de geschiedenis van de milieubeweging speelt Silent Spring een rol die vergelijkbaar is met de rol van De hut van oom Tom in het afschaffen van de slavernij’, schrijft het milieuagentschap van de Amerikaanse overheid op zijn website.
Wat minder mensen weten is dat Carson, voordat ze faam verwierf als activistisch auteur, een trilogie schreef over de zee. Die boeken staan inderdaad vol met dichterlijke beschrijvingen van de mirakels en raadselen die schuilgaan onder de wateroppervlakte. Met elegante pen legt Carson, zeebioloog van opleiding, uit hoe eilanden geboren worden en hoe de zee weerpatronen bepaalt. Haar literaire reis naar de diepte is tegelijkertijd een reis naar het verre verleden, want de zee is de moederschoot van al het leven. In de donkere diepte wonen naamloze diersoorten die al miljoenen jaren rondzwemmen op de planeet. Vergeleken daarmee is homo sapiens een vergankelijke nieuwkomer.
Waar Silent Spring een ronduit alarmistisch boek is, klinkt in Carsons zeetrilogie vooral ontzag en bewondering door. De ondoorgrondelijke oceaan dient als een herinnering aan de nietigheid van de mens. ‘Hij kan de zee niet controleren of veranderen, zoals hij in zijn korte verblijf continenten heeft onderworpen en geplunderd’, schrijft ze in The Sea around Us (1951). Op het land mag de mens zich heer en meester wanen, op de golven wordt hij geconfronteerd met de overweldigende kracht van de natuur. Zo signaleert Carson al dat de zeespiegel stijgt, maar geen moment komt het bij haar op dat de mens invloed kan hebben op zo’n natuurverschijnsel. Ons lot is weliswaar innig verbonden met dat van de zee, maar dan toch vooral in de zin dat wij zijn overgeleverd aan de grillen van de oceaan.
Hoe zou Rachel Carson vandaag de dag over de zee hebben geschreven? Ongetwijfeld even poëtisch. Haar woorden over de magie en aantrekkingskracht van de oceaan hebben niets aan kracht ingeboet. Maar het idee dat de oceaan praktisch onverwoestbaar is kan overboord. We plunderen even hard op zee als op land. Met drijvende fabrieken vissen we de oceaan leeg. De stranden van onbewoonde eilanden worden overspoeld met plastic. Een beschermd natuurgebied als het Groot Barrièrerif is veranderd in een levenloos koraalkerkhof. En de zeespiegelstijging, weten we nu, is niet alleen toe te schrijven aan natuurlijke processen. Dat ons lot afhankelijk is van de oceaan is nog altijd waar, maar omgekeerd geldt dat evengoed. De wereldzee is overgeleverd aan de grillen van de mens. En wij hebben haar aan de rand van de afgrond gebracht.
Met een klap komt de boeg van onze feloranje rubberboot neer op de onrustige golven van de Waddenzee. Een mix van regen en zeewater klettert in mijn gezicht. ‘Als je ooit voor Greenpeace wil werken is dit alvast een goede oefening’, lacht Sander Holthuijsen. Hij heeft de capuchon van zijn oliejas strak over zijn hoofd getrokken. Holthuijsen is geen actievoerder, maar assistent-onderzoeker bij het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (nioz). In zijn rechterhand houdt hij een gps-navigatiesysteem, met zijn linkerhand bedient hij de grommende buitenboordmotor. Na een half uur varen gaat het anker uit. In de verte passeert de veerdienst naar Terschelling, even verderop steekt een nieuwsgierige zeehond zijn kop op. Behendig balanceert Holthuijsen op de deining terwijl hij een meetstok in het water laat zakken. ‘Elf uur zesentwintig, één meter tachtig.’ Zijn assistent noteert de tijd en diepte met potloot op watervast papier.
Dan plant Holthuijsen de ‘steekbuis’ in de bodem, een lange stang met een stalen koker aan het uiteinde en een slangetje om vacuüm te trekken. Hij woelt een paar keer rond, trekt het gevaarte met een ferme ruk weer boven water en giet de inhoud in een zeef. ‘Hier, een grote kokkel.’ Holthuijsen toont de schelp op zijn handpalm, voordat hij hem in een plastic zakje laat glijden. ‘Deze is ongeveer zes jaar oud, dat kan ik zien aan de groeiringen.’ Als hij alle schaaldieren en maritieme insecten heeft verzameld, pakt hij zijn gps en geeft weer gas. Op naar het volgende punt, waar dit hele proces zich herhaalt. Wanneer we een paar uur later weer op het grote schip stappen, nemen we zo’n vijftig potjes met sediment, schelpen en zeediertjes mee aan boord.
Al zeventien jaar doet Holthuijsen (34) onderzoek naar het Waddengebied. Eerst jarenlang als vrijwilliger, inmiddels in betaalde dienst bij het nioz. ‘Een droombaan’, zegt hij. In de kajuit van de RV Navicula, het onderzoeksschip dat speciaal ontworpen is voor tochten op de Waddenzee, vertelt hij over zijn zorgen. ‘Op papier is dit een beschermd natuurgebied, het is door de Europese Unie aangewezen als Natura 2000-landschap en staat op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Maar gek genoeg is er enorm veel bedrijvigheid in dit kleine stukje natuur. Het is alsof je aardappelvelden gaat aanleggen op de Hoge Veluwe.’ Je hoeft maar een blik uit de patrijspoort te werpen om te zien dat het inderdaad een drukte van jewelste is op het water: garnalenvissers rollen hun netten over de bodem, ieder half uur vertrekt vanuit Harlingen een veerboot om toeristen van en naar de eilanden te brengen, in de ondiepe wateren staan houten palen om de ‘mosselakkers’ te markeren. En dan zijn er nog de talloze plezierbootjes van vakantiegangers.
Holthuijsen kiest zijn woorden zorgvuldig als hij praat over de gevolgen van al deze menselijke activiteit. Net als veel collega-wetenschappers benadrukt hij vooral hoeveel we nog niet weten over de zeeën, zélfs over de ondiepe, gemakkelijk bereikbare Waddenzee. Toch kun je moeilijk blind zijn voor de manier waarop dit gebied in de afgelopen decennia veranderd is, zegt hij. ‘Laatst gaf ik een praatje voor de protestants-christelijke ouderenbond. Daar zaten mensen in de zaal die geboren waren in de tijd van de Zuiderzee. Er waren vissers die vertelden dat ze in hun jeugd gingen botprikken op de zandplaat en bijna struikelden over de platvis. Dat is nu ondenkbaar. In al die jaren heb ik misschien tien keer een platvis zien wegschieten. Daar word je wel verdrietig van.’
De vis verdwijnt niet alleen uit de Nederlandse wateren, blijkt uit cijfers van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. In 2013 was wereldwijd ruim dertig procent van de vissoorten overbevist of nagenoeg uitgeput. Een stijging van twintig procent ten opzichte van de jaren zeventig. Nog eens 58 procent zit tegen de grens van overbevissing aan. Lange tijd zag de mens de oceaan als een onuitputtelijke voorraadkast, waar je naar hartenlust voedsel uit kunt halen, zonder hem ooit te hoeven bijvullen. Maar nu ook de visserij een industriële revolutie heeft doorgemaakt blijkt dat een onhoudbaar sprookje: we dreigen de oceaan leeg te eten. De gemiddelde aardbewoner consumeert twintig kilo vis per jaar, meer dan ooit tevoren. En hoewel kweekvis een steeds groter deel voor z’n rekening neemt, neemt de druk op de open zee amper af.
‘De mens heeft het maritieme ecosysteem gigantisch veranderd’, zegt Han Lindeboom, hoogleraar mariene ecologie aan de Wageningen Universiteit. Ik spreek hem op Texel, waar hij een kantoor heeft op het onderzoekscentrum van het nioz, met uitzicht op de Waddenzee. Toen Lindeboom eind jaren tachtig voor het nioz werkte, kreeg zijn groep van een ambtenaar uit Den Haag de opdracht om de effecten te onderzoeken van de visserij op de Noordzee. ‘Ik sloeg steil achterover van onze bevindingen’, zegt hij. ‘Het is niet te geloven wat de visserij onder water aanricht. Door de sleepnetten is de zeebodem één grote zandvlakte geworden.’
Toen Lindeboom zijn resultaten naar buiten bracht, merkte hij hoe sterk de visserslobby was. Aan de muur hangt een collage van krantenberichten over de ophef die losbarstte nadat hij had voorgesteld om een kwart van de Noordzee te sluiten voor commerciële visserij. ‘Ze drongen zelfs aan op mijn ontslag’, zegt hij. ‘Terwijl je zou denken dat het ook in hun belang is als de visstand gezond blijft.’ Inmiddels hebben de tong en de schol zich in de Noordzee weer weten te herstellen, mede dankzij de Europese visquota. Goed nieuws voor de vissers, maar voor Lindeboom is het geen reden om de vlag uit te hangen. Dat zij goed gevulde netten boven water takelen betekent nog niet dat een ecosysteem gezond is, zegt hij: ‘Met sommige soorten gaat het inderdaad goed, met andere stukken minder. Er zijn bijvoorbeeld nauwelijks roggen, grote schelpdieren of kreeften te bekennen. Die horen hier ook gewoon te zitten, maar door de manier van vissen roei je deze soorten plaatselijk uit.’
