Over het culturele leven in Oost-Jeruzalem valt niet te klagen, dat is er namelijk niet. Bioscoop Alhambra is al sinds mensenheugenis gesloten. In de hal van de vervallen bioscoop hangen posters van Indiase musicals en karatefilms uit Hong Kong. Het Hakawati-theater, de trots van Oost-Jeruzalem, organiseert in november een internationaal poppenfestival.
Drie jaar geleden werd er zomaar een kunstgalerie geopend aan de Salaheddinstraat, de Kalverstraat van Oost-Jeruzalem. Eigenaar Jack Persekian zag het toen al somber in en bromde: ‘Er is hier weinig belangstelling voor moderne kunst, we hebben geen traditie op dat gebied. Bij de Palestijnen hier vind je hoogstens koran- of bijbelteksten aan de muur, naast een poster van de Aqsa-moskee of een foto van de Zwitserse Alpen. Iedereen raadt mij aan een shoarma-tent te openen, daar verdien je tenminste geld mee.’
Galerie Kanadil was geen lang leven beschoren.
Volgens Nasser Eddin Nashashibi (70), schrijver, journalist en vrijdenker, heeft Jeruzalem betere tijden gekend. Nashashibi: ‘De gouden tijd van Jeruzalem was tijdens het Brits mandaat. Jeruzalem was schoon en veilig, er was geen corruptie, geen monkey business. De Engelsen voerden een volmaakt bewind, de verstandhouding tussen joden en Arabieren was toen nog goed. Jeruzalem was het Parijs van het Midden- Oosten. In 1941 bezochten maar liefst zes koningen en keizers Jeruzalem: de koning van Albanie, de keizer van Iran, de koning van Egypte, keizer Haile Selassi van Ethiopie, en de koningen van Irak en Griekenland. Ze sliepen allemaal in het Koning David hotel. En dan heb ik het nog niet eens over alle wereldberoemde generaals die Jeruzalem bezochten.
Jeruzalem had de hoogste levensstandaard van het Midden-Oosten. Iedere avond werden er feesten georganiseerd. Iedereen was gekleed zoals het hoorde, in smokings met zwarte dassen, de dames in het lang. De vrouw van de beroemde Libanese schrijver en historicus George Antonius woonde op een steenworp afstand van mijn huis. Ach, wat hield ik van het sociale leven van het Jeruzalem van toen. Wat was de stad romantisch.
Vanuit cafe Picadilly op Mamillastraat verzorgde het Palestinian Broadcast System uitzendingen met beroemde schrijvers en dichters. In het Koning David Hotel ontmoette ik de grootheden van deze aarde. Jeruzalem bruiste onder de Engelsen. Ik ben dol op de Britten, ze hebben veel goed werk verricht in Oost-Jeruzalem.
Ach, en toen kwamen de Jordaniers. Jordanie heeft een grote fout gemaakt door Amman als hoofdstad uit te roepen en niet Jeruzalem. Jeruzalem was voor de koning enkel een plaats om op vrijdag te gaan bidden in de Aqsamoskee. Onder de Britten hadden we water, elektriciteit en een goede infrastructuur. Heel anders dan nu - nu betalen we belasting aan de Israeli’s en krijgen we er niets voor terug. In de jaren veertig had je geen drugs en mafia in Jeruzalem, dank zij de Engelsen. Maar nu is Jeruzalem volkomen verloederd - hoeveel jonge Palestijnen zijn er niet verslaafd?’
NASHASHIBI, DIE 33 BOEKEN over het Midden-Oosten schreef, houdt audientie in zijn domein aan de Nashashibi-straat. Het imposante landhuis ligt verscholen achter een hoge muur. Bij de poort staan zenuwachtige lijfwachten.
Tot het midden van deze eeuw controleerden de Nashashibi’s alle steden van Palestina. Ragheb, de oom van Nasser Eddin, was zeventien jaar burgemeester van Jeruzalem.
De tijd is bevroren in huize Nashashibi. Tapijten waar je tot je enkels in wegzakt, schilderijen met zeeslagen en pastorale taferelen, kroonluchters, spiegels met gouden lijsten, een samovar, reusachtige vazen, sofa’s en bijzettafeltjes vol onbestemde artefacten. Het meest opvallende aan de duizelig makende salon zijn de meer dan tweehonderd foto’s, alle gestoken in gouden of zilveren lijsten. Nashashibi met koning Hoessein van Jordanie. Nashashibi met kroonprins Hassan, de broer van Hoessein. Nashashibi met Kashoggi, een van de machtigste wapenhandelaren ter wereld. Nashashibi met Teddy Kollek, de vorige burgemeester van Jeruzalem. Nashashibi met Richard Nixon. Nashashibi met Farah Diba van Perzie. Nashashibi naast een grijnzende Saddam Hoessein. En Nashashibi met Jacques Chirac. Alle foto’s zijn gesigneerd door de respectievelijke grootheden der aarde.
