Op een heuvel op het plein voor station Bijlmer ArenA herinnert een perkje met rode bloemen, aangeplant in de vorm van het getal vijftig, voorbijgangers aan het jubileum dat hier dit jaar wordt gevierd. In 1968 werd de Bijlmermeer opgeleverd als een nieuwe plek om te wonen, een stadspark met woningen, verkeersluw en toch bestemd voor vele duizenden bewoners. Een grootstedelijke oase volledig ontworpen op de tekentafel van Siegfried Nassuth. In kunst voor in die ‘stad van de toekomst’ werd door hem niet voorzien: de wijk zelf was immers zijn kunstwerk.

De kunstwerken die er in de komende decennia tóch verschenen, waarlangs de route van Public Art Amsterdam door Zuidoost voert, vertellen samen het verhaal van het leven in de Bijlmer, de geschiedenis die zich in dat keurig opgetekende plan ging afspelen. Over de eerste bewoners van de ritsen identieke honingraatflats die hun huis moeilijk terug konden vinden en behoefte hadden aan een punt van herkenning. De sculptuur van kunstenaars Mathijs van Dam en Peter Jansen die dwars over de kruising van de ’s Gravendijkdreef met de Geerdinkhofweg uit de grond steekt, twee pennen als een stel breinaalden in werking, is een voorbeeld van zulke ‘markeringskunst’. Ook zijn er kunstwerken over de gebeurtenissen die in de wijk plaatsvonden en vroegen om een plek van herdenking – zo kwam er een monument voor de Bijlmerramp. Herdenkingskunst ging, samen met de bewoners, vanzelfsprekend in de wijk thuis horen, zoals het beeld van Anton de Kom, verzetsstrijder tegen de kolonisatie van Suriname en verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog.

Meer dan in andere buurten wordt er sindsdien met de kunstwerken, die hier oorspronkelijk niet bedacht waren, geleurd. De Bijlmer werd na twintig jaar omgedoopt tot Zuidoost en er kwam een grondige stedenbouwkundige vernieuwing. Sommige kunst kreeg een herbestemming. Het oudst overgebleven kunstwerk van de wijk, Ruimtestructuur van Ewert Hilgeman, een ‘carré’ van zestien rode pijpen, staat sinds de jaren negentig in het water van de Troepiaalsingel. Een sculptuur van Jeroen Henneman, De Kus uit 1982, zoekt al een paar jaar naar een nieuwe plek. Het silhouet van kussende hoofden, een publiekslieveling, moest van zijn plek wijken toen de grond onder zijn voeten overging naar een andere eigenaar.

Andere kunst verdween voorgoed. Zo stond er eens een glijbaan onder het viaduct bij metrostation Ganzenhoef. Schrijver Murat Isik, die in de jaren tachtig als migrantenkind in de Bijlmer kwam wonen, beschrijft in zijn roman Wees onzichtbaar (2017) hoe het Turkse jongetje Metin er op speelde. ‘De glijbaan was hoog en steil en om bij de top te komen moest je tientallen treden van een trap beklimmen aan de zijkant van het viaduct. Het was het waard, want het was de hoogste glijbaan van de Bijlmer en de glijtocht naar beneden duurde zo lang dat je enorm veel vaart ontwikkelde. Meestal mochten we drie keer ervan afglijden terwijl mijn ouders toekeken en de laatste keer sloot ik altijd mijn ogen en liet ik mezelf achterovervallen terwijl ik kirde van plezier.’

Vijftien meter lang was die glijbaan, om precies te zijn, en het was een kunstwerk. Kunstenaar Karin Daan kwam net van de kunstacademie in Arnhem toen ze in 1973 van de gemeente een opdracht kreeg die deel uitmaakte van een grootschalig project, waarbij elk metrostation in de Bijlmer van een kunstwerk werd voorzien. De metro zelf moest nog gaan rijden toen haar bijdrage in 1976 werd onthuld: een trap omhoog tegen het viaduct en twee lange glijbanen als sporen weer naar beneden, over een stel dwarse balken die als bielzen tegen de helling lagen. ‘Het is het spoor dat naar beneden dondert’, vertelt Daan over de telefoon. Ze was opgegroeid in Deventer en herinnert zich hoe ze daar speelde onder de spoorbrug onder de IJssel. Met treinen die over haar heen raasden en daar ook nog de rivier. Het was een ‘magic place’ voor kinderen, een surplus voor de omgeving die Daan aan de Bijlmer wilde geven.

En 25 jaar lang was de lange glijbaan van Ganzenhoef ook een enorm succes – tot hij werd weggehaald voor ‘groot onderhoud’. Het werk keerde niet terug, er werd plots gerept over veiligheidsvoorschriften; Daan had contact met de gemeente en met het Gemeentevervoersbedrijf (gvb), tot een brief van het gvb haar informeerde dat er ‘geen overeenstemming’ kon worden bereikt in deze kwestie. Ze wilden de glijbaan gewoon niet meer, denkt Daan nu, waarschijnlijk met het oog op nieuwe plannen voor de omgeving. Ze had zich nooit zozeer beeldend kunstenaar als wel een maker van plekken gevoeld en plekken kunnen verdwijnen. Maar de stompzinnigheid waar dit mee gepaard ging en de waanzinnige argumentatie van de ambtenarij – ze vindt het nog steeds verschrikkelijk.

‘Wat de Bijlmer karakteristiek maakte, die Le Corbusier-achtige ruimte, die grandeur, die is verdwenen’

Een nieuwe glijbaan op de oude plek lijkt geen optie. Toen Daan onlangs bij het viaduct ging kijken, schrok ze zich wezenloos. ‘De situatie is totaal veranderd. Vroeger was het hier zo spacy, zo ruimtelijk. Je kon er echt de ervaring hebben van dat spoor dat naar beneden kwam. Dat zou nu niet meer kunnen, de omgeving is totaal vertrut. Wat de Bijlmer zo karakteristiek maakte, die Le Corbusier-achtige ruimte, die grandeur, die is verdwenen, dichtgeklonterd.’ Alleen de bielzen van de grote glijbaan liggen nog op hun plek. Jaren later werd Daan uit het niets nog eens gebeld door de gemeente. Of ze de glijbanen wilde komen ophalen, anders zouden ze worden vernietigd.

In het kantoor van het Centrum Beeldende Kunst Zuidoost, gelegen op een hoek van het Anton de Komplein, vertelt directeur Annet Zondervan over de complexe wisselwerking tussen opdrachtgevers, eigenaren en beheerders van kunst in Zuidoost. Opdrachtgevers komen uit alle hoeken, variërend van het stadsdeel, het gvb, schoolbesturen en de politie tot aan bedrijven. Maar op het moment dat bij hen iets verandert, zoals het opgaan van de stadsdelen in de centrale stad, bestuurswisselingen of verhuizingen, wordt het eigenaarschap van de kunst die achterblijft diffuus gebied. Wie is dan nog verantwoordelijk voor een werk? Wie onderhoudt het, wie voorkomt dat een kunstwerk op een dag zomaar wordt weggetakeld? Daar ligt volgens Zondervan een taak voor het nieuwe gemeentebestuur met de ambitie voor een zogenaamde stadscurator.

Ze benadrukt daarbij de waarde van het ‘belevingsaspect’ van kunst in de openbare ruimte. Kunstwerken in de buurt worden plekken waar mensen hun levens aan verbinden: ze blijven voortbestaan in persoonlijke herinneringen. In het kader van vijftig jaar Bijlmer organiseert CBK Zuidoost in het najaar de tentoonstelling Ode aan de Bijlmer om de architectuur van de wijk als monument te vieren. In overleg met Daan vroegen ze een kunstenaar om een herinterpretatie te maken van die ene plek, met de glijbaan.

Floor Wesseling, een grafisch ontwerper en kunstenaar die opgroeide in de Bijlmer, wist tot een aantal jaar geleden, tot het stuk in Het Parool, niet dat de glijbaan eigenlijk een kunstwerk was. Voor hem was het als kind gewoon ‘de grote glijbaan’ en hij bewaart er levendige herinneringen aan. Hij fietste erlangs en kwam er met zijn ouders op weg naar het boodschappen doen. Hij wilde er altijd nog één keer vanaf. Het was een enorme klim omhoog en je was zo weer beneden. Het ging ontzettend snel. En er lagen altijd wel kartonnetjes om nog sneller te gaan. Je schoot dan wel eens verder dan de zandbak waar de glijbaan in eindigde. ‘Zeker in het begin, toen alles nog werd onderhouden in de Bijlmer, was het er heel druk’, vertelt Wesseling aan de telefoon. Maar vanaf 1984, toen burgemeester Van Thijn de Zeedijk schoonveegde, alle problematiek rechtstreeks de Bijlmer in, ging het bergafwaarts.

‘De houten trap aan de zijkant, met zeker dertig of veertig treden, begon weg te zakken. Het was moeilijk om nog omhoog te komen. Het werd een sport om via de glijbaan zelf omhoog te klimmen.’ Als tiener maakte hij de klim nog om graffiti op metrokarren te spuiten, die daarboven op het viaduct even stilhielden voor de halte Ganzenhoef.

Wesseling stond er nooit bij stil dat de glijbaan een kunstwerk was, maar nu hij het weet, ziet hij het ook. ‘Het was een verbeelding van de vrijheid van de Bijlmer. Door de interactie van de mensen die er vanaf gingen, maar vooral door het achtbaangevoel dat je daarbij kreeg, de rush.’ Het werk stond in die zin metafoor voor de Bijlmer van zijn ouders, die begin jaren zeventig in de stad van de toekomst kwamen wonen. En voor zijn eigen leven: hij heeft precies even lang in de Bijlmer gewoond als die glijbaan. Ze zijn beide van 1975 en toen hij vertrok, verdween het kunstwerk met hem mee.

Voor zijn interpretatie van het beeld van Daan, in principe een tijdelijk kunstwerk, dacht hij eerst aan iets interactiefs, een speelgoedtuig om terug te geven aan de buurt, liefst op dezelfde plek. Maar de regelgeving voor zulke toestellen is niet mals en bovendien verschijnt het werk op het Anton de Komplein, zonder de helling van het viaduct. Nu denkt hij aan een sculptuur in de vorm van de glijbaan zelf maar dan zonder helling en zonder trap. Een beeld als een Stairway to Heaven-achtig gebaar dat draait om de sport van de kinderen van vroeger om via de glijbaan zelf omhoog te klimmen en dan terug te glijden naar beneden. Als een nieuwe metafoor voor Zuidoost: de belofte van een stad die mislukte, maar met bewoners die almaar blijven klimmen.

Of mensen dan niet van zijn glijbaan kunnen gaan? Wesseling lacht. Het is bedoeld als een kunstwerk en verder moeten de bewoners zelf maar kijken, ’s nachts of zo. Er moet in ieder geval een bordje bij met ‘betreden op eigen risico’.