De commerciële visserij is slechts één van de vele oorzaken van de ‘oceaancrisis’. Want dat is waar we volgens de wetenschappers van de Heinrich Böll Stiftung en de Universiteit van Kiel mee te maken hebben: een crisis van de wereldzee. Onlangs publiceerden de twee Duitse onderzoeksinstituten gezamenlijk de Ocean Atlas, waarin ze de feiten op een rijtje zetten. Deze stemmen inderdaad niet vrolijk. Door de overbevissing, verzuring, opwarming en vervuiling verkeert de gezondheid van de oceaan in een kritieke toestand, concluderen de onderzoekers. ‘De oceaan krijgt van alle kanten klappen’, zegt ook Erik van Sebille, oceanograaf bij het imau-instituut aan de Universiteit Utrecht. ‘Op een gegeven moment wordt die optelsom vanzelf een keer fataal.’
Zelf doet Van Sebille vooral onderzoek naar plastic. Iedereen kent de dramatische foto’s van zeeschildpadden die verstrikt raken in afval of dode albatrossen met plastic frutsels in hun ingewanden. In de Stille Oceaan brengt de stroming het plastic samen in een drijvende vuilnisbelt ter grootte van Frankrijk. Het is deze troep die Boyan Slat wil opruimen met zijn Ocean Cleanup-initiatief. In 2013 onderbrak de jonge uitvinder zijn studie ruimtevaarttechniek in Delft om een ingenieus systeem te ontwikkelen dat het plastic als een soort stofzuiger uit het water moet filteren. Van Sebille vindt het een sympathiek initiatief: ‘Het is goed dat Slat dit probleem op de kaart zet.’ Maar dit is slechts het mediagenieke topje van de ijsberg, weet hij. Het werkelijke probleem is misschien minder zichtbaar, maar daarom niet minder ernstig: ‘In zekere zin is 99 procent van al ons plastic afval onvindbaar’, zegt Van Sebille. ‘De schatting is dat er op dit moment 250.000 ton plastic aan de oppervlakte drijft. Maar per jaar gaat er zo’n vijf miljoen ton plastic de zee in. Ieder jaar komt er dus twintig keer zo veel bij als dat we nu in beeld hebben. Waar gaat al dat plastic heen?’
Dat probeert hij met zijn onderzoek in kaart te brengen. Een tijdje terug publiceerde hij samen met een groep collega’s een paper over een expeditie naar de Noordelijke IJszee. Tegen alle verwachtingen in troffen de onderzoekers zelfs tussen Groenland en Nova Zembla plastic soep aan. Eerder vonden wetenschappers ook al plastic in het arctische poolijs, op plekken waar nauwelijks mensen komen. In sommige delen van de oceaan zit nu al meer microplastic dan plankton. Het World Economic Forum berekende dat als dit zo doorgaat er in 2050 meer plastic dan vis in de zee zit.
‘Als de oceaan een levenloze badkuip zou zijn, zou ik zeggen: ach, dat plastic kan niet zoveel kwaad daar’, zegt Van Sebille. ‘Maar dit brengt allerlei gevaren met zich mee voor het zeeleven. Iedere keer als we een dier uit zee halen, of het nu een mossel of een walvis is, vinden we plastic in de ingewanden.’
Zo belandt ons afval uiteindelijk ook op ons bord: volgens wetenschappers van de Universiteit Gent krijgt een Europeaan die regelmatig vis of zeevruchten eet jaarlijks elfduizend stukjes microplastic binnen. Welk effect al dit plastic heeft op onze gezondheid en die van het zeeleven blijft volgens Van Sebille onduidelijk. ‘Misschien is de huidige hoeveelheid plastic in de oceaan nog niet eens zo’n enorme ramp’, zegt hij. ‘Maar de voorspellingen voor de toekomst jagen me angst aan. De verwachting is dat we de komende vijf jaar meer plastic produceren dan de hele twintigste eeuw bij elkaar. Als we ons afvalsysteem niet radicaal anders inrichten, belandt er nog veel meer plastic in de zee. Uiteindelijk is dit een probleem dat we op het land moeten oplossen.’

Dat geldt voor meer problemen waarmee de oceaan te kampen heeft. Een van de belangrijkste oorzaken van de oceaancrisis is onze verslaving aan fossiele brandstoffen. Net als bossen functioneert de oceaan als een natuurlijke opslagplaats voor broeikasgassen: van alle CO2 die we uitstoten wordt ongeveer 25 procent opgenomen door de zee. Hoe meer CO2 we de atmosfeer in pompen, hoe meer de oceaan absorbeert, wat leidt tot een verzuring van het water. ‘Eigenlijk net als bij Spa Rood’, legt Van Sebille uit. ‘Door de toegevoegde koolstofdioxide smaakt dat zuurder dan normaal water. Op zich is dat niet erg, we drinken het nog steeds. Het probleem is alleen dat er in water met een hogere zuurgraad minder kalk zit, waardoor organismen met een kalkskelet slechter groeien.’ Voor plankton of koraal kan zelfs een kleine daling in de pH-waarde funest zijn.
En koraal heeft het al zwaar te verduren, nu de oceaan niet alleen zuurder, maar ook warmer wordt. ‘Andere soorten kunnen zich aanpassen of migreren naar koelere wateren, maar koraal is kwetsbaar voor temperatuurveranderingen en niet mobiel’, zegt Van Sebille. Overal ter wereld worden koraalriffen massaal getroffen door ‘bleaching events’: in warm zeewater stoot het koraal zijn kleurrijke algen af, waardoor enkel de witte skeletten overblijven. Twee derde van het Groot Barrièrerif, ooit een fleurig en levendig onderwaterrijk, is veranderd in een bleke woestenij. ‘Zeebiologen grappen dat Finding Nemo 2 de kortste film ooit wordt’, zegt Van Sebille. ‘Met al dat dode koraal komt een clownsvis niet ver.’ Volgens Amerikaanse wetenschappers is twaalf procent van al het koraal ter wereld aangetast door deze verbleking. Ongeveer de helft daarvan is onherstelbaar beschadigd, de rest kan zich alleen herstellen als het water afkoelt. De enige manier om deze natuurwonderen te redden is dus: klimaatverandering tegengaan.
Andersom is een gezonde oceaan een conditio sine qua non voor een stabiel klimaat. Omdat warmer zeewater minder CO2-opneemt, dreigt er een neerwaartse spiraal te ontstaan: doordat de oceaan opwarmt, blijft een steeds groter deel van de broeikasgassen in de atmosfeer, waardoor de planeet sneller opwarmt. De oceanen vormen, anders gezegd, de blauwe longen van onze planeet. Toch blijft onze kennis van de zee – bijna letterlijk – beperkt tot de oppervlakte. ‘Er valt nog ongelooflijk veel te ontdekken in dit vakgebied’, zegt oceanograaf Erik van Sebille. Niet voor niets wordt de oceaan the final frontier genoemd, de laatste grens. Op land hebben we vrijwel iedere uithoek ontdekt, maar onder water kunnen fervente ontdekkingsreizigers nog aan hun trekken komen. Van de oceaanbodem is slechts tien procent nauwkeurig in kaart gebracht – minder dan van de oppervlakte van Mars. We bouwen raketten om naar buitenaards leven te zoeken, maar weten nauwelijks welk leven er in onze eigen zeeën verstopt zit. In veel opzichten is de oceaan nog steeds een groot mysterie.
Het is ook ongelooflijk ingewikkeld om er onderzoek te doen, zegt Van Sebille: ‘Het grote probleem met meten in de oceaan is dat licht er niet kan doordringen. Dat geldt niet alleen voor zichtbaar licht, maar voor elke vorm van electromagnetische straling. Alle meetinstrumenten die we normaal gesproken gebruiken – gps, radar of röntgenstraling – functioneren daar niet. Dus moet je met geluid werken, zoals walvissen en onderzeeërs doen. Of je moet fysiek afdalen naar de bodem.’
Dat laatste is een precaire en kostbare opgave, bewees James Cameron in 2012. De Canadese regisseur en avonturier betaalde zo’n acht miljoen dollar om een duikboot te bouwen waarmee hij drie uur kon doorbrengen op de bodem van de Mariëntrog. Als derde mens op aarde bereikte hij het diepste punt ter wereld, zo’n elf kilometer onder de zeespiegel.
Overheden zijn niet zo snel bereid om de portemonnee te trekken voor zo’n missie, zegt Van Sebille. ‘Dat komt ook doordat de oceaan van niemand is. Het is toch een beetje de tragedy of the commons.’ Waarom zou je geld uitgeven aan onderzoek op een onherbergzame plek waar je verder niets te zoeken hebt? Anders dan James Cameron dalen we zelden af naar de oceaanbodem uit pure nieuwsgierigheid. De landen en bedrijven die wél bereid zijn om te investeren in diepzeeonderzoek hebben hun vizier gericht op de schatten die in de oceaanbodem vervat liggen. Ze boren naar olie en gas, of willen metalen delven in de diepzee. Stukje bij beetje verandert de wereldzee zo in een industriegebied.
Nog niet zo lang geleden leek het ondenkbaar dat de mens een serieuze bedreiging kon vormen voor de oceaan. We gebruikten de zee als een onverzadigbare dumpplaats, deden er kernproeven en schepten vis met bakken tegelijk uit het water. En we dachten, of hoopten, dat de oceaan dit allemaal zonder problemen kon incasseren. Zelfs een milieuactivist als Rachel Carson kon zich niet voorstellen dat de mens de zeeën zou plunderen. Inmiddels weten we beter. Keer op keer ontdekken oceanografen dat onze impact verder reikt dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. Ook in dat opzicht is de oceaan de laatste grens. Op het land werd al eerder duidelijk dat we roofbouw plegen op de planeet. Maar de schade aan de oceaan bleef lange tijd verborgen onder de zeespiegel. ‘Het is niet alsof je de bomen tegen de vlakte ziet gaan, zoals bij de kap van regenwoud’, zegt Han Lindeboom in zijn kantoor op Texel. ‘Als je naar de golven kijkt, zie je niets zorgwekkends. Het is minder zichtbaar. Daardoor is het vaak toch uit het oog, uit het hart.’
Daar begint verandering in te komen. Begin juni organiseerden de Verenigde Naties een vijfdaagse conferentie over de ‘tanende gezondheid’ van de zee. ‘Van nu af aan kan niemand meer beweren dat ze zich niet bewust waren van de schade die de mensheid toebrengt aan de oceaan’, verklaarde de voorzitter van de Algemene Vergadering. Eerder werd in de duurzame ontwikkelingsdoelen al vastgesteld dat de oceaan en zijn hulpbronnen op een duurzame manier gebruikt moeten worden. Daar willen de VN daadwerkelijk werk van maken, bleek toen diplomaten afgelopen maand adviseerden om onderhandelingen te starten over een nieuw verdrag dat de rijkdommen in de internationale wateren moet beschermen. Het beheer van de mondiale meent hoeft niet te eindigen in een tragedie, zegt Lindeboom. ‘De mens heeft bewezen in staat te zijn om problemen te identificeren en gecoördineerd oplossingen te vinden. De walvissen zijn een mooi voorbeeld. Die hadden we bijna uitgeroeid. Maar we zagen op tijd in dat het mis ging en hebben internationale afspraken gemaakt om de walvisjacht aan banden te leggen. Je ziet nu dat die populaties zich aan het herstellen zijn. Het kan dus wel.’
Ook het voorstel waarvoor Lindeboom dertig jaar geleden nog verketterd werd – beschermde natuurgebieden aanleggen op zee – wordt ondertussen breed gedragen. Hope spots, noemt de Amerikaanse oceanograaf Sylvia Earl zulke maritieme natuurreservaten. Met haar Mission Blue ijvert de legendarische diepzeeonderzoeker – bijnaam: Her Deepness – onuitputtelijk voor het redden van de oceaan. Op hoogbejaarde leeftijd reist ze de wereld rond om regeringsleiders ervan te overtuigen dat de zee bescherming behoeft en verdient. Hope spots zijn niet enkel afgebakende stukjes natuur, maar functioneren als veilige toevluchtsoorden waar het zeeleven zich in alle rust kan herstellen. Ook de Verenigde Naties geloven dat een netwerk van hope spots een katalysator kan zijn voor het hele maritieme ecosysteem.
Want ‘als er iets too big to fail is, dan is het wel de oceaan’, schreef het Britse weekblad The Economist vorig jaar. De wereldzee regelt ons klimaat en voorziet ons van voedsel, banen en zuurstof. We hebben, kortom, een gezonde oceaan nodig om te kunnen overleven. En omdat er niet één enkele oorzaak is aan te wijzen voor de oceaancrisis is er ook geen silver bullet. Maar over één ding zijn oceanografen het eens: als we de uitstoot van broeikasgassen niet drastisch naar beneden brengen, dan zijn alle visquota en hope spots tevergeefs. Uiteindelijk wordt het lot van de zee toch vooral op het vasteland bepaald, erkent Erik van Sebille. ‘Het is hoopvol om te zien dat mensen zich zorgen maken over de oceaan. Het is natuurlijk een magische en fascinerende plek. Maar de link met onze acties op het land wordt lang niet altijd gelegd. Terwijl het heel simpel is: we kunnen niet tegelijkertijd deze levensstijl en een gezonde oceaan hebben.’