
Dom kan Léon Degrelle niet geweest zijn. Daarvoor was hij te goed gebekt, te succesvol ook, te charismatisch. Niettemin is het onbegrijpelijk dat hij tot het eind van zijn leven volhardde in zijn standpunten, volhardde ook in zijn manier van optreden: hij was en bleef fascist, volstrekt overtuigd van zijn gelijk. Ook bleef hij een en ander uitschreeuwen en trok zich niets aan van wat de omgeving daarvan dacht. Tik zijn naam maar ’s in bij YouTube en bekijk opnamen uit ’s mans latere jaren: je ziet een tachtigjarige die niet alleen doet alsof hij dertig is, maar ook nog in de jaren dertig leeft. Bizar. Dit oordeel wordt onvermijdelijk gevolgd door twee vragen: waarom deed Degrelle dat, en hoe kan zoiets?
Het eerste antwoord betreft de persoon Léon Degrelle (1906-1994): een opgewonden standje die al op jonge leeftijd actief werd in de zogenoemde Katholieke Actie, een internationale lekenbeweging tegen de secularisatie en vóór de intensivering van het geloofsleven. In de Belgische afdeling daarvan verwierf Degrelle al snel een voortrekkersrol. Zijn eerste succes kwam toen hij het blad Rex (‘Christus koning’) oprichtte en voor een habbekrats de uitgeverij ervan kocht. Zijn tweede succes kwam toen hij tijdens een bijeenkomst van katholieken het woord nam en het katholieke establishment de oren waste. Dat gebeurde in 1935. Een paar maanden later besloot Degrelle van Rex een politieke partij te maken en aan de verkiezingen mee te doen, met een verbluffend resultaat: uit het niets kreeg hij 21 zetels, 11,5 procent van de stemmen. Een jaar later behaalde hij bij tussentijdse verkiezingen voor Brussel in verhouding nog meer stemmen: negentien procent. Dit alles gaf hem een gevoel van onoverwinnelijkheid.
Dat hij niet onoverwinnelijk was, merkte Degrelle in de daaropvolgende jaren, definitief nadat hij na de Duitse inval radicaal voor collaboratie gekozen had. Een overgroot deel van zijn vroegere aanhangers wilde daar niet van weten en keerde zich van hem af. Maar Degrelle had niet alleen een grote mond, hij voegde ook de daad bij het woord, richtte na de Duitse aanval op Rusland het Légion Wallonie op en trok aan het hoofd van ‘zijn troepen’ als gewoon soldaat naar het Oostfront. Daar maakte hij opnieuw carrière, promoveerde tot luitenant en ontving het IJzeren Kruis. Dit alles bracht hem een tweede hoogtepunt in zijn leven. Kort nadat hij benoemd was tot Hauptsturmführer (kapitein) vervulden de Waalse SS-vrijwilligers een heldenrol. Mede doordat Degrelle zelf gewond raakte, was het mogelijk zijn moed tot enorme proporties op te blazen. Hij ontving uit handen van Hitler het Ritterkreuz, werd bevorderd tot Obersturmbannführer, prijkte op de voorkant van het SS-propagandablad Signaal en hield een triomftocht door Brussel. Deze tocht was volgens de auteur van deze glasheldere, fraai uitgegeven biografie niets minder dan ‘het hoogtepunt van zijn politieke en militaire loopbaan’.
Hoogtepunt maar tevens, bijna, eindpunt. Daarmee zijn we bij de tweede reden dat Degrelle heel zijn leven doorging de kaak te blazen. Na de val van het Derde Rijk wist hij op spectaculaire wijze naar Spanje te ontkomen en leefde nog bijna een halve eeuw in ballingschap. Van daaruit bestookte hij zijn vroegere landgenoten en de rest van de wereld met zijn aloude wijsheden. Ze werden in zeer kleine kring verslonden en door de overgrote meerderheid genegeerd. Slechts eens in de zoveel tijd drongen berichten van de man tot het grote publiek door: omdat er pogingen ondernomen werden hem te ontvoeren, toen zijn dochters binnen de Spaanse high society huwden en toen hij geïnterviewd werd door televisiemaker Maurice de Wilde. Maar Degrelle liet zich door zo weinig succes niet uit het veld slaan – en werd ook door niemand, zelfs niet na Franco’s dood, de mond gesnoerd. Daarmee werd hij de laatste schreeuwfascist van Europa.
Zoals gezegd: bizar. Maar ook fascinerend omdat het zo volstrekt anders is dan wij gewend zijn. Want Degrelle schaamde zich nooit voor zichzelf en zijn gedachten. Integendeel. Hij schaamde zich voor zijn landgenoten die zich naar zijn mening steevast neerlegden bij hun kleinheid. ‘Niet zo verwonderlijk dat zij Manneken Pis als een held vereren’, zei hij in 1986 tot een journalist. ‘Degrelle, de laatste fascist van het eerste uur?’ vraagt Bruno Cheyns zich aan het eind van zijn diepgravende zoektocht af. Ja, luidt het antwoord, met daarbij de kanttekening dat de man na de oorlog bewust en nadrukkelijk geprobeerd heeft ‘de iconische beeldvorming rond zijn persoon gestalte te geven’. Dat is gelukt, zozeer zelfs dat België volgens Cheyns ook tegenwoordig nog altijd niet klaar is met zijn grootste fascistenzoon.
De slechte naam van Degrelle was in grote kring dermate dat niemand met hem geassocieerd wilde worden. Een broer was in juli ’44 door het verzet geëxecuteerd, zijn ouders overleden in naoorlogse gevangenschap, zo ook een zwager terwijl zijn vrouw zes jaar vast zat. Geen wonder dat een van zijn zusjes heel haar leven haar best deed onder de radar te blijven. Dat ze daar sinds kort onder vandaan is gekomen, is het resultaat van uitvoerig speurwerk van de Nederlandse, in Israël gestationeerde journaliste Simone Korkus. In 2012 hoorde zij voor het eerst van het verhaal van Hannah, een joodse vrouw die tijdens de oorlog ondergedoken was bij het echtpaar Cornet in een dorp onder Brussel. Het echtpaar zat in het verzet. Maar dat niet alleen. De vrouw was een zusje van Degrelle. Daarvan wisten zij en haar man handig gebruik te maken, onder meer door een aantal joden te redden. Een van die joden was Hannah. Korkus volgde haar spoor terug.
Maar daarbij bleef het niet. Yad Vashem deed ook iets met de vondst. Wie op de website van het Israëlische Holocaustcentrum de naam Degrelle intikt, krijgt om te beginnen informatie over Madeleine Degrelle en haar man. Postuum ontvingen zij de titel ‘justes de Belgique’. Wie zou zoiets kunnen verzinnen? Bizar.