Iedere roman wil een universum zijn, hoe groot of klein ook. Schrijven is niets anders dan samenhang aanbrengen, verbindingen maken, orde scheppen. Ook voor een oeuvre kan orde heel aantrekkelijk zijn. Een bijpersonage uit de ene roman kan opduiken als hoofdpersonage in de volgende roman, of vice versa. Soms als speelse knipoog naar de lezer, soms – denk aan oeuvres als dat van A.F.Th van der Heijden en David Mitchell – als een extra betekenislaag die van wezenlijk belang is voor zowel iedere afzonderlijke roman als het grotere geheel.
Je zou Elizabeth Strouts nieuwste roman-in-verhalen kunnen zien als een pendant van haar vorige roman, de bestseller Mijn naam is Lucy Barton (2016). Waar in Lucy Barton de gelijknamige schrijfster de protagonist van het verhaal was, is ze nu een bijpersonage, dat even haar opwachting maakt in een van de negen verhalen, en daar ook vrij snel weer uit verdwijnt. Maar haar opduiken is meer dan alleen maar een knipoog van de auteur.

In Lucy Barton blikt de gelijknamige schrijfster terug op een periode die ze doorbracht in het ziekenhuis om te herstellen van een operatie met complicaties. Plots duikt haar moeder op aan haar bed, en blijft daar vijf dagen en nachten zitten. Ze zijn al jaren van elkaar vervreemd; Lucy’s jeugd op het platteland van Illinois werd getekend door armoede, verwaarlozing en mishandeling. Af en toe praten moeder en dochter met elkaar. Die gesprekken zijn vluchtig, oppervlakkig, en gaan altijd over de levens van anderen. Het materiaal van hun eigen levens is te onbevattelijk, te pijnlijk om onder woorden te brengen.
De grote kracht en emotionele lading van Lucy Barton zit hem vooral in de dingen die níet worden gezegd. Alleen al daarom is het goed gevonden van Strout om dat wat wél zegbaar is tussen moeder en dochter, de roddels over de mensen in het kleine stadje in Illinois, als uitgangspunt te nemen voor de verhalen in Niets is onmogelijk. Wat voor Lucy Barton en haar moeder een hulpmiddel is om nader tot elkaar te komen, een manier van praten, verandert hier in een geleefde werkelijkheid. Achter iedere roddel gaat een mens schuil, impliceert Strout, met zijn eigen gecompliceerde psychologie, relaties, strijd en onzegbaarheden.
Strouts stem wordt vaak omschreven als ‘onsentimenteel’, en haar personages als ‘diepmenselijk’. Nu is diepmenselijk op zich een sentimentele aanduiding, mogelijk zelfs neerbuigend, als je bedenkt dat die term vooral wordt geplakt op mensen van ‘simpele’ afkomst – de kleine, oprechte arbeider onder wiens zwijgzaamheid een broeierig emotioneel leven schuilgaat.
Zwijgzaamheid is niet per definitie onsentimenteel, en Elizabeth Strout is juist zo’n interessante schrijver omdat ze op de grens van sentimentaliteit schrijft, en die soms ook overschrijdt. In zeer beheerst en technisch perfect proza – prachtig gedoseerd, onnadrukkelijk, psychologisch doorwrocht – neemt ze grote risico’s door geen enkel potentieel kitsch-onderwerp te vermijden. Incest, mishandeling, oorlogstrauma, armoede, pedofilie, verkrachting, geheime homoseksualiteit, ontaard moederschap: werkelijk alles passeert de revue in deze onderling verbonden verhalen.
Dat het hier, net als in Lucy Barton, opnieuw vooral gaat om wat niet wordt (of kan worden) uitgedrukt, is duidelijk vanaf het eerste verhaal, Signs, dat bijna leest als een parabel over spreken en zwijgen. De oude Tommy Guptill was ooit de trotse bezitter van een zuivelboerderij, tot die op een nacht tot de grond toe afbrandde. Een ramp, die het jonge gezin met lege handen achterliet. Wat Tommy nooit aan iemand heeft verteld, is dat hij de brand altijd heeft ervaren als een teken van God: om hem eraan te herinneren dat hij, met zijn vrouw en kinderen, alles al bezat, en dat het verlies van zijn leven zoals het was daaraan geen afbreuk zou doen.
De inmiddels bejaarde Tommy, die na de brand conciërge werd op de school waar ook de betreurenswaardige Barton-kinderen heen gingen, bezoekt uit medelijden nog regelmatig Lucy’s sociaal geïsoleerde broer Pete, die nooit is weggegaan uit zijn armoedige ouderlijk huis. Het is ook uit medelijden dat hij zichzelf ineens zijn diepste geheim hoort uitspreken tegenover Pete, die hem nadien alleen vraagt of hij dat werkelijk gelooft. Nu is hij gedwongen het ook aan zijn vrouw te vertellen. Voor haar blijkt de gevoelde aanwezigheid van God volkomen aannemelijk, en in het geheel niet problematisch. Tommy zelf blijft achter met diepe twijfel op een plek waar decennialang in stilte een rotsvast geloof huisde, wetend dat die twijfel zelf het nieuwe geheim is geworden, dat hij onuitspreekbaar met zich mee moet dragen.
Ook in de daaropvolgende verhalen draait het veelal om de relatie tussen spreken/zwijgen en de waarheid. Een vrouw getuigt niet tegen haar echtgenoot terwijl ze weet dat hij een verkrachter is; een getraumatiseerde Vietnam-veteraan zit zwijgend voor een televisie met de uitbaatster van een Bed & Breakfast, en dit vormt een wezenlijke ontmoeting; een zus vertelt haar zus zoiets verschrikkelijks uit hun jeugd dat die laatste zwaar hyperventilerend afgevoerd moet worden.
Af en toe liggen alle veelbetekenende stiltes (afgewisseld met al te rake bewoordingen) er wat dik bovenop; dan voel je dat Strout haar verhalen, en de mozaïekroman als geheel, iets te rond en betekenisvol wilde maken. Dat neemt niet weg dat ze met Niets is onmogelijk een hartverscheurend mooi boek schreef, dat samen met Lucy Barton een prachtig klein sterrenstelsel vormt.