De jonge held van de roman, Luc Franzen, wanna be-schrijver, herinnert zich hoe hij vroeger tot iemand bad. ‘Natuurlijk was er iemand. (…) Het maakte me rustig als ik hardop uitsprak wat ik wenste. De laatste keer dat ik dat deed, bad ik om Lou.’ En de roman die volgt zou je zonder meer kunnen opvatten als een weergave van dit gebed. Verlangen naar de terugkeer van Lou.

Wie is die Lou? Langzamerhand wordt duidelijk dat het om het meisje Lou gaat, dat de held in Purmerend op de middelbare school heeft leren kennen, waarop hij verliefd is geworden en (laat me raden) dat hem heeft verraden, in de steek gelaten, of hoe je zoiets in de ludduvudu-romantraditie noemt. Lou is zijn ideaal. De held rouwt om haar, zelfs als ze tegen het einde van de roman weer contact met hem zoekt en krijgt, blijft hij rouwen. Het wordt nooit meer zoals het was. En wanneer ze vertelt dat ze deze zomer naar Italië gaat, niet met hem maar met een vriendin, denkt hij: ‘Alsof iemand een bak ijswater over mijn hoofd uitstortte. Zwart.’ Dat laatste woordje ‘zwart’ staat op een nieuwe regel om er extra nadruk op te leggen. Lou is het onbereikbare ideaal dat hij ooit heeft aanbeden, maar dat zich steeds aan hem onttrekt. De onbereikbare geliefde dus, zoals die in de westerse literaire traditie al een paar eeuwen steeds in romans opduikt, vooral in die van mannelijke schrijvers. De vrouw, en over haar: verrukking en afgrijzen, bevrijding en gevangenschap, aanbidding en haat, ritueel en verlangen. Alles in een groots en vooral mannelijk verband.

Op het einde van de roman slaan bij Luc zoals dat hoort de stoppen door. Simon Vestdijk schreef in deze traditie heel wat romans, Philip Roth kan (kon) er wat van, Mulisch deed het, Jeroen Brouwers, Nooteboom, Brusselmans, Nanne Tepper, recent nog de veel te jong gestorven Thomas Blondeau. En ik vind dat er ook in de toekomst over dit thema zo veel mogelijk romans geschreven moeten worden. Waarin zelfmedelijden de hoofddrijfveer is, vrouwelijke seksualiteit het grote raadsel, narcisme de hoofdneurose en onzekerheid over de eigen viriliteit alles doordrenkt. Als dit geen mooie, spannende en allesverwoestende romans heeft opgeleverd en in de toekomst nog gaat opleveren, weet ik het ook niet meer.

Waumans koos in zijn roman de route van de wezenloosheid. Hij brengt alles terug tot het huiselijk niveau van een jongeman die ongelukkig verliefd is, die bezig is een boek te schrijven, vaak in een café zit en zich daar op schrijfgebied laat adviseren door de succesvolle schrijver Arthur, die hij zowel haat als bewondert. Het is duidelijk dat dit niet Arthur Japin is, deze Arthur heeft een snor en woont in een verwaarloosd flatje, maar zijn uitspraken over literatuur komen, het staat in de ‘Verantwoording’ achterin, wel degelijk uit het Kussenboek (2011) van Japin. Was Luc zelf maar zo beroemd, maar dat is hij niet en dat gaat hij ook niet worden. Waumans laat er geen twijfel over bestaan dat ‘zijn’ Luc een loser is die er overspannen ideeën over schrijven op nahoudt.

Nee, het valt niet mee, zo’n ongelukkige liefde, dacht ik vaak, en dan ook nog zo’n lieve moeder en die aardige vriend

Ik kreeg er geen vinger achter waarom dit ‘literair spel’, want dat zal het wel zijn, met Arthur Japin wordt opgevoerd. Houdt Waumans van cabaret? Lekker beroemdheden in de tang nemen? Maar waarom dan niet echt helemaal Japin ontluisteren? Maar dat durft hij niet aan, ook al gebeurt dat op deze manier toch, maar dan halfslachtig en wat mij betreft flauw en wezenloos. Op het einde komt ook actrice en schrijfster Anna Drijver nog even de romanwereld van Luc (en Waumans) binnen. Waarom precies? Hij had beslist ook een andere jonge vrouw naar voren kunnen schuiven, maar het moest dus Anna Drijver zijn. Niet dat Waumans haar als een foute vrouw neerzet, tenminste niet helemaal, maar dan nog.

Wilde hij de rancune van zijn Luc vergroten, er iemand van maken die schrijver wil worden en andere schrijvers daarover lastigvalt? Maar dan had hij daar veel meer werk van moeten maken en van zijn Luc een gestoorde gek moeten maken. Dan was die verliefdheid ook beter uit de verf gekomen. Nu is Luc in de grond een lieve jongen die extreem van zijn moeder houdt en verder grossiert in wezenloze gebeurtenissen en beschrijvingen. Dat levert dan dit soort zinnen op: ‘Na een tijdje bracht de jongen de salade en het broodje bal. Naast mijn broodje lag een plakje komkommer en een blaadje sla. Er was overduidelijk aandacht besteed aan het visuele aspect van mijn bestelling maar ook deze gehaktbal was niet te doen.’

Cabaret! Leuk doen over het dagelijks leven! Ik begrijp best dat Waumans dit soort beschrijvingen, waarmee de roman vol staat, nodig heeft om de depressie van zijn held te laten zien. Hij wil die niet beschrijven maar tonen. Maar waarom dan vaak toch die gevoelens van Luc uitvoerig, als in het slechtste melodrama, expliciteren? Deze roman riep bij mij bitter veel vragen op. Waarom die voorkeur voor het ‘gewone’ in schrijfopvatting, woordkeus, zinnen, idee en opzet? Waarom niet laten merken dat je de traditie van dit thema tot in de puntjes kent en er iets nieuws en geweldigs van gaat maken? En dat je wat mij betreft meesterlijk en zeker ook gloedvol van plan bent te falen? Waarom de ambitie niet hoger opgeschroefd in deze nu zo flauwe roman? Waarom geen mythologie ertegenaan gegooid, geen grotere gektes, geen woedebuien, verbittering, of, waarom ook niet, op hol geslagen mooischrijverij?

Nee, het valt niet mee, zo’n ongelukkige liefde, dacht ik vaak, en dan ook nog zo’n lieve moeder en die aardige vriend. Maar als je er alleen dit over te zeggen hebt: het gewone en het wezenloze, de prietpraat en de borrelpraat, het cabaret en de meligheid, waarom zou je er dan een roman over schrijven? Schrijven is topsport. Soms snap ik niets van romanschrijvers.

Rob Waumans
De nacht van Lolita (e-book)
Atlas Contact, 220 blz., € 19,95


Beeld: Tessa Posthuma de Boer