Ze kregen meteen een naam, de leden van de stam in het Amazonegebied die de pijlen in hun bogen naar de hemel richtten, naar het vliegtuig dat over hun nederzetting trok, naar de hele wereld die door een camera in dat vliegtuig op ze neer keek: dit was ‘the lost tribe’, een verloren groep mensen. Niet dat we ze gemist hadden, of dat ze sinds lange tijd verdwaald waren en nu eindelijk terecht. Zij waren verloren omdat wij ze hadden gevonden, ze ontwaard hadden tussen het gebladerte van een onontgonnen, want onbegaanbaar gebied. We zien jullie wel, daar.
De beelden belandden op het wereldwijde web, waar registraties van ontmoetingen met het handjevol mensen dat zich aan die wereld onttrekt welig tieren. Het sensatiegehalte in het genre ligt hoger dan bij welk ontdekt fossiel of getemd beest ook – wat dachten zij met hun pijlen tegen een vliegtuig te beginnen. Onderbelicht blijft de berichtgeving over hun lot. De stam viel afgelopen zomer in handen van een stel moordlustige goudzoekers en zou met meer dan tien levens zijn uitgedund: een vijfde deel van de toch al verloren populatie.
Het International Documentary Film Festival Amsterdam grossiert dit jaar in zeldzame ontmoetingen. Menselijkheid is het leidende thema in de gehele programmering, maar in een aantal documentaires is de blik specifiek gericht op een individu, op de enige, de laatste of juist de eerste van een soort. Filmmakers, soms met een achtergrond in de antropologie of in de journalistiek, zijn nieuwsgierig naar hun namen en naar hun beweegredenen om te doen wat ze doen en zoeken naar een verklaring waarom ze zijn zoals ze zijn. Zij troffen de eenlingen aan in de ‘wildernis’ en brengen ze met hun filmbeelden nu naar ons, het publiek in de bewoonde wereld. Pakyî en Tamandua uit Piripkura bijvoorbeeld, zonder twijfel de twee meest illustere karakters van het festival. De film over hun leven begint met een shot van bladeren, groene knapperige bladeren in een immer vochtig gebied. De camera beweegt zich door het oerwoud met de lens gericht op de zompige grond, waar plasjes water op kluiten aarde zijn blijven liggen. ‘Verse voetstappen!’ roept een stem dan en de camera zoomt in op de modder. Ze moeten hier vandaag geweest zijn: de twee laatst overgebleven mannen van een stam die stug doorleeft in het Amazonegebied van Brazilië. We zitten ze op de hielen.
In de onherbergzame Hongu Vallei in Nepal is ook een jacht aan de gang. Mauke is de enige en laatste man van zijn dorp die de macht heeft om een mysterieus soort honing te oogsten, een goedje met medicinale werking dat soms ook kan doden. Eigenlijk is hij totaal ongeschikt om de steile hellingen te beklimmen, vertelt hij, niet bijzonder sterk en inmiddels op leeftijd. Maar ooit kreeg hij de droom die erop wees dat hij de honingjager zou zijn, de enige die de honing van de bijen kan stelen zonder dat zijn familie de vloek wacht van bosgod Rongkemi, die waakt over de vallei. In de adembenemende korte documentaire The Last Honey Hunter zien we Mauke met een hulpje op pad gaan. Terwijl hij aan een duizelingwekkende klif hangt, over zijn hele lijf wordt gestoken door de bijen, stuurt regisseur Ben Knight zijn camera geruisloos omhoog met een drone. De honingraten vallen zwaar in Mauke’s mand, de oogst is weer gelukt, maar hoe lang nog?
