Ian McEwan

Zaterdag

(vertaald door R. Verhoef),

De Harmonie, 328 blz., € 17,90

Jay McInerney

Het goede leven

(vertaald door M. Holkamp en M. Polman),

De Bezige Bij, 413 blz., € 19,90

Salman Rushdie

Shalimar de clown

(vertaald door K. van Santen en M. Vosmaer),

Contact, 431 blz., € 24,90

Jonathan Safran Foer

Extreem luid & ongelooflijk dichtbij

(vertaald door G. Baardman en T. Stheeman), Anthos, 375 blz., € 19,95

Een van de eerste slachtoffers van de terroristische aanslagen van 11 september 2001 was ironie. Terwijl duizenden mensen onder het puin van de wtc-torens nog niet officieel waren doodverklaard, zwengelde Graydon Carter, hoofdredacteur van Vanity Fair, het debat aan over hoe het nu verder moest. Alle film, televisie en literatuur van de laatste jaren dreef op het postmoderne ‘whatever’-gevoel, het idee dat alles gerelativeerd en geridiculiseerd kon worden. Dat was nu voorgoed voorbij. ‘Dit is het einde van het tijdperk der ironie. Alle dingen die beschouwd werden als onnodig frivool gaan verdwijnen’, schreef Carter.

Als ironie het eerste slachtoffer was, dan was geregisseerd geweld het tweede. De releases van allerlei actiefilms werden dat najaar uitgesteld. Slachtoffer nummer drie: rockmuziek. Fred Durst, voorman van de ruige punkrockband Limp Bizkit, kondigde aan dat hij het niet meer gepast vond ooit nog rockmuziek te maken. Tijdens de MTV Music Awards zong hij de dweperige ballad Thank You.

Als de aanslagen het begin van een nieuw tijdperk betekenden, dan waren dit de nieuwjaarsvoornemens. En zoals dat met dergelijke voornemens gaat: ze sneuvelen snel. Carters ironie en Dursts rock werden vlot gereanimeerd. Hollywood heeft inmiddels, met succes, de eerste films over 11 september uitgebracht.

Opmerkelijk is dan ook de mening van de schrijver V.S. Naipaul dat fictie na ‘9/11’ zijn beste tijd heeft gehad. Hij verkondigde dit niet in de emotionele weken eind 2001, maar deed dat vorig jaar, in een interview in The New York Times. Volgens Naipaul is de wereld dusdanig veranderd dat de schrijver haar niet meer vanuit zijn studeerkamer in de vorm van een roman kan vangen: ‘Daarmee vervals je de waarheid (…). De fictionele vorm dwingt je om dingen te doen met je materiaal, het op zekere wijze te dramatiseren. Alleen non-fictie geeft een schrijver de mogelijkheid de wereld te verkennen. (…) Als je een roman schrijft dan zit je ergens en je bedenkt een verhaallijn. Dat is oké, maar het is van geen enkel wezenlijk belang.’

Het interview met Naipaul werd vergezeld door een essay van New York Times Book Review-redacteur Rachel Donadio. Deze had de status van fictie versus non-fictie onderzocht en concludeerde dat – ondanks de megasuccessen van JK Rowling en Dan Brown – non-fictie steeds meer de dienst begon uit te maken. Een bewuste keus van Amerikaanse uitgeverijen; uit marktonderzoek bleek dat de lezer méér geïnteresseerd was in non-fictie dan in fictie.

Het neemt niet weg dat inmiddels een flink aantal pogingen is gedaan om 9/11 in fictie te vangen. Sterker nog, de belangrijke actuele romans in het Engelse taalgebied hebben een sterke band met de terroristische aanslagen en hun nasleep.

De Brit Ian McEwan was de eerste. In februari 2005 verscheen Saturday, een roman over de gedachten en activiteiten van Henry Perowne in Londen op 15 februari 2003, de dag van de wereldwijde demonstraties tegen de naderende oorlog in Irak. In Saturday vormt 9/11 het decor. De gebeurtenissen van die dag spelen geen rol, maar het grimmige klimaat dat ze veroorzaakt hebben des te meer. In de zomer van 2005 voegden Bret Easton Ellis en Michael Cunningham zich bij McEwan. Ellis’ Lunar Park is een grotesk horrorverhaal dat zich afspeelt in Suburbia, usa. Hoewel ogenschijnlijk ver van Ground Zero wordt er terloops melding gemaakt van bomaanslagen in bioscopen. Gezinnen leven in constante paranoia, men drogeert zich gewillig met ritalin en valium. Hetzelfde geldt voor Cunninghams Specimen Days; alleen op de achtergrond is iets van de nasleep van de aanslagen te zien.

Op een meer directe manier verwerkte Jay McInerney de aanslagen en de gevolgen daarvan voor de inwoners van New York in de begin dit jaar verschenen roman The Good Life. Het is het verhaal van een man en een vrouw die tijdens hun vrijwilligerswerk op Ground Zero een buitenechtelijke relatie met elkaar beginnen. Als het aan McInerney lag – dit voorjaar was hij voor promotie in Nederland – had hij het boek eerder geschreven, maar dat lukte niet: ‘My nerves were shot. Na de aanslagen was mijn aandachtsspanne helemaal weg. Ik had al moeite met een krantenbericht lezen, of een roman. Laat staan er één schrijven.’

