
Julian Barnes is altijd al een oude man geweest. Ook toen hij nog jong was. Hij debuteerde met Metroland in 1980, toen was hij 34. Het eerste deel van Metroland heeft nog de kokette snedigheid en het zelf-feliciterende cynisme van de twee puberende hoofdpersonen, die niets liever doen dan de buitenwijk afkraken waarin ze opgroeien. ‘Épater la bourgeoisie’ is hun motto, als de jonge rebellerende dichters die ze helemaal niet zijn. ‘Heb je nog iemand geëpat dit weekend?’
‘Ja ik heb hem helemaal geëpat!’
Maar het hart van Barnes lag toen al bij het slotdeel van het boek, als de hoofdpersoon Christopher inmiddels van middelbare leeftijd is, en dan niet de midlife-in-crisis, maar de midlife-in-optima-forma. Er zit nauwelijks sarcasme in de manier waarop Barnes beschrijft hoe Christopher zijn domesticatie heeft omarmd. De ontknoping van het boek is hoe hij besluit niet vreemd te gaan met een jongere vrouw die zich op hem werpt.
Je kunt zeggen dat Barnes toen al het perspectief vond dat hem het meest nabij lag: die van de oudere, comfortabele mens, terugblikkend met een lichte melancholie, maar ook genoeg charme en zelfspot dat die melancholie nooit heel zwaar trekt. In zijn speelse doorbraakroman Flaubert’s Parrot (1984) was de verteller een gepensioneerde weduwnaar, in Staring at The Sun (1986) een honderdjarige weduwe die op een overwegend saaie eeuw aan leven terugkeek. In het hart van zijn geweldig slimme satire England, England (1998) zit de botsing tussen een scherpe, vernietigend ambitieuze vrouw, Martha, en haar timide, tevreden minnaar, Paul. Zij wil de wereld op een dienblad, hij vindt het leven wel prima zoals het is, kan niet wachten om oud te worden. Wanneer het uiteindelijk ploft, komt Paul vanzelfsprekend als winnaar uit de bus. Martha’s ambitie is hybris, Pauls burgerlijke voldoening wijsheid.
The Sense of an Ending (2011), Barnes’ langverwachte Booker Prize-winnaar (hij had al drie keer op de shortlist gestaan), was weer vanuit het perspectief van een pensionado. Tony – een dochter, nog goed bevriend met zijn ex: een kalm leven – ontvangt een brief van een jeugdvriendin met wie hij ooit, als student, gebrouilleerd is geraakt. De roman onderzoekt de reden van de raadselachtige zelfmoord van haar geliefde, die ooit Tony’s beste vriend was, en uiteindelijk snapt Tony wat hij al die tijd heeft gemist. Het leven is geleefd, is verkeerd begrepen, maar het is te laat om er nu nog iets aan de toen. Is dat een drama? Dat is wel de inzet van de clou van het boek, maar ik twijfelde. Tony’s leven is te stabiel om nu ineens in te storten, zou je denken.
Overigens: Tony, Chris, Martha, Paul, Graham, Anne, Neil. Er zijn weinig schrijvers die hun helden zulke doorsnee namen meegeven. Ook dat is opmerkelijk: Barnes’ romans zijn zelden chronologische, simpele vertellingen; ze zitten vol intertekstualiteit, intellectuele stijloefeningen, vol filosofische uitweidingen over sterfelijkheid, geschiedenis, religie en kunst en komen doorspekt met verwijzingen naar literaire en historische figuren – en toch verstaat hij de kunst ze nergens als highbrow over te laten komen. Ze gaan over gewone mensen.
Op een vreemde manier werd die jeugdige hang naar ouderdom onbedoeld nog eens benadrukt in Levels of Life (2013), Barnes’ getrapte memoires over de dood van zijn vrouw, literair agente Pat Kavanagh (‘I was thirty-two when we met, sixty-two when she died. The heart of my life; the life of my heart’). Hij schreef dat hij op haar uitvaart had voorgelezen uit zijn roman Flaubert’s Parrot, een prachtige passage over hoe rouw nooit is wat je denkt dat het is. Het is iets waar je weer uitkomt, schreef hij, maar je komt er niet uit als een trein uit een tunnel, pal in het zonlicht, maar als een zeemeeuw uit een olievlek, ‘tarred and feathered for life’.
Die uitvaart was in 2008; dat citaat uit Flaubert’s Parrot stamde uit 1984. Barnes was verbaasd over hoe accuraat de passage aanvoelde, schreef hij. Maar je vroeg je als lezer ook af: was de passage op zichzelf accuraat, of voelde het zo omdat hij zich in feite zijn hele carrière al op dit moment had voorbereid?
Inmiddels is Barnes die oude meneer geworden die hij altijd al wilde zijn en die rol past hem als een nieuw pak van Savile Row. Je ziet het bij zijn optredens, die hier in Nederland steevast uitverkocht zijn: hij is charmant, grappig, beschaafd, buitengewoon Brits, het publiek hangt aan zijn lippen, alles wat hij zegt lijkt uit kennis en levenservaring voort te komen. Er hangt zoiets ongrijpbaars als wijsheid om hem heen. Ook The Only Story (2018) was weer zo’n superieure exercitie van een eerste, gedoemde liefde, waarin de oude verteller de emoties van zijn jongere zelf vanaf de andere kant van de tijd doorziet, uitlegt en uiteindelijk troost.
In zekere mate is wijsheid een thema van zijn nieuwste roman, Elizabeth Finch. Het titelpersonage is docente, ze geeft de cursus Cultuur en Beschaving aan dertigers en veertigers. Een van hen is Neil, de verteller; hij was ooit acteur maar geen succesvolle, het type dat optrad op cruiseschepen, en is inmiddels kweker van ‘champignons en hydroponische tomaten’. EF was ouder dan hij, ze droeg rokken tot onder de knie, ’s zomers een plooirok, ’s winters een van tweed. Een broche op haar borst, een zilveren ring, type erfstuk, om haar linkerpink. Haar dictie was formeel, haar zinsbouw volkomen grammaticaal ‘Je kon de komma’s, de puntkomma’s en punten bijna horen.’ Nooit vertelde ze iets over haar persoonlijke leven, geen van haar studenten kon zich haar dronken voorstellen, of seksueel actief. Toch stelt Neil zich een diep gevoelsleven voor, vol verdriet en eenzaamheid en liefde, die ze allemaal stoïcijns van zich af had laten glijden. Al denkt hij: ‘“Van zich af laten glijden” zou de suggestie van een façade kunnen wekken, of op zijn minst van een strategie, maar haar stoïcisme raakte aan de kern van haar wezen.’
EF was ‘hoogstaand, onafhankelijk, Europees’. Ze was ‘haar tijd in veel opzichten ontstegen’, was ‘de meest volwassen persoon’ die Neil kende, eentje die in haar stoïcisme een grotere levenswijsheid belichaamde dan hij – de mislukte acteur, de charmante scharrelaar, twee mislukte huwelijken verder en bij zijn vrienden bekend als iemand die nooit een project afmaakt – ooit zou kunnen opbrengen. Haar wijsheid treft hem, haar berusting: ‘Sommige van de dingen hebben wij in onze macht, doch niet alle. In onze macht hebben wij onze mening, ons streven, onze begeerte en afkeer, kortom al onze handelingen. Niet in onze macht staan ons lichaam, bezit, aanzien, ambten, kortom alles wat niet ons werk is.’
Natuurlijk kiest Barnes weer het perspectief van de lange terugblik: nadat het vak erop zit (Neil leverde zijn eindpaper nooit in) hadden ze twintig jaar lang een vaste lunchafspraak, tot zij stilletjes overleed, zonder aan hem überhaupt te hebben verteld dat ze ziek was. Kende hij haar eigenlijk wel?
Wanneer EF’s broer hem een stapel persoonlijk notities – ideeën, college-aantekeningen – overhandigt, besluit Neil een eerbetoon aan haar te schrijven. Niet over haar privéleven, maar over Julianus de Afvallige (331-363), want EF had wel eens laten vallen dat de geschiedenis bij keizer Julianus de verkeerde afslag had genomen: na zijn dood was het christendom de staatsgodsdienst geworden, een monotheïsme. En zoals EF altijd zei was alles wat met ‘mono’ begint foute boel – benauwend, onderdrukkend, saai. De tekst die volgt over leven en naleven van Julianus neemt een derde van de roman in beslag, en zoals een Britse recensent al opmerkte, je moet als schrijver wel veel zelfvertrouwen hebben om zo’n meanderende, taaie lap tekst in je roman op te nemen.
Maar die tekst staat daar niet zomaar. Het moet de diepere bedoeling van het boek zijn. De Engelse media zien Elizabeth Finch als een hommage aan Barnes’ goede vriendin Anita Brookner – ook schrijver en mede-winnaar van de Booker Prize. Aan het einde van de roman bezoekt Neil een oude geliefde, ook een leerling van EF, in Alkmaar, of all places. Zij zegt dat EF nooit in meeslepende anekdotes geïnteresseerd was, in het ‘Hoe We Elkaar Hebben Ontmoet’ en ‘Wat Er Misging’ en ‘Wat Ik Ervan Heb Geleerd’. EF daarentegen ‘reikte je de conclusies aan, maar niet het verhaal’. Dat is precies wat Barnes nu doet. Hij strooit met filosofieën en opmerkingen over het leven, dood, het nut van kennis, geschiedenis, die het bezinksel lijken te zijn van een lang gesprek tussen twee vrienden, zonder dat hij die vriendschap echt laat zien. Daarmee doet hij allicht de natuur van de vriendschap eer aan, maar daardoor lijkt Elizabeth Finch, slim en charmant als je van Barnes kunt verwachten, wel een boek geworden dat hij vooral voor zichzelf lijkt te hebben geschreven, en minder voor de lezer.