Mario Hernandez en Juliana Gambao hadden het goed in New York. Beiden waren midden dertig, hadden een baan als investment banker en woonden in een prachtig appartement op de Upper West Side van Manhattan. Ook de ouders van Juliana leven in de Verenigde Staten. Toch besloten de grootverdieners aan het begin van dit jaar samen terug te keren naar Bogotá, de hoofdstad van hun geboorteland. Omdat ze er weer in geloven. ‘Omdat het eindelijk beter ging, was het moeilijk nog langer langs de zijlijn te blijven toekijken. Het is heerlijk om een bijdrage te kunnen leveren aan de positieve veranderingen in je eigen land’, zegt Juliana vanuit Bogotá.

Goed nieuws is vaak geen nieuws. ‘Geen honger in India’ is geen krantenkop, al is het adembenemend spectaculair. Dat geldt ook voor de ontwikkelingen in Colombia. In mei won de centrum-rechtse Álvaro Uribe met een overweldigende meerderheid de verkiezingen. Het was voor het eerst sinds 1892 dat een Colombiaanse president werd herkozen. Het stemvolk van Colombia is gelukkig met de wapenstilstand die Uribe met de paramilitairen heeft weten te sluiten (hij dreigde enkele van hun leiders als drugscriminelen uit te leveren aan Amerika) en met de successen die hij behaalde in de harde strijd tegen de Farc, de guerrillabeweging die nog altijd een groot deel van het oosten van het land beheerst. Uribe doet dat met hulp van de Amerikanen, die meer dan een miljard dollar in het land pompten ter ondersteuning van het zogenoemde plan-Colombia, bedoeld om het geweld te stoppen, de economie te revitaliseren en bovenal de productie van coca en de cocaïnehandel te stoppen. Uribe gebruikt het geld niet zozeer om met vliegtuigen gif uit te strooien over cocaplantages (wat ook nog altijd gebeurt) maar vooral om overal de politiepresentie te vergroten en zo land terug te winnen op de anarchie, de Farc en de paramilitairen, vaak militairen of oud-militairen die in hun vrije tijd de bevolking intimideren in opdracht van grootgrondbezitters.

Uribe heeft het leger inmiddels met honderdduizend manschappen uitgebreid, wat een vergroting van bijna dertig procent betekent. Ook is de discipline aangehaald, met merkbare gevolgen. Was het vijf jaar geleden nog niet mogelijk om van Bogotá de snelweg naar Kali te nemen zonder te worden beroofd, ontvoerd of doodgeschoten (er werd alleen nog per vliegtuig gereisd), tegenwoordig kan een Colombiaan met de auto van Bogotá tot aan de westelijke kust rijden. Was Medellín voor de komst van Uribe nog de gevaarlijkste stad ter wereld, inmiddels ligt het aantal moorden per honderdduizend inwoners er lager dan in het Amerikaanse Baltimore.

Door Uribes succes is Colombia nog een van de weinige Zuid-Amerikaanse landen die onvoorwaardelijk de banden met Amerika blijven koesteren. Het land is sinds kort zelfs aan Amerika verbonden via een vergaand bilateraal vrijhandelsverdrag. Politici met een revolutionair en semi-socialistisch programma, zoals de Venezolaan Chávez of de Boliviaan Morales, krijgen er vooralsnog geen enkele voet aan de grond.

Opvallend is dat het juist Amerikaanse politici zijn die deze hechte band in gevaar brengen. Vooral Democratische congresleden, die na de novemberverkiezing mogelijk weer aan de macht komen in Washington DC, hekelen de excessieve kosten van de uiterst moeizaam verlopende oorlog tegen drugs. Want hoewel plan-Colombia de Farc en de paramilitairen een harde tijd bezorgt, wordt de Amerikaanse markt nog altijd ruim bediend van cocaïne. Colombia, de grootste coca-exporteur ter wereld, levert nog altijd tweederde van het totale aanbod. Het lijkt een zinloze weg het aanbod te bestoken als de vraag hoog blijft.

Als de grote geldstroom uit Amerika opdroogt, is dat slecht nieuws voor Uribe en de Colombianen. Juliana, de bankier die tegenwoordig getraumatiseerde slachtoffers van geweld probeert te reïntegreren in de samenleving: ‘Hoe zinloos de oorlog tegen de drugs ook is, gun ons de financiering ervan. Want eindelijk heeft de Colombiaanse regering uitgevonden hoe je die Amerikaanse dollars zinvol kunt besteden.’