Tegelijkertijd wist hij dat hij niet te lang moest wachten: ‘Mijn boeken gaan over New York, en de stemming die er toen heerste was anders dan ik ooit had meegemaakt. Mensen barstten op straat in huilen uit en werden getroost door onbekenden. Er was echt een gevoel van saamhorigheid. Ik voelde dat ik over dat moment moest gaan schrijven, voordat het verdwenen was.’

Terwijl McInerney aan het boek werkte, werd hij gewaarschuwd dat het onderwerp nog te gevoelig was: ‘Norman Mailer belde me op en riep: Wacht! Wacht tien jaar! Dan zijn dingen duidelijker. Norman Mailer nota bene, een man die nog nooit bang is geweest ergens een mening over te geven. Dat zegt wel iets over hoe precair het onderwerp nog was.’

Afgezien van het liefdesverhaal gaat The Good Life over triviale dingen. Dineetjes, tien-minuten-gesprekjes op school, feestdagen met familie; dagelijkse beslommeringen. 9/11 is hier niet de fatale catastrofe die de war on terror heeft ontketend, het is hier iets wat tot gevolg heeft dat bepaalde winkels gesloten zijn en dat de straat is afgezet als je al te laat bent voor een afspraak. De roman werd goed ontvangen. Velen prezen McInerney voor het feit dat hij de dag van 11 september zelf overslaat. De roman begint op maandag de tiende en gaat verder op woensdag. McInerney: ‘Ik wilde die dag niet beschrijven. Iedereen heeft volgens mij dezelfde herinneringen. Iedereen keek cnn, iedereen zag dezelfde beelden. Ik denk niet dat een schrijver dat onderwerp ooit head on kan aanpakken.’

In Jonathan Safran Foers Extremely Loud & Incredibly Close vormt de dag zelf de rode draad. De roman – evenzeer bejubeld door critici – gaat over de negenjarige Oskar Schell wiens vader in het wtc om het leven is gekomen. Terwijl de familie van de hoogbegaafde Oskar is lamgeslagen van verdriet gaat hij op zoek naar de oorsprong van een sleutel die hij vindt in zijn vaders kast. Pakt Foer zijn onderwerp head on aan? Ja. Maar toch vooral ook: nee. Ja, want Foer beschrijft 9/11 nadrukkelijk. Oskar vertelt hoe zijn vader hem probeerde te bellen vanuit het wtc, maar dat hij niet durfde op te nemen om de confrontatie met zijn stervende vader te ontlopen. En nee: allereerst kijkt Oskar door een gekleurde bril. Hij is te excentriek, bijna onrealistisch (iets wat Foer zelf ook herhaaldelijk heeft gezegd). De aanslagen zijn niet eens zo belangrijk voor het verhaal. Het thema van het boek is hoe mensen omgaan met verdriet en verlies. Waaraan ze iets of iemand verliezen is van een tweede zorg. Oskars vader had bij wijze van spreken ook verdronken kunnen zijn bij een schipbreuk.

Waar Foer en McInerney het meest nadrukkelijk vanuit de slachtofferkant schreven, zocht Salman Rushdie de agressorkant op. Rushdie publiceerde in de zomer van 2005 zijn veelbesproken Shalimar the Clown, waarin de clown zich aansluit bij een terroristische organisatie. De roman speelt zich af vóór 2001, desalniettemin lijken de rode lijnen in het boek verbonden met de huidige oorlog tegen het terrorisme. Aan de hand van het conflict tussen Pakistan en India over Kasjmir schetst Rushdie een beeld van de opkomst van het moslimextremisme. Uiteindelijk komt Shalimar terecht bij Talib de Afghaan – Taliban voor vrienden – en wordt hij geconfronteerd met moord en doodslag. Het boek is een aanklacht tegen (moslim)extremisme; onschuldige karakters worden nodeloos gemarteld en gedood. Een van de meest dominante karakters is de ‘ijzeren mullah’ Bulbul Fakh die met hypocriete retoriek zieltjes wint voor de jihad. Toch schreef Rushdie geen eenduidige aanklacht tegen moslimextremisme. De karakters die ertoe vervallen doen dat niet uit vroomheid of intrinsieke slechtheid, maar omdat ze in armoede leven en geen andere kansen hebben. Of in het geval van Shalimar: om wraak te nemen op de man die zijn geliefde gestolen heeft.

Anders dan Naipaul beweerde, heeft 9/11 en de nasleep daarvan interessante en belangwekkende romans opgeleverd. De recente publicaties van John Updike (The Terrorist, vorige week op deze plek besproken), Martin Amis (House of Meetings, verschijnt in januari 2007 in vertaling) en Claire Messud (The Emperor’s Children, onlangs in vertaling verschenen) wijzen erop dat deze literaire inspiratiebron vooralsnog niet is opgedroogd. Literaire schrijvers doen geen poging om 9/11 in zijn totaliteit te vangen. Zoals McEwan en McInerney de terreurdaad benaderen als een emotionele katalysator in het leven van alledag en Foer de aanslag gebruikt als kapstok voor een sentimenteel verhaal over verlies, zo is terrorisme voor Rushdie de setting voor een van zijn grimmige liefdesverhalen. Meer dan dat in non-fictie mogelijk is, kunnen zij van alle kanten tegen de feiten aanschoppen en laten zien wat er te voorschijn komt. Van schrijvers mag je niet anders verwachten.