Dat liefde tot geluk zou leiden is de onzinnigste van alle menselijke illusies, en dat huwelijken een leven lang zouden moeten duren is uitgevonden door mensen die zelden ouder werden dan 35 jaar. Om deze en andere ideeën te illustreren, introduceerde Julian Barnes in zijn roman Talking it over (1991) drie personages: Oliver, een schrijver die veel praat maar weinig schrijft, een erudiete, pedante en uiterst irritante maar ook bij vlagen charmante show off; zijn vriend Stuart, een aardige, verlegen en ietwat sukkelige bankemployé, die Olivers tirades ondergaat en daar slechts clichés tegenover kan stellen. Stuart is getrouwd met de koele Gillian, die schilderijen restaureert en zich door Oliver laat verleiden. Zij verlaat Stuart en trouwt opnieuw met Oliver, met wie zij twee dochters krijgt. Stuart kan Gillian niet vergeten, hij stuurt haar anoniem bloemen en reist het paar achterna dat naar een dorpje op het Franse platteland is verhuisd. Vanuit zijn hotelkamer is hij getuige van een verschrikkelijke ruzie waarbij Gillian een paar klappen oploopt.

Het gegeven van de ménage à trois was natuurlijk niet bijster origineel, de vorm die Barnes voor de roman had gekozen was dat wél. Doordat er geen verteller werd opgevoerd, waren de drie talking heads in direct contact met de lezer en ontstond er een bijzonder soort intimiteit tussen hem en de personages, die ieder hun eigen subjectieve versie van hun meest intieme ervaringen meedeelden. Beurtelings spraken zij tot de lezer en deelden zij hem de kleine en grote gebeurtenissen van hun leven mee, in hun eigen stijl en beeldspraak en zelfs stop woordjes. Het ontbreken van een tussen figuur die een narratieve ordening bracht en zelf commentaar kon leveren op de handelingen en gedachten van zijn helden veranderde de lezer tot een personage dat rechtstreeks mocht meeleven, oordelen en keuzes maken. De personages werden hiermee teruggebracht tot stemmen en het verhaal ontstond geleidelijk aan, altijd verteld vanuit het uitgangspunt van één van de sprekers. De «talking it over style» was geboren.

In Barnes’ nieuwe roman Liefde, enz. komen we Oliver, Stuart en Gillian weer tegen, iets ouder maar niet echt wijzer geworden. Stuart is zeer succesvol geweest; hij vertrok naar de Verenigde Staten en werd rijk dankzij een keten van natuurwinkels, hij trouwde opnieuw maar ook dit huwelijk mislukte omdat hij Gillian niet kon vergeten. Hij is nu terug in Engeland, waar hij een groene winkelketen wil opzetten, en natuurlijk zal proberen om Gillian terug te winnen. Stuart is duidelijk veranderd: hij is zelfverzekerd, goed gekleed en hij weet wat hij wil. Oliver en Gillian hebben het in Frankijk niet gemaakt en zijn ook terug. Oliver is nog altijd dezelfde irritante, snobistische ouwehoer, maar hij werd ook een verbitterde, slonzige neuroot die het huishouden doet terwijl Gillian het geld verdient. Zij leven in een oud huis en hun kinderen gaan naar een buurtschool, een nachtmerrie voor welopgevoede Britten. Stuart weet ze ervan te overtuigen hun intrek te nemen in het huis waar hij vroeger met Gillian heeft gewoond en dat hij altijd heeft aangehouden. Hij maakt zich onmisbaar terwijl Oliver steeds depressiever wordt en uiteindelijk bij een psychiater belandt. Gillian kijkt en vergelijkt en het onvermijdelijke gebeurt: een wilde vrijpartij tussen Gillian en Stuart terwijl Oliver boven in zijn kamer in zijn inktzwarte melancholie dreigt te verzuipen.

Julian Barnes, die wel eens een post-postmodernist is genoemd, heeft met deze twee boeken geprobeerd het verhalende van romans zo ver mogelijk uit elkaar te trekken en zelfs op te blazen. Er is geen verhaal, er zijn alleen tegengestelde versies van gebeurtenissen; de personages spreken niet alleen elkaar maar ook zichzelf tegen. De fragmentarische vorm van deze trioloog, die soms onderbroken wordt door minder belangrijke maar daarom niet minder interessante stemmen (Gillians kinderen en haar moeder stelen hier en daar de show), laat de veranderlijkheid en instabiliteit zien van de karakters. Het zijn net echte mensen: zij fantaseren en geven zichzelf de mooiste rol, zij liegen en verzwijgen episodes die wij via andere stemmen te weten komen. Zij zijn naïef, cynisch, egocentrisch en ontroerend. Hun stemmen vermengen zich en er ontstaat een opera, waarin Stuart zingt: «Eerste liefde is de enige liefde», waarop Oliver antwoordt: «Zoveel mogelijk liefde is de enige liefde» en Gillian: «Ware liefde is de enige liefde».

Barnes’ talking heads laten zien dat het leven pas tastbaar wordt wanneer het tot een vertelling is gemaakt, en dat we het leven pas begrijpen wanneer we de verschillende versies naast elkaar leggen. Gillians beroep is een metafoor voor de manier waarop wij tegen ons bestaan aankijken: zoals zij oude schilderijen restaureert, restaureren wij de werkelijkheid door lagen te verwijderen en op zoek te gaan naar wat er lang geleden onder heeft gestaan. Gevangen in de dramatiek van de driehoeksverhouding spreken de personages tegen de lezer maar vooral ook tegen zichzelf, hun monologen lijken op de voice-over die we in ons eigen hoofd horen, en waarmee we commentaar leveren op de dingen die ons overkomen. Omdat de karakters ouder en bitterder zijn geworden — en zo ook de lezer — is het boek een scherpzinnige deconstructie van de illusies die mensen over de liefde koes teren, en tegelijk ook een parodie op de stijl die Barnes zelf met Talking it over creëerde.

Barnes liet zich inspireren door Kurosawa’s meesterwerk Rashomon: de centrale scène in het boek en climax van de roman is de vrijpartij tussen Stuart en Gillian. Niet alleen wordt deze vanuit verschillende standpunten verteld, maar ook deze veranderen naarmate de tijd verstrijkt. Stuart beseft dat het eindelijk krijgen van iets waar je jaren naar hebt verlangd alleen kan tegenvallen, en Gillian maakt zichzelf wijs dat het eigenlijk om een verkrachting ging. Zij is zwanger geraakt en besluit Oliver niets te vertellen. Gillians moeder weet treffend samen te vatten hoe het verhaal zich verder zal ontwikkelen: «Er gaat iets gebeuren. Of niets. En daarna gaan we, de een na de ander, in de loop van een lange periode, allemaal dood.»

Liefde, enz. is een weergaloze roman over de vergankelijkheid van de liefde en het overheersende belang van het enz.: Oliver verdeelt de wereld in mensen voor wie de liefde alles is en de rest van het leven slechts een «enz.», en mensen die de liefde minder belangrijk vinden en voor wie het «enz.» het opwindendste deel van het leven is. Hiermee verwoordt hij het uitgangspunt van de schrijver, voor wie de liefde altijd ondergeschikt is aan het schrijven. Julian Barnes ontbreekt in de roman als alwetende verteller, maar hij is wel degelijk aanwezig. Want je kunt je afvragen of de personages werkelijk tegen de lezer spreken, en of de auteur degene is die wordt aangesproken. Misschien symboliseert de polyfone opbouw van de roman zijn onvermogen om de werkelijkheid eenduidig weer te geven en om de ultieme vraag te beantwoorden: is liefde mogelijk? Kunnen mensen werkelijk van elkaar houden? (Solange Leibovici)

Genomineerd: Elke Schmitter
Elke Schmitter Mevrouw Sartoris

Uitg. De Bezige Bij 143 blz. ƒ34,90

Zijn clichématige boeken per se onleesbaar? Saai: okay, lachwekkend: soms, maar als ze nou goed en vakkundig in elkaar steken?

In de dunne roman Mevrouw Sartoris komen een hoop clichés bovendrijven: een mooie vrouw krijgt de ware, vanwege zijn hoge komaf is hij eigenlijk onbereikbaar maar door haar schoonheid verleid zakt de prins toch door de hoeven van zijn witte paard. Dan gebeurt het onvermijdelijke: hij maakt het uit en daar wordt zij hysterisch van. Jawel, zwijgend verdwijnt Margarethe Sartoris achter de deuren van een sanatorium.

Zij, de ontroostbare, hervindt zich en trouwt de eerste de beste goedmoedige sufferd die haar pad kruist. Dat kan niet goed gaan, de lezer voelt het op zijn klompen aan en anders stond het al wel verklapt op de achterflap — «Eigenlijk was ze voor een veel opwindender leven in de wieg gelegd, mooi en intelligent als ze is.» Het gaat om de verveling van de plattelandsvrouw! Madame Bovary! En ja hoor: «Mevrouw Sartoris» gaat eerst aan de drank, wordt dan cynisch en gaat vervolgens de onvermijdelijke buitenechtelijke relatie aan.

«Enigszins clichématig» is een predikaat dat eventueel dus wel een heel klein beetje op de inhoud van dit boek zou kunnen slaan. En toch is het niet allemaal kommer en kwel, want hoewel ook de vertelwijze niet bijster origineel genoemd kan worden, is die wel vakkundig en geënt op een voorbeeldige voorganger als Natalia Ginzburg; zo is de laatste zin — «Zo is het gegaan.» — bijvoorbeeld door en door ginzburgiaans. Geraffineerd is hoe door het levensverhaal van Mevrouw Sartoris en door de gebeurtenissen in het heden — de perikelen rondom de buitenechtelijke affaire — een intrige is gevlochten die betrekking heeft op dochter Sartoris. Ook blinde lezers kunnen met behulp van bordkartonnen psychologie het extreem wulpse gedrag van dit Lolitaatje verklaren, maar de daad die haar moeder stelt is minder clichématig en komt zeker minder afgezaagd naar boven. Pas langzaam krijgt de lezer door wat er precies is gebeurd en waar deze daad uit is voortgekomen.

Blijft over: een woud van clichés en thema’s (vrouwelijkheid en seks tegenover moederschap en burgerlijkheid, de moeder als Duitse van vlak na de oorlog en de dochter als kind van de moderne tijd) waardoorheen een strakke, up-tempo vertellijn loopt. Het geraffi neerd vertelde tussenverhaaltje van de daad levert bovendien de spanning die ervoor zorgt dat Mevrouw Sartoris binnen enkele uren is uitgelezen. Dus is Mevrouw Sartoris een goed boek. (Sander Pleij)

Genomineerd: Joseph Pearce
Joseph Pearce, Koloniale waren

Uitg. Meulenhoff 173 blz. ƒ34,25

«Ik hield de ogen dicht.» Mooie eerste zin van deze kleine, fijnzinnige roman. Als je je ogen dichthoudt kun je het verleden het beste oproepen, dat is de intentie ervan: iemand herinnert zich en sluit zich af van de rest van de wereld. Deze ik is dubbelzinnig, het is zowel het jongetje Mathieu Adams, zoon van een groothandelaar in levensmiddelen, als een ik-verteller die zich dit jongetje herinnert en zich voorzichtig rekenschap geeft.

Joseph Pearce kent de valkuilen van dit genre en dat zijn er nogal wat. Als je van die jongen een bijzonder kind maakt dat bijvoorbeeld heel mooi kan tekenen of muzikale talenten heeft — later wordt hij gevierd violist of zoiets — dan dreigt het gevaar dat die bijzonderheid zich tegen de lezer keert: die krijgt de neiging dat bijzondere ventje eens flink te ranselen, dat zal hem leren. Hier valt het mee. Mathieu is gelukkig niet erg bijzonder, wel vaak ziek, ook erg klein en gevoelig maar niet veel erger dan anderen, dus gestraft hoeft hij niet al te vaak, vond ik, al is er wel het normale jongensleed van dit genre: domme ouderen, kapotte knietjes, domme leraren, begrijpende moeder, afwezige vader.

Andere valkuil is het perspectief op de wereld: doorziet dit ventje de wereld of niet? Bij een klassieker in dit genre als Kees de jongen vallen de illusies over de wereld op: de held doorziet niets, maar heeft het gevoel dat later alles goed komt. Daarop berust het utopische en tegelijk sentimentele van dit handboekje voor de sociaal-democratische stemmer van die tijd. Ook Mathieu doorziet weinig. Pearce houdt het jongensachtig onwetende aardig in stand, maar je moet met hem uitkijken. Af en toe neemt de volwassen ik het duidelijk over, dan wordt de wereld toch overzichtelijker dan hij voor zo'n ventje zou kunnen zijn.

Pearce doet dit met een aantal klassieke scènes die voor dit genre blijkbaar onvermijdelijk zijn. Scènes rondom domme leraren op school, ongevoelige familieleden die af en toe duidelijk antisemitische trekjes mee krijgen, ontluikende liefde, de jongensclub, jaloersheid tussen jongetjes. Hij slaat niet door, de jongen blijft een jongetje dat zich overeind houdt in de duistere wereld van de groothandel in etenswaren. Zelfs zo dat ik af en toe zat te hopen op een flink uit de bocht gierende schrijversscène, waar je verder niks aan hebt. Eentje bijvoorbeeld met een paginalange opsomming van alle waren in de winkel, of eentje met een nog meer uitgesponnen walging over eten en drinken. Iets ongelijkmatigs bedoel ik, iets dat uit de toon valt, iets waarvan we allemaal zouden zeggen: ja zeg, wat krijgen we nou, wat heeft dit met het verhaal te maken, wat een viespeukerij allemaal. Ik denk dat Pearce zich hier weinig aan gelegen laat liggen en hij heeft gelijk. Zijn boek eindigt volkomen terecht aldus: «(…) maar wij spetterden door de plassen en trokken ons van niets of niemand nog iets aan.» (Kees ‘t Hart)

Genomineerd: Hertmans
Stefan Hertmans, Als op de eerste dag

Uitg. Meulenhoff 192 blz. ƒ36,50

«Slobo verloor veel van zijn brutale sterkte; hij werd innerlijk, op een geheimgehouden plek, schrikwekkend week en deed dan ook, om dat te verbergen, tegen de meeste mensen schrikwekkend grof.»

Slobo is een personage uit het middendeel van Stefan Hertmans’ Als op de eerste dag, een roman in verhalen. In elk van de verhalen toont een ander personage een voortgaande ontwikkeling; de chronologie bestaat uit hoofdpersonen die in elk verhaal «verder» zijn, in leeftijd en inzicht. In drie keer drie verhalen gaat het van klein naar groot, van hypersensitieve waarneming van de kindertijd naar de onverschillige lompheid van de volwassenheid, maar in alle verhalen met een verfijnde beeldspraak. Telkens speelt het verlangen een rol de sensatie «als op de eerste dag» opnieuw te ervaren. Tevergeefs natuurlijk, maar dat stemt bij Hertmans niet alleen droevig, maar ook wijs, want de oudere personages begrijpen door het onmogelijke te willen — bij herhaling het unieke ervaren — hoe «banaal» het avontuur en de afwisseling kunnen zijn, en hoe louterend de ogenschijnlijk zinledige en vervelende herhaling is.

Maar zover is het nog niet als Slobo ten tonele wordt gevoerd. Behept met de dan nog geveinsde onverschilligheid van de pubertijd, die Hertmans mooi tekent door een Fender Stratocaster, een elektrische gitaar, permanent op de rug te binden van de «schrikwekkende grove» tiener, rouwt Slobo om de dood van Jimi Hendrix, terwijl hij en zijn maten een vriendelijke latijnleraar de dood in pesten. Pas in een later verhaal verschijnt een advocaat die zonder het sprankje hoop van de puberjaren, de lof zingt van het klooster, waarin zijn huwelijk inmiddels is veranderd. «Onzichtbaar heldendom van de dagelijkse herhaling, waarin alles langzaam sterft wat ooit het sterkste, maar ook het lichtzinnigste is geweest.»

In deze «roman in verhalen» gaat het onstilbare verlangen langzaamaan over in harde berusting. Knap is dat de essayist, dichter en romancier Hertmans deze verhalen in telkens een andere toon, stijl en zelfs compositie weet te gieten. De nostalgie, de schaamtevolle herinnering en de harde ontsporing verdienen ieder een andere aanpak van de schrijver, die slechts een verfijnde beeldspraak doorvoert tot het einde. Nadeel van dit zelfbewuste schrijven is dat de schrijver een prominente plaats krijgt — je kunt niet om hem heen. Soms staat hij zelfs hinderlijk in de weg. Hertmans interpreteert dikwijls meer handelingen dan er zich voordoen. Het boek telt daardoor niet alleen moeilijke formuleringen als: «een energie die op haar beurt doelloos op haar prooi uit is», maar soms ook lichtelijk pompeuze, wanneer Hertmans zich verslikt in woordenreeksen als: «de barokke schoonheid van taferelen waarop het ingehouden geweld van pauwen en kalkoenen metaforisch op de kijker toe straalde».

Hertmans schrijft intellectualistisch proza, met hier en daar uiterst treffende passages. Toch kon de lezer, althans deze, een glimlach niet onderdrukken toen hij, aanbeland in de laatste alinea van het boek, las: «’s Nachts schreef ik een verhaal, voor mezelf, om me te bevredigen.» Hoe vreselijk de hoofdpersoon van dit laatste verhaal ook moge zijn, Hertmans voelt zich vast niet in alle opzichten ver van hem verwijderd. (Pieter van Os)