Ook Pakyî en Tamandua worden gevonden. De twee naakte mannen met een flinke bos haar láten zich vinden omdat het vuur van hun fakkel, dat bijna twintig jaar geleden op een nabijgelegen missiepost werd aangestoken, is gedoofd. Ze lopen vrijwillig mee met Jair Candor van de Nationale Stichting voor de Indianen (funai). Op de post krijgen ze een T-shirt aan en een onderbroek. Per telefoon wordt de gezondheidsinspectie geïnformeerd dat ze onmiddellijk moeten komen om de mannen te onderzoeken, want niemand weet wanneer ze weer in het bos zullen verdwijnen. Van de andere kant van de lijn komt de vraag of hij ze niet kan laten bewaken.

Op sommige momenten bekruipt je als kijker het gevoel dat de documentaire een hoax is. Als de zoektocht naar de mannen maar niets wil opleveren, als Pakyî en Tamandua blijken te praten in een eigen taal en op de missiepost tegen elkaar aan kruipen als verlegen schoolmeisjes. Als Jair, de man die zich al decennia om hun lot bekommert zonder te weten of ze er nog wel waren, zijn voorhoofd fronst van zorgen om het stel. Zo kijken kan écht niet meer, denk je dan, ook al is de zoektocht in hun eigen belang: Pakyî en Tamandua moeten vastgelegd worden om de overheid te overtuigen van hun bestaan en van de noodzaak om hun leefgebied te beschermen. Maar het fijne aan documentaires is dat je soms ook kunt wegkijken. De camera, in dit geval in handen van drie Braziliaanse regisseurs, bepaalt het kader van de gefilmde wereld maar binnen dat kader valt te kiezen. Er is een zus van Pakyî, en nicht van Tamandua, Rita, die jaren geleden het woud verliet nadat witte mannen de rest van de familie hadden uitgemoord. In de documentaire fungeert Rita slechts als gids en informatiebron voor Jair, maar in haar verschijning ligt de tragiek van de zoektocht besloten. In de mooiste scène bereidt zij zich voor op het woud. Gekleed in een te ruim T-shirt zit ze op de grond met een handtas op schoot, het leer bedrukt met het logo van een duur tassenmerk. Haar teennagels zijn rood gelakt en ze denkt na over wat ze mee zal nemen naar de plek waar ze opgroeide en waar ze niets had. Geld is overbodig, maar een paar munten neemt ze toch maar mee. En ze zoekt naar een handspiegel, die wil ze bij zich dragen.
Rita blijft onderbelicht in het verhaal, eenmaal in het woud kijken we niet meer naar haar om en komt ze ook niet meer in beeld. Zij is al een van ons, draagt al de spullen waarmee wij ons tooien. Zij is gevonden.
In Het trieste der tropen stelde de cultureel antropoloog Claude Lévi-Strauss na een leven vol reizen vast dat het in zijn vak niet langer ging om de radicaal andere beschavingen. De gelegenheid om die te ontdekken deed zich op het moment dat hij schreef, in 1955, al bijna niet meer voor. Reizen zag hij als tijdreizen, niet zozeer naar andere plekken als wel naar andere tijdstippen. ‘De zoektocht naar het exotische is niets anders dan het verzamelen van vroegere of latere stadia van een vertrouwde ontwikkeling. De reiziger wordt een antiquair die, doordat kunstvoorwerpen schaars worden, zich genoodzaakt ziet zijn galerie voor negerkunst op te geven en zijn heil te zoeken bij prullaria uit grootmoeders tijd, op de kop getikt op zijn strooptochten over de rommelmarkt waarin de bewoonde wereld is veranderd.’ Zeventig jaar later zijn zulke plekken nog schaarser geworden en is het reizen zelf getransformeerd tot een collectieve, wat luie hobby. De technologie ontsluit de laatste restjes onbekende wereld vanuit de lucht en vanuit de ruimte: de wereld raakt langzaamaan echt op. De makers van Piripkura en The Last Honey Hunter, maar ook van Miss Maria, Skirting the Mountain en Braguino, trokken naar verre oorden om mensen vast te leggen die zich hebben aangepast aan dunbevolkte omgevingen. Daar staan de zintuigen op scherp, als bij vissen in de van licht verstoken diepzee, daar drijft het leven op iets wat wij kwijt zijn geraakt. Zonder voice-over zien we de bewoners met hun ambachten, instinct, tradities en geloven in de weer. Het pure leven schuilt in de blote en bruine huid van Pakyî en Tamandua, in het gerimpelde gezicht en onder de zwarte nagels van Mauke in Nepal.