Nashashibi voelt zich zichtbaar op zijn gemak in zijn eigen museum. Uit zijn pochet wuift een zeegroene zakdoek. Het zicht op zijn vingers wordt haast ontnomen door de enorme zegelring. Hij friemelt onafgebroken aan zijn masbaha (islamitische gebedsketting), neemt kleine slokjes van zijn Arabische koffie en geeft het driftig dribbelende personeel het ene bevel na het andere.
‘Door de bijbelse profeten werd Jeruzalem de stad van de vrede genoemd en volgens hen zou Jeruzalem voor altijd het symbool van de vrede blijven. Maar de aarde van Jeruzalem is donkerrood gekleurd door het bloed, vergoten door de kruisvaarders, door de islamitische krijgsheer Salah el Din, door de Turken, door generaal Allenby en door Moshe Dayan. Allen kwamen met het zwaard. Allemaal dachten ze Jeruzalem voor altijd te kunnen bezitten. Jeruzalem is echter van niemand, Jeruzalem is van God. Jeruzalem kan daarom niet door een enkele godsdienst worden opgeeist, Jeruzalem behoort aan alle religies. De stad had een gemeenplaats moeten blijven voor alle gelovigen, maar ambitieuze krijgsheren veranderden de heilige stad in een slachtveld. Israel was de laatste veroveraar van Jeruzalem, maar misschien zal morgen een ander land of een ander volk de stad innemen. Het recht om te veroveren geeft je niet het recht om te heersen.’
NASHASHIBI HEEFT weinig sympathie voor de nieuwe Palestijnse heersers. ‘Faisal Hoesseini denkt alleen aan de veiligheid van zijn Orient House. Hij huilt met de wolven in het bos. De PLO denkt uiteindelijk over Jeruzalem te kunnen heersen, maar zo eenvoudig zal dat niet gaan. Iedereen moet de waarde van Jeruzalem beseffen, Jeruzalem moet voor altijd het heilig centrum van de wereld zijn. Ik ben voor een pan-Arabische en een pan-islamitische heerschappij over Jeruzalem. Jeruzalem is een aangelegenheid van iedere Arabier en iedere moslim. Het lot van Jeruzalem moet bepaald worden door alle Arabieren en door alle moslims, niet alleen door de Arabische heersers. Bovendien is de wil van God veel belangrijker dan de wil van gewone stervelingen en regeringen.
Dit moet mij van het hart, ook al kan het mijn dood betekenen. Het is toch te gek dat ik tien lijfwachten heb, die me per maand tienduizend dollar kosten. Het is belachelijk dat ik me in mijn eigen Jeruzalem dag en nacht moet laten beschermen. Als ik mijn huizen in Geneve en Londen bezoek, is dat niet nodig. Daar kan ik vrij over straat lopen, normaal restaurants bezoeken. De nieuwe nederzettingen rond Jeruzalem krijgen meer bescherming dan ik, terwijl die nederzettingen niets te betekenen hebben voor de geschiedenis van dit land. De onderwereld heerst nu over Jeruzalem, gespuis, drugsdealers. Drugsdealers in een heilige stad, dat is toch onmogelijk. Niet te geloven. Wat ik leuk vind aan Geneve? Lord Byron heeft er gewoond, dat zegt toch genoeg.’
TIJDENS HET GESPREK komt een personeelslid met een nieuw, in Londen getekend portret van Nasser Eddin Nashashibi aanzetten. Nashashibi bekijkt zichzelf goedkeurend en zoekt vervolgens naar een lege plek aan de propvolle wanden van de salon. Er hangen al zeker acht geschilderde portretten van hem aan de muur en uiteindelijk geeft hij de strijd op. Met een zucht plaatst hij zijn nieuwste aanwinst tegen de salontafel.
Nashashibi: ‘Ondanks alles ben ik nog steeds verknocht aan Jeruzalem. Na mijn huis vind ik de Aqsamoskee de mooiste plek van de stad. De Salaheddin-straat? Laat me niet lachen, dat is toch helemaal niets. Dat kun je toch met geen mogelijkheid een winkelstraat noemen. De Champs Elysees, dat is nog eens een winkelstraat.
Het American Colony Hotel vind ik ook niets, dat heeft toch geen cachet, geen allure. Vroeger gebeurde er nog wel eens iets. De directie praat nog steeds vol trots over het feit dat de acteur Omar Sharif er ooit geslapen heeft. Laat me niet lachen, wie is Omar Sharif nu helemaal? De belangrijkste gast die er ooit geslapen heeft was mijn oom Ragheb Nashashibi, een groot staatsman. Hij heeft er zelfs gewoond, toen hij de scepter zwaaide over de westelijke Jordaanoever. Toen mijn huis verbouwd werd, heb ik ook een paar maanden doorgebracht in de Colony. Ik was blij toen ik weer naar huis kon terugkeren.’