Op 26 september 1909 publiceerde De (Groene) Amsterdammer het Futuristisch Manifest. In februari van dat jaar was dit pamflet van de Italiaanse dichter Filippo Tomasso Marinetti al op de voorpagina van Le Figaro verschenen, maar in Nederland had de beweging van de toekomst nog nauwelijks een krant gehaald. Frans Coenen, destijds een bekend schrijver en criticus, had er schik in. ‘Wij (…) hebben hier met een stakker te doen, die door automobiel en aéroplane stapelgek geworden is.’ Met opgetrokken wenkbrauw probeerde Coenen de oorlogshonger te verklaren van deze ‘jongelui met kracht en durf’.

Kennelijk hadden de futuristen toch genoeg interesse gewekt: drie jaar later exposeerden zij in Den Haag en bij de firma Roos op het Amsterdamse Rokin. Kunstcriticus Plasschaert deed er verslag van in De Amsterdammer: ‘Het Futurisme bezit in zijn werken de kracht die iedere overtuiging altijd vertoont, maar het heeft te veel tegenstrijdigheid in zich dan dat het deze allen ooit tot een schoonheid zou kunnen verenigen.’ Zijn collega Willem Steenhoff (zie pagina 8 t/m 13) sneerde: ‘Alleen reeds het groote schilderij van Severini is een werkstuk dat getuigt van inspanning en volhardingsvermogen (…). Daar is dus een aanzienlijke mate van energie mee gemoeid geweest – laten we desnoods zeggen, verspild.’

Maar de futuristische energie bleef fascineren. ‘Hun hartstochtelijk anarchisme heeft niets anders ten doel dan de taal en de ziel der menschen te bevrijden van de eeuwenlang geduldig ondergane slaafschheid’, schreef De Groene in 1914. Ook schrijver Jac. van Looy werd om zijn mening gevraagd: ‘O, zij haten, zooals alleen zuidelijke naturen vermogen te haten; alle schoolschheden haten zij (…), ze beminnen zoo heerlijk het “gevaar”, die Zaterdagsche kerels.’

Want futuristen wilden oorlog. Een oorlog die gewonnen zou worden door ‘het snelste, het lenigste volk’, een volk dat niet door de lichtgewicht aluminium treinen van de toekomst zou zakken. Het leverde schilderijen op die vandaag de dag nog steeds imposant zijn. De obsessie met machines en sterke mannen daarentegen doet inmiddels lachwekkend aan. Je vraagt je onvermijdelijk af: was het echt zo serieus? Jazeker. De declamaties van Marinetti resoneren met al het akeligs uit de twintigste eeuw. Mussolini, Goebbels, Hitler. Ze zijn allen online te beluisteren. Stemmen die overslaan van enthousiasme voor hun boodschap van verwoesting.

Gelukkig brouwden de futuristen ook vrolijker ideeën, zoals de futuristische ‘eethappenings’. Op 28 december 1930 verscheen Marinetti’s Manifesto della Cucina futurista in de Gazzeta del Popolo. In 1932 volgde La Cucina futurista. Dit boek was een trompetterende verzameling van eetcredo’s, futuristische recepten, futuristische maaltijden. En de ijdele viering van de controverse rond Marinetti’s manifestpunt nummer één: weg met pasta!

‘Pasta, zo aangenaam voor het verhemelte, maakt zwaar, lelijk, sceptisch, langzaam, pessimistisch. De patriot geeft de voorkeur aan rijst.’ Dat viel niet ontoevallig samen met het fascistische streven om Italië tot een autarkie om te toveren: pasta werd gemaakt van geïmporteerd graan, rijst was van eigen bodem. De voeding van het moderne lichaam was bijzaak, daar waren pillen voor. Maar de mens zou aan oorlog en machines uiteindelijk veel vrije tijd overhouden. Eten moest daarom een stimulerende bezigheid worden, een versmelting van roes en kunst. ‘De perfecte maaltijd vereist: 1. Een originele harmonie tussen tafel (kristal, bestek, versiering) en de smaken en kleuren van de spijzen. 2. De absolute originaliteit van de spijzen.’

Veel recepten van Marinetti en zijn bende zijn niet meer dan geestig. In het gerecht ‘Evenaar + Noordpool’ moeten stukjes truffel ‘negervliegtuigen’ voorstellen. ‘Aerovivanda’ wordt opgediend onder het geraas van vliegtuigmotoren én muziek van Bach. De ‘Ultravirile’ bestaat uit lange repen kalfstong, spiezen met garnalen, kreeft, eieren, hanenkammen, schijfjes citroen en truffels.

En ze waren hun tijd vooruit. Minieme porties – eten als schilderij of beeldhouwwerk, zelfs het serveren van gerechten alleen voor het oog of de neus – zijn na de nouvelle cuisine vanzelfsprekend geworden. Het ‘chemicaliseren’ (bewerken met ozon of ultraviolet licht) en het ‘synthetiseren’ van de eetervaring (ballons gevuld met parfum voor bij de koffie, melksoep beschenen door groen licht) wordt tegenwoordig druk beoefend in de keukens van El Bulli en zijn volgelingen. Ook de angst voor traag makend voedsel is ons niet vreemd. Pasta en brood staan voor ‘loos vulsel’, eten uit een tijd van landwerkers. Montignac propageert het scheiden van ‘goede’ en ‘slechte’ koolhydraten voor een beter lijf, Atkins zweert bij eiwitten.

In 1944 stierf Marinetti, voordat hij kon zien aan welke catastrofe hij had meegebouwd. Maar de bloedserieuze malligheid van de futuristen is nog steeds aanstekelijk, zeker hun eetutopie. Want er is één belangrijk verschil. Ging het de futuristen nog om een spektakelmaaltijd die je zinnen omver kegelde, om het verlengen van genot en het uitstellen van verzadiging, tegenwoordig is alles ondergeschikt aan de vormgeving van het lichaam. Groenten en fruit in flesjes kopen wij, net als drankjes met bacteriën om het gegetene zo snel mogelijk naar buiten te jassen. Het gouden ei voor de eetfabriek zijn producten die honger stillen zonder calorieën. Eten is losgekoppeld van plezier. Futuristen aten daarentegen voor een vederlicht lichaam én een bevrijde geest. Hun levenshonger was gevaarlijk, maar zeker niet waardeloos. •