De filmmakers zijn zo de jagers van de laatste honingjager geworden. Hun documentaires drijven ontegenzeggelijk op een ouderwetse vorm van sensatie – kijk de mensen eens in het donker zitten/aan die klif hangen/op het land ploeteren. Veelzeggend is het wachtwoord dat toegang geeft tot een preview van een van deze documentaires online: ‘creepy shit’. Maar hun blik is sinds de tijd van Lévi-Strauss wel veranderd: het spectaculaire van hun registraties wordt onmiddellijk geblust met compassie. Miss Maria, Skirting the Mountain bijvoorbeeld is een aangrijpend verhaal over iemand die wij zouden bestempelen als transgender. De camera komt aanrijden in een auto, eerst nog over een geasfalteerde weg, dan over een grindpad, dan over een hobbelige weg met stenen waar we haar ontmoeten: een vrouw met lang zwart haar in een korte rok, met grote handen in haar zij en knokige knieën. Ze gaat ons voor door hoog groen gras en stapt haar huis binnen, een hut met een golfplaten dak. De camera zoomt uit, het huis wordt kleiner en gaat op in de berg. Zó afgelegen, lijkt maker Rubén Mendoza te willen zeggen, kan ook ‘zo een’ iemand wonen.
Je kunt moeilijk anders dan sympathiseren met Maria, vol verdriet van binnen en volop bespot vanaf buiten, uit nood in zichzelf gekeerd en daar soms hartverscheurend open over. Maar waarom zoomt de camera voortdurend in op haar gladde benen terwijl ze met een bijl een boomstam aan barrels slaat? Rechtvaardigt het feit dat ze de enige transgender op haar berg is een dergelijk intiem videoportret? Fijne beelden van de berg en mooie gesprekken met buurtbewoners onderdrukken die gedachte, tot het moment dat de filmmaker zijn eigen aandeel in het verhaal verraadt. Maria is gaan zitten met op de achtergrond de berg: het groen van de natuur contrasteert met haar rode vest, de wolken hangen om haar schouders, haar haar valt sluik in de vallei. De regisseur confronteert haar met gruwelijke geruchten over haar familiegeschiedenis, zijn woorden galmen na in haar geëmotioneerde lichaam, schokkend voor de stille berg. De weidse natuur, zo word je je plots bewust, dient op de eerste plaats als decorstuk in dit verhaal. Een achtergrond waar de eigenaardigheid van een personage goed tegen af kan steken.

Documentaires verraden meer nog dan speelfilms vanuit welke positie ze gemaakt zijn en dat begint met de reis die de maker voor zijn of haar film moest afleggen. Wij reizen mee, weg uit de bewoonde wereld, al snel overgeleverd aan wilde beesten en aan de elementen. In Piripkura rijden we in een auto over een onverharde weg, ingesloten door een wand van groen. In The Last Honey Hunter – de titel is op zich al geschikt voor een aflevering van een fantasieserie – gaat een mobieltje af in de vallei en klinkt een deuntje van een popnummer. De regisseur koos ervoor het in zijn film te laten spelen, net als dat de regisseur ervoor koos om Miss Maria te laten zien die, gevraagd naar haar adres, moet antwoorden dat zoiets voor haar huis op de berg niet bestaat.
