LISSABON — Ingeklemd tussen twee volle terrassen op de Praça de Comércio zit een man met een olifantenhoofd geknield voor een bakje met wat schaars muntgeld erin. Zijn gezicht is bedekt met een dikke laag rode zweren. Kalm en rustig staart hij voor zich uit, door iedereen gemeden. Een paar meter verder, op het terras, is een schoenpoetser druk in de weer met de pumps van een Duitse dame op leeftijd, die verontwaardigd opspringt als ze de prijs hoort. Op het plein trekt een stoet protesterende studenten voorbij. Ze dragen spandoeken mee en roepen leuzen tegen de verhogingen van het studiegeld. Een kleine, sjofele man in regenjas houdt stil en ontsteekt in een woedende tirade: «Filha da puta, vai trabalhar!» («Hoerenzonen, ga toch werken!») raast hij met een vuurrood hoofd. De blozende jongens en meisjes slaan geen acht op hem en trekken vrolijk zingend verder.

Dit is Lissabon anno 2003, maar het is niet moeilijk voor te stellen hoe Fernando Pessoa hier ooit moet hebben rondgelopen: een anonieme schim in de menigte, de magere gestalte verborgen achter bril en hoed, in de hand een aktetas vol gedichten en een fles port. Als je goed kijkt, kun je nog veel Pessoa-dubbelgangers zien in de straten van oud-Lissabon. Hetzelfde kleine zwarte snorretje onder de neus, diezelfde schichtige, wegkijkende blik achter de hoornen bril, terwijl ze haastig wegschieten op de trappen van metrostation Rossio. Er zijn uiterlijk veel Fernando Pessoa’s, maar «pessoa» betekent dan ook niet voor niets «persoon».

Op het terras van café A Brasileira zit de dichter in brons vereeuwigd aan een tafeltje te wachten. Mensen die hij bij leven waarschijnlijk geen blik waardig had gegund — met korte broeken, witte wollen sokken boven de sportschoenen — laten zich met zijn beeld vereeuwigen terwijl ze zuchtend onder de last van hun rugzakken neerploffen op de lege stoel aan het tafeltje van de dichter.

Fernando Pessoa (1888-1935) was een man van vele angsten. De angst om gek te worden was er één van. «Een van mijn geestelijke complicaties — verschrikkelijker dan woorden kunnen uitdrukken — is de angst om gek te worden, hetgeen op zich al een gekte is», schreef hij in 1908, twintig jaar oud. Zijn vriend en collega-dichter Marió Saa, refererend aan de, ver in het verleden liggende, joodse komaf van de dichter, schreef: «Je zou zeggen dat alle voorzichtigheid van Israël, de angstige achterdocht van de in het getto samengedreven massa, op zijn schouders rusten. Deze zelfde angst proeft men in heel zijn denken en schrijven. Dat zit vol kleine achterdochtjes en, toegegeven, dus ook vol kleine uitingen van waaghalzerij. Hij is verlegen, vandaar de natuurlijke hang naar waaghalzerij van de verlegