In de essaybundel Wieviel Wahrheit braucht der Mensch? van Rüdiger Safranski staat een mooi portret van de Duitse schrijver Heinrich von Kleist (1777-1811). Het portret opent met een brief die Von Kleist op 5 februari 1801 schrijft aan zijn zus: «Ach, lieve Ulrike, ik pas niet onder de mensen, het is een treurige waarheid, maar een waarheid. Maar als ik me niet thuis voel in gezelschap, komt dat niet zozeer omdat anderen, maar eerder omdat ik mezelf niet laat zien zoals ik zou wensen. Door de noodzaak een rol te spelen en de diepe weerzin die ik daartegen voel, staat elk gezelschap me tegen en vrolijk zijn lukt me alleen in mijn eigen gezelschap omdat ik daar helemaal waar mag zijn. Dat mag je niet als je onder de mensen bent, en niemand is het.» Briljante autobiografie in één alinea.
Tijdgenoot Goethe noemde de kwaal waaraan Von Kleist leed «gevoelsverwarring». En dat is volgens mij precies waarom regisseur Gerardjan Rijnders al sinds het begin van zijn loopbaan als theatermaker intens van Heinrich von Kleist is gaan houden: gevoelsverwarring, een paradoxaal verlangen naar zuiverheid waarvoor geen plek is in dit universum, nicht wirklich angekommen, nergens thuis, of, zoals de Britten het zo mooi samenvatten: at odds with the world. Als Rijnders aan Heinrich von Kleist raakt, valt de maker en de mens samen met zijn subject en diens stof. Het levert mooie ontmoetingen op.
Rijnders regisseerde onlangs voor de tweede keer Von Kleists Käthchen von Heilbronn, in 1986 in Duitsland, nu bij Toneelgroep Amsterdam, onder de gezellige titel Keetje van Heilbron (in een prachtige nieuwe vertaling van Janine Brogt, ook de dramaturg). Keetje is een burgermeisje, een tiener die nog niet heeft gevreeën. Met een aardse oprechtheid waar de vlammen van af slaan volgt ze haar liefde voor Frederik Bliksem, Graaf van Straal. «Ze moet, ze kan niet anders, ze is aan hem verslaafd», schreef Rijnders achttien jaar geleden aan criticus Jac Heijer. De lomperik (hier met een maf jagershoedje en in een afgetrapte spijkerbroek) moet niks van Keetje hebben. Bovennatuurlijke krachten hebben bepaald dat hij moet trouwen met Kunigunde van Toernek, een van de raarste toneelpersonages die Von Kleist ooit bij elkaar heeft gesprok keld en hij hééft een fikse stapel toneel-aliens op zijn naam staan. Kunigunde, de beoogde bruid van de Graaf van Straal, wordt pas in het vijfde bedrijf door een burggraaf omschreven, en wel als een «bouwpakket»: tanden uit Italië, haar uit Frankrijk, wangen uit Hongarije en torso van Zweeds staal. Een pop dus, een marionet en daar was Heinrich von Kleist idolaat van, omdat ze sierlijker bewegen dan een toneelspeler ooit zal kunnen.
Rijnders Keetje van Heilbron is een hommage aan Von Kleist, aan het sprookje, aan de droom, aan de onvoorwaardelijke liefde, aan het niet-van-deze-wereld-wíllen-zijn. Gunilla Verbeke die (tweede scène, vierde bedrijf) haar droom vertelt over de Graaf als prins op het witte paard: dat wordt een Rijnders-scène om in te lijsten: zo eenvoudig, ontdaan van iedere franje, schoongemaakt toneel spelen, zo zuiver als Von Kleist wilde (maar in zijn tijd vanzelf sprekend nooit kon krijgen), psychologieloos theater, de sierlijkheid van dansende beren in het circus.
De scenografie is van Marc Warning. Dat deftige woord voor «decorontwerp» is hier op zijn plaats. Warning heeft een bewegend beeldend kunstwerk ontworpen. Of het ideale ontwerp voor een reuzenpoppenkast. Uit de toneeltoren kringelen dunne stalen draden naar beneden. Ze kunnen iets betekenen. Regen bijvoorbeeld (het regent nogal frequent in Keetje van Heilbron), of bossen (er wordt veel door wouden gedwaald). Uiteindelijk betekenen die stalen draden vooral zichzelf: uit de vloer van de voorstelling maken ze ovalen stukken los, die als planeten, zonnen, grote tranen, donkerrode hemel lichamen zweven, tekstloze ballonnen in een gigantisch stripverhaal.
In de correspondentie tussen Gerardjan Rijnders en Jac Heijer uit 1986 schrijft Rijnders in zijn eerste brief over een repetitie-scène: «Natuurlijk is er een oplossing gevonden maar iedere oplossing is een volgende stap naar het echec dat iedere voorstelling uiteindelijk is. De paradox is dat repe teren het vinden is van talloze oplossingen, terwijl goed toneel pas ontstaat als de oplossing tijdens het spelen, tijdens de voorstelling zelf gevonden wordt.» Dit is kleistiaanse wanhoop verpakt in het scheurende crêpepapier van een kleistiaanse paradox. Misschien is Rijnders met deze Keetje een tikje dichterbij een kleistiaanse droom gekomen.
Heinrich von Kleist, Keetje van Heilbron door Toneelgroep Amsterdam. Nog te zien in Amstelveen en Den Helder, en vanaf 2 november nog vijf keer in de Stadsschouwburg Amsterdam. Inlichtingen: www.toneelgroepamsterdam.nl