Maar vanuit die vervreemding moet het verhaal zich ontvouwen, méér worden dan de strooptocht van een maker. Dat is het best geslaagd in Braguino, een documentaire van de Franse regisseur Clément Cogitore die opent met de exacte coördinaten van de filmlocatie in beeld: de Oost-Siberische taiga. Een man, Braguine, besloot veertig jaar geleden om erheen te trekken op zoek naar een vredig bestaan. Met een helikopter reizen we naar zijn land en bij de landing in het naaldwoud komen de karakters nieuwsgierig op ons af: mannen met baarden in houthakkershemd, een troep smoezelige blonde kinderen met slechte tanden, ze kijken omhoog als de stam in het woud aan de andere kant van de wereld. Ze gaan er prat op in zoveel decennia nog nooit voetstappen van een ander mens te zijn tegengekomen. Alleen die van de Kilines, de familie verderop van wie de naam liever niet wordt uitgesproken.
Braguino gaat over de beestachtigheid in de mens. Het vredige leven in de schitterende natuur blijkt niets dan wreed. Kinderen doden er dieren, slaan met hun blote vuist een vis knock-out en plukken op hun knietjes een eend. Je bent mijn eend, zegt een jongen bij elke pluk veren. Ik hou van je eend, terwijl hij de slappe nek tussen zijn vingers pakt. Een meisje met strikken in het haar sloft door het landschap in een roze jurk waar twee vers geschoten berenpoten onderuit steken. En het is er oorlog, met de buren. De strijd woedt over de verdeling van al dat moois, bedreiging gaat over en weer, honden worden vergiftigd. Mensen, zegt vader Braguine, zijn de gevaarlijkste dieren. Daaraan ontsnappen blijkt zelfs op de taiga niet mogelijk.
Met het eind van deze documentaires komt het moment van afscheid. We laten Pakyî en Tamandua met een nieuw vuur achter in de jungle, hun ruggen tot het laatste moment gevolgd door het fototoestel van Jair en de draaiende camera van de regisseurs. Miss Maria jaagt een vogelspin van haar land en bekommert zich om een slechte oogst. De laatste honingjager krijgt in de aftiteling een onheilspellend naschrift. Volledige escalatie dreigt voor de familie van Braguine. Wat we van deze verre mensen kunnen leren? Lévi-Strauss vroeg het zich af na een zoveelste ontmoeting met ‘wilden’. ‘Ik kreeg mijn beloning, en tegelijkertijd mijn straf. Want was het niet verkeerd van mij, en van mijn beroep, om te menen dat mensen niet altijd mensen zijn? Dat sommigen meer recht hebben op belangstelling en aandacht omdat hun huidskleur en zeden onze verwondering wekken? Slaagde ik erin iets van hen te begrijpen, dan waren ze meteen hun vreemdheid kwijt; maar dan had ik evengoed in mijn dorp kunnen blijven. Behielden ze evenwel hun vreemdheid (…) dan schiet ik daar nog niets mee op, want ik ben niet eens in staat de vinger te leggen op wat die vreemdheid zo vreemd maakt.’
Documentaires kunnen flirten met een antropologische blik zonder dit soort overwegingen al te serieus te hoeven nemen. De beste films in het genre beslechten de grens tussen een zij en een wij. De natuur zelf oordeelt niet: mensen lachen Miss Maria uit, achter haar rug en in haar gezicht, maar een hond drentelt zonder enige schaamte achter haar rokken aan en de berg bemoeit zich nergens mee. De wildernis is de statische achtergrond waartegen de mens in beweging komt. Het portret van een leven dat dan ontstaat ligt voor een groot deel in handen van de documentairemaker. Het is goed dat er iemand aanwezig was om Pakyî en Tamandua een vuurtje te geven en dat een portret van de twee hun leven mogelijk kan rekken. Voor sommige andere tragiek van ver geldt dat de makers er niet altijd ver voor op reis hoefden.
Piripkura (First Appearance Competition) draait op 20 t/m 22 en 25 en 26 november. The Last Honey Hunter (Shorts) op 22 t/m 24 en 26 en 27 november, Braguino (Panorama) op 16 en van 21 t/m 23 november en Miss Maria, Skirting the Mountain (Best of Fests) op 17, 18, 20 en 24 november. Voor locaties en tickets zie idfa.nl