
In de aanloop naar de vorige Tweede-Kamerverkiezingen kondigden politici van links tot rechts het einde van het neoliberalisme aan. Hugo de Jonge voorspelde dat dit verkiezingsjaar de geschiedenisboeken zou ingaan als ‘het einde van het neoliberalisme’, Lodewijk Asscher verklaarde de gewraakte ideologie ‘technisch en moreel failliet’, en Gert-Jan Segers dacht dat ‘de neoliberale machine aan het einde van zijn levensduur’ was gekomen.
Het riep onmiddellijk stekelige reacties van journalisten op. Politici stonden in de rij om het neoliberalisme ‘tot nieuwe staatsvijand te verklaren’, aldus NRC-columnist Maarten Schinkel. Volgens hem leidde dit tot weinig verheffende analyses: ‘Het comfortabele van het containerbegrip “neoliberalisme” is dat ieder ervan kan maken wat hij wil. Het wachten is op de eerste peuter die spartelend op de grond van de Albert Heijn het neoliberalisme overal de schuld van geeft.’ De Nieuwsuur-econoom Mathijs Bouman stelde op zijn beurt dat hij nog steeds niet wist wat neoliberalisme precies betekent en beschreef het als ‘fake history’ en ‘totale onzin’.
Het is de typische polemische discussie die nooit een stap verder lijkt te komen. More heat than light, zoals de Britten zeggen. Opvallend is het ontbreken van intellectuele referenties. Niemand lijkt op het idee te zijn gekomen om eens een klassieker uit de neoliberale canon uit de boekenkast te pakken, om zelf eens te kijken wat dat vrijemarktdenken nu precies behelst. Zo bezien komt de nieuwe Nederlandse vertaling van Friedrich Hayeks klassieker The Road to Serfdom (De weg naar slavernij, 1944) als geroepen. Het geldt nog immer als de stichtingstekst van de beweging die indertijd door haar aanhangers ‘het neoliberalisme’ werd genoemd.
Na publicatie werd het boek onmiddellijk een groot publicitair succes. Vooral in de Verenigde Staten vond het gretig aftrek. Het blad Reader’s Digest maakte een samenvatting en verspreidde daar maar liefst zeshonderdduizend van onder zijn lezers. Het Amerikaanse autobedrijf General Motors liet zelfs een stripversie maken, waarin met enigszins koddige plaatjes de dreigende plandictatuur treffend werd uitgebeeld. Uiteindelijk werden meer dan twee miljoen exemplaren van De weg naar slavernij verkocht in meer dan twintig talen.
Het werd een van de invloedrijkste boeken van de twintigste eeuw. Winston Churchill liep ermee weg, Margaret Thatcher roemde het als een ‘ongeëvenaarde analyse van de gevaren van de planeconomie’, Ronald Reagan citeerde het in zijn toespraken, Frits Bolkestein noemde Hayek ‘misschien wel de belangrijkste liberale politieke filosoof van de twintigste eeuw’. Na publicatie van het boek groeide Hayek uit tot een intellectuele beroemdheid. Hij gebruikte zijn nieuw verworven aanzien voor de uitbouw van wat hij ‘de neoliberale beweging’ noemde. Voor wie wil weten wat het neoliberalisme is en waar het vandaan komt, is het boek een onmisbaar referentiepunt. Hayeks filosofie van individuele vrijheid en verantwoordelijkheid werkt nog altijd door in onze politiek.

Om enigszins de vrees te begrijpen voor de socialistische planning, die zo centraal staat in De weg naar slavernij, is het nodig het boek te situeren in de context van zijn tijd. Hayek schreef het in de jaren veertig in Londen, toen hij verbonden was aan de London School of Economics (lse). Het was een tijd waarin de oorlogseconomie op volle toeren draaide en de overheid een grote rol op zich had genomen in het plannen van de productie. Aan beide kanten van de oceaan groeide de overtuiging dat enige mate van planning van de economie noodzakelijk was om de economie niet te laten ontsporen en de bevolking bestaanszekerheid te bieden. De socialisten van de Britse Labour Party waren nog het stelligst in deze overtuiging. Hayek keerde zich met zijn boek in felle bewoordingen tegen deze trend.
Zijn controversiële stelling was dat het nationaalsocialisme een onbedoeld gevolg was van de socialistische planningsgedachte. De Duitse industriepolitiek en uitbouw van sociale wetgeving onder Bismarck hadden volgens Hayek regelrecht tot de opkomst van het nazisme geleid. Nu dreigde zoiets weer te gebeuren in de geallieerde landen die nota bene het Duitse nationaal-socialisme hadden overwonnen! Controversieel aan deze theorie was dat Bismarck in werkelijkheid een ultra-conservatieve rijkskanselier was die met zijn sociale wetgeving juist het socialisme dacht te bestrijden. Critici beschuldigden Hayek er dan ook van dat hij in zijn boek alle verschillende vormen van staatsinterventie verengde tot het socialisme en dat zo veel groter en dreigender maakte dan het werkelijk was.
Hayeks politieke ideeën wortelden in Wenen, waar hij aan het begin van de jaren twintig studeerde. Hij kwam uit een vooraanstaande wetenschappelijke familie, die tot de Boheemse lagere adel behoorde. In Hayeks studententijd was Wenen nog maar een schim van de trotse Centraal-Europese hoofdstad uit het fin de siècle. De Eerste Wereldoorlog had de dubbelmonarchie van Oostenrijk-Hongarije van de kaart geveegd. Voedseltekorten, geldontwaarding en grote aantallen oorlogsslachtoffers zorgden voor maatschappelijke onrust en linkse mobilisatie.
Van 1918 tot 1934 werd Wenen bestuurd door een sociaal-democratische coalitie die een reeks van ambitieuze linkse hervormingen doorvoerde, een periode die bekend staat als het Rode Wenen. Socialistische intellectuelen als de econoom Karl Polanyi en de socioloog Karl Mannheim pleitten op basis van deze ervaringen voor een democratische vorm van socialistische planning. In hun ogen had het laissez-faire-liberalisme de weg geplaveid voor de opkomst van het fascisme. Democratische planning was de enige manier om vrijheid te garanderen. Tijdens zijn studententijd flirtte ook de jonge Hayek kortstondig met het socialisme, maar in 1924 – hij was toen 25 – kreeg hij een baan aangeboden door een vrijemarktdenker die tevens zijn voornaamste leermeester werd: Ludwig von Mises.
Von Mises was een invloedrijk econoom bij de Weense Kamer van Koophandel. Hij organiseerde tevens een invloedrijk Privatseminar. Veel van het Weense intellectuele leven vond toentertijd plaats in dergelijke huiskamerbijeenkomsten. De kring rond Mises stond bekend als conservatief en marktgericht. Hayek nam aan de lange avondbijeenkomsten in Mises’ werkkamer deel en bouwde hier een internationaal netwerk op dat bestond uit invloedrijke intellectuelen en economen van liberale snit. Naarmate hij Mises’ liberale overtuigingen beter leerde kennen, groeide Hayeks geloof in het belang van de vrije markt.
Samen met Mises polemiseerde hij tegen de socialisten. In het ‘socialistische calculatiedebat’ van de jaren twintig stelden Mises en Hayek dat socialistische planning per definitie tot falen gedoemd is, omdat het onmogelijk is voor centrale planners om vraag en aanbod te overzien. Enkel het prijsmechanisme van de vrije markt was daartoe in staat. Vanwege deze fatale tekortkoming zou elke vorm van economische planning onherroepelijk stranden in felle onenigheid. Daardoor zou de roep ontstaan om een sterke man om de impasse te doorbreken, en zouden de goed bedoelende planners uiteindelijk vervallen tot autoritarisme en totalitarisme. Het werd de grondslag voor Hayeks these in De weg naar slavernij dat de socialistische planningsgedachte ten grondslag lag aan de opkomst van het nazisme. Lang bleef Hayek niet in Wenen. Al in 1931 aanvaardde hij een baan in Londen aan de lse, die hij dankte aan Lionel Robbins, een vermaard liberaal econoom die hij via Mises had leren kennen. Gedurende de jaren dertig werkte Hayek zijn economische denkbeelden verder uit, steeds in contact met gelijkgestemden uit binnen- en buitenland.

Het was de tijd van de grote Depressie. Na de beurskrach van Wall Street in 1929 ontstond de grootste economische crisis van de twintigste eeuw. Het betekende een gevoelige slag voor het klassiek-liberalisme en met name de laissez-faire-doctrine. Overal in de westerse wereld begonnen overheden steeds meer te interveniëren in de economie. Door middel van grote publieke werken en industriepolitiek probeerde men de huizenhoge werkloosheid te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de sociale zekerheid werd uitgebouwd.
De ideeën van de Britse sociaal-liberale econoom John Maynard Keynes speelden een belangrijke rol in deze omslag. Hij bekritiseerde de laissez-faire-gedachte: het idee dat de overheid het marktmechanisme zo veel mogelijk op zijn beloop moest laten. Keynes betoogde dat de markt niet automatisch naar een evenwicht tendeerde, maar dat deze langere tijd kon blijven steken in een depressie. Het gedachtegoed van Keynes vormde de inspiratiebron voor het keynesianisme, een stroming in de economische wetenschap die overheden een grote rol toekende in het bijsturen van de markt. Met een aantal liberale geestverwanten ageerde Hayek tegen het gedachtegoed van Keynes. Volgens Hayek was hier sprake van een glijdende schaal: enige mate van planning zou noodzakelijkerwijs nog meer planning uitlokken. Goed bedoelende sociaal-liberalen en sociaal-democraten plaveiden zo de weg naar een totalitaire dictatuur zoals onder het fascisme en communisme.
In 1938 belegden Hayek en Mises samen met prominente leden uit dit liberale netwerk een conferentie in Parijs, om een pas verschenen boek van de Amerikaanse journalist Walter Lippmann te bespreken. In zijn Inquiry into the Principles of the Good Society (1937) populariseerde Lippmann de kritieken op het socialisme die Mises en Hayek eerder vanuit hun Weense standplaats hadden ontwikkeld. Lippmann verwoordde op toegankelijke wijze een serie denkbeelden die de kern zouden gaan vormen van het neoliberalisme. Hij bekritiseerde de laissez-faire-gedachte en plaatste daar een overheid tegenover die zich marktmeester toonde, door monopolies en kartels te doorbreken en marktwerking actief aan te jagen. Zijn betoog maakte gebruik van een harde binaire oppositie tussen de individuele vrijheid van de vrijemarkteconomie en het collectivisme van de economische planners. Tijdens de bijeenkomst in Parijs kreeg hij veel bijval, en na een stemming besloten de aanwezigen om het begrip ‘neoliberalisme’ te gebruiken als aanduiding voor hun beweging.
In De weg naar slavernij bouwde Hayek in belangrijke mate voort op Lippmanns boek. Hayek bepleitte eveneens een vernieuwing van het liberalisme: ‘Waarschijnlijk heeft niets de liberale zaak zoveel schade berokkend als het hardnekkig vasthouden door sommige liberalen aan bepaalde globale vuistregels, met name het beginsel van laissez-faire.’ De kern van deze vernieuwing bestaat uit het idee dat de overheid de bestaansvoorwaarden voor vrije concurrentie moet scheppen. Het is een op het oog wat paradoxale gedachte, in Nederland vooral bekend geworden onder de noemer ‘marktwerking’.
De vrije markt ontstaat niet vanzelf en handhaaft zich niet vanzelf. De markt is maakbaar en de overheid moet het marktmechanisme actief gaan aanjagen. Als grove werkdefinitie kunnen we stellen dat het neoliberalisme een politiek behelst die de samenleving zo veel mogelijk aan de hand van het marktmechanisme wenst te ordenen. Zo onderscheidt Hayek het ‘plannen voor concurrentie’ wat leidt tot vrijheid en ‘plannen tegen concurrentie’ wat leidt tot onvrijheid. De laatste variant zou inherent tot steeds verdergaande centralisatie en totalitarisme leiden: ‘Planning leidt tot dictatuur omdat dictatuur het meest effectieve instrument is voor dwang en het opleggen van idealen.’ Volgens Hayek was er ook geen middenweg mogelijk, een mengsel van de twee principes – competitie én planning – zou betekenen dat beide ophielden te functioneren. Het waren ‘elkaar uitsluitende beginselen’.
Zoals de Franse filosoof Michel Foucault stelde in zijn befaamde lezingenreeks over het neoliberalisme bij het Collège de France worstelde de neoliberale beweging met de vraag hoe de eigen doctrine te positioneren ten opzichte van het bredere politieke veld: vijanden, tegenstanders en concurrenten. De strategische positie die neoliberalen gezamenlijk innamen, is dat alle politieke alternatieven uit die tijd, hoe anders ze er ook uitzagen, alle uitliepen op eenzelfde weg naar slavernij.
Volgens Foucault was de strategie om ‘een soort politiek-economische constante aan te wijzen die te vinden zou zijn in zeer verschillende politieke regimes: van het Duitse nazisme tot het Britse parlementarisme, van de Sovjet-Unie tot het Amerika van de New Deal’. De echte keuze was tussen een liberale politiek en ‘elke andere vorm van economisch interventionisme, of dat nu de milde vorm aanneemt van keynesianisme of de drastische vorm van een autarkisch plan zoals dat van Duitsland’. Hayek beschreef al deze vormen van interventionisme als ‘collectivisme’. Het nam de vorm aan van een groot hellendvlakargument, een harde dichotomie tussen de liberale individuele vrijheid en de antiliberale collectieve dwang. In de zwart-witdebatten van de Koude Oorlog kreeg het boek een centrale plaats.
In de Verenigde Staten heeft dit argument nog altijd weinig van zijn kracht verloren. Toen president Barack Obama de financiële crisis te lijf ging met een gematigd keynesiaans stimuleringsbeleid grepen velen in het Republikeinse kamp weer terug naar de retoriek van De weg naar slavernij. Obama werd door Republikeinse politici afgeschilderd als een socialist die met zijn Obamacare-hervormingen ‘socialized medicine’ zou brengen. Hayek-biograaf Bruce Caldwell stelde dan ook dat na de financiële crisis de exemplaren van De weg naar slavernij weer als warme broodjes over de toonbank gingen. Het lijdt geen twijfel dat met ingrijpend klimaatbeleid op komst Hayeks polemiek tegen de planning weer door nieuwe generaties zal worden opgepikt.
Paradigma-reeks
In de Paradigmareeks selecteren De Groene Amsterdammer en Uitgeverij Athenaeum invloedrijke non-fictie uit de vorige eeuw waar we nu op moeten teruggrijpen. Friedrich Hayeks klassieker De weg naar slavernij verschijnt volgende week in deze nieuwe boekenreeks. Eerder verschenen Oriëntalisme van Edward Said, De zee van Rachel Carsson en De opkomst van de meritocratie van Michael Young.
In samenwerking met De Groene en Athenaeum organiseert debatcentrum De Balie op 14 september een avond over Hayek, met onder anderen Bram Mellink en Merijn Oudenampsen.
Zoals gezegd werd Hayek met De weg naar slavernij een intellectuele ster. Dankzij zijn nieuw verworven status en organisatorische talenten werd hij eveneens de spil in een trans-Atlantisch neoliberaal netwerk. In 1947 richtte Hayek in het pittoreske Zwitserse bergdorp Mont Pèlerin een internationale denktank op, bedoeld om het in het slop geraakte liberalisme van nieuw elan te voorzien: de Mont Pèlerin Society. ‘Voorbij zijn de dagen dat enkele achterhaalde liberalen eenzaam en bespot hun weg zochten, zonder contact met de jeugd’, schreef Hayek enkele jaren later. ‘Eindelijk is er persoonlijk contact gelegd tussen de voorstanders van het neoliberalisme.’
Tijdens de oprichtingsbijeenkomst haalde Hayek de beroemde woorden van zijn onlangs overleden tegenstrever John Maynard Keynes aan: ‘De denkbeelden van economen en politiek-filosofen, of die nu gelijk hebben of niet, zijn invloedrijker dan we in de regel denken. De wereld wordt in feite door weinig anders geregeerd.’ Hayek stemde hiermee in, maar meende – net als Keynes – dat ideeën pas aan invloed wonnen wanneer de dragers daarvan de tijd hadden gehad om carrière te maken en sleutelposities te verwerven. Over een periode van decennia dus. ‘Op deze langere termijn moeten wij onze opdracht vervullen’, hield hij de aanwezigen voor. ‘Wij moeten standpunten innemen die doorwerken (…) en ons niet beperken tot datgene wat op korte termijn realiseerbaar is.’ Deze ideeënpolitiek kreeg concreet vorm door de oprichting van denktanks die het vrijemarktdenken hielpen verspreiden. Op initiatief van een rijke lezer van De weg naar slavernij – en op advies van Hayek – werd in 1954 het Britse Institute of Economic Affairs opgericht, een van de eerste moderne denktanks. Velen zouden er nog volgen in de decennia erop.
Hayek kreeg begin jaren vijftig een aanstelling aan de Universiteit van Chicago. Het zou een lastige periode voor hem worden. De enorme economische groei van de jaren vijftig en zestig, de zogenoemde golden age of capitalism, verleende het keynesianisme een ongekend prestige. In deze jaren raakte Hayek als publieke intellectueel meer en meer op de achtergrond. Zijn onheilsprofetie, bovenal zijn stelling dat er geen duurzame tussenweg bestond tussen vrije markt en planning, was door de praktijk gelogenstraft. In 1960 publiceerde hij The Constitution of Liberty, waarin hij zijn neoliberale maatschappijvisie concreet maakte. Hij pleitte voor marktgerichte wetgeving die de capaciteit van de overheid om te interveniëren in de economie structureel aan banden legde. Alleen zo kon de individuele vrijheid gewaarborgd worden. De nogal lauwe respons op het boek was echter een grote teleurstelling.
Zijn rol als boegbeeld van het neoliberalisme werd in die jaren overgenomen door zijn energieke collega bij de Universiteit van Chicago, Milton Friedman. Deze had met zijn bestseller Capitalism and Freedom (1962) een vlottere en minder zwartgallige versie geschreven van Hayeks klassieke kritiek, en hield zo de vlam van het vrijemarktdenken brandende. Ook bij de Mont Pèlerin Society speelde Hayek inmiddels de tweede viool. Pas met de economische crisis van de jaren zeventig begon het tij voor Hayek te keren. De wereldeconomie kreeg tegelijkertijd te maken met stagnatie en inflatie. De keynesiaanse economische leer had geen overtuigend antwoord klaar. In 1974 kreeg Hayek als uit het niets de Nobelprijs voor de economie toegekend, waarmee hij weer uit de vergetelheid werd gerukt. Twee jaar later zou Friedman dezelfde eer ten deel vallen.
Tegelijkertijd ontbrandde er rond Hayek en Friedman een heftige controverse. Beiden waren namelijk als adviseurs betrokken bij het bloedige regime van de Chileense dictator Augusto Pinochet. Deze had in 1973 een coup gepleegd tegen de democratisch gekozen socialist Salvador Allende. Hayek reisde af naar Chili om met Pinochet te praten en stuurde hem zijn boeken toe. Het economisch beleid van Pinochet was sterk geïnspireerd op het neoliberale denken. De Chileense dictator zou de nieuwe Chileense grondwet naar The Constitution of Liberty vernoemen. Hayek, op zijn beurt, verdedigde het dictatoriale regime van Pinochet als een noodzakelijke noodgreep om de vrijheid te verdedigen tegen de democratie. Hij verdedigde de ‘liberale dictatuur’ in een opiniestuk in de Britse krant The Times en schreef dat hij ‘niet één persoon kon vinden in het veel belasterde Chili, die niet geloofde dat vrijheid veel groter was onder Pinochet dan onder Allende’. Een saillant commentaar, want de gemartelde en vermoorde tegenstanders van het regime waren inderdaad onvindbaar, desaparecidos.
Belangrijk is dat Hayek geen onverdeeld voorstander van de democratie was en deze ook niet noodzakelijk achtte voor het waarborgen van vrijheid. Zoals hij al schreef in De weg naar slavernij: ‘Democratie is in wezen een middel, een utilitair gereedschap om de interne vrede en de individuele vrijheid te waarborgen. Als zodanig is ze absoluut niet onfeilbaar of zeker. Evenmin mogen we vergeten dat er vaak veel meer culturele en geestelijke vrijheid is geweest onder een autocratisch bewind dan in sommige democratieën.’ Hayek was ervan overtuigd dat soms een (tijdelijke) dictatuur nodig was om de economie weer ‘vrij’ te maken. Dit volgde ook logischerwijs uit zijn politieke filosofie, waarin economische vrijheid centraal staat en politieke vrijheid daaraan ondergeschikt is. ‘Ik prefereer een liberale dictatuur boven een democratische regering die illiberaal is’, verduidelijkte Hayek desgevraagd. ‘De sociaal-democratie’, zo schreef hij in zijn latere magnum opus Law, Legislation and Liberty, had ‘een geheel rigide economische structuur geschapen die (…) enkel opengebroken kon worden door een soort dictatoriale macht.’ Hayek liet zich zo kennen als de Lenin van het liberalisme.
De grote doorbraak zou in de jaren tachtig komen. Reagan en Thatcher kwamen aan de macht en wierpen zich op als vertegenwoordigers van het gedachtegoed van Hayek en Friedman. Zij initieerden een beleid van privatisering, deregulering, flexibilisering en liberalisering, dat was ontwikkeld door vrijemarktdenktanks aan beide kanten van de oceaan. Deze vrijemarktrevolutie bleek dermate invloedrijk dat zelfs sociaal-democratische regeringen binnen die lijntjes zouden kleuren.
Toen Friedrich August Hayek in maart 1992 op 92-jarige leeftijd stierf, werd hij in Nederland herinnerd als de man die de wereld bij zinnen bracht. Trouw typeerde de econoom als ‘goeroe van de vrije markt’, die ‘zijn tijd ver vooruit’ was. Volgens het dagblad waren zijn ideeën lange tijd ‘op rotsige bodem’ gevallen, en ook de NRC memoreerde dat Hayek ‘ruim veertig jaar heeft (…) moeten toezien hoe beleidsmakers in het Westen wegliepen met de ideeën van zijn tegenvoeter John Maynard Keynes’. De val van de Berlijnse Muur werd gezien als de definitieve overwinning van de vrije markt over de economische planning. Hayek kreeg ‘op de valreep van zijn leven alsnog gelijk’.

Een minder bekend terrein waarop Hayek eveneens zijn schaduw vooruit heeft geworpen, is dat van de individuele verantwoordelijkheid. ‘Het klimaatprobleem oplossen door burgers vlieg-, vlees- of autoschaamte aan te praten is neoliberaal’, schreef Volkskrant-journalist Peter Giesen een tijdje terug. Hij zag het als onderdeel van een bredere historische trend om maatschappelijke problemen steeds meer te definiëren in termen van individuele verantwoordelijkheid. In de jaren tachtig had het formuleren van gemeenschappelijke doelen afgedaan: de samenleving was niet meer maakbaar, het individu daarentegen wel. De column van Giesen leidde tot de bekende klachten over de inflatie van het begrip neoliberalisme, maar het is zeker niet overdreven om te stellen dat de bronnen van deze ontwikkeling te vinden zijn bij Friedrich Hayek en De weg naar slavernij.
In het hoofdstuk Planning en democratie schrijft Hayek dat alle verschillende vormen van collectivisme (economische planning) uitgaan van een overkoepelend doel. Vaak wordt dit beschreven als ‘het algemeen welzijn’ of ‘het publiek belang’. Volgens Hayek is het door de beperking van het menselijk voorstellingsvermogen echter onmogelijk om vanuit een centraal punt de voorkeuren en belangen van de gehele bevolking te overzien. In die zin neemt Hayek de diametraal tegenovergestelde positie in van de Duitse filosoof Hegel. Deze zag de staat als belichaming van een universele moraal en een collectieve rationaliteit. Hayek stelt dat er niet zoiets kan bestaan, er ís namelijk geen publiek belang.
Margaret Thatcher zou deze sceptische visie later op beroemde wijze samenvatten als ‘there is no such thing as society’. Er bestaat enkel een oneindige variëteit van deelbelangen, die lang niet altijd met elkaar in overeenstemming te brengen zijn. Daarom neigt collectivisme inherent naar autoritarisme. Pogingen om mensen op één lijn te krijgen zullen staatspropaganda vereisen en uiteindelijk dwang.
Daartegenover plaatst Hayek zijn ‘filosofie van het individualisme’. Het gaat hem er niet om dat de mens egoïstisch of zelfzuchtig is, of dat zou moeten zijn. De kern is dat oordeelsvorming zo veel mogelijk op individueel niveau moet plaatsvinden, juist vanwege het beperkte menselijke kenvermogen. Voor Hayek is individuele vrijheid dan ook afwezigheid van overheidsdwang, van collectieve wilsvorming. Dit punt is fundamenteel voor hem: zodra er een ‘collectivistische moraal’ heerst, is het individu niet langer vrij om zelf te kiezen en zelf een moreel oordeel te vellen. Uiteindelijk vervalt dan de moraal als zodanig. De plek waar mensen deze individuele vrijheid en hun individuele moraliteit kunnen uitleven, is de markt. Hayek schreef dan ook in een opiniestuk in The Times dat de keuzevrijheid van het individu eerder op de markt dan in het stemhokje moest worden uitgeoefend. ‘Het eerste is onmisbaar voor de individuele vrijheid, het tweede niet.’
Dit alles sluit collectief handelen niet uit, maar volgens Hayek is dat enkel wenselijk op ‘gebieden waarop mensen het eens zijn over gemeenschappelijke doeleinden’. Collectief handelen dient zich te beperken tot gebieden waar een brede consensus bestaat. Volgens een hayekiaanse visie zou een ambitieus klimaatbeleid dus enkel te combineren zijn met individuele vrijheid als individuen elke keer bewust de keuze maken om niet te vliegen, niet die sappige hamburger te eten of niet met de suv naar het werk te gaan. Het consumeren krijgt zo een bijna religieuze lading, als fundering van de moraal. De aarde mag dan voor grote groepen onleefbaar zijn geworden over zo’n vijftig à honderd jaar, we hebben daar in ieder geval in alle vrijheid voor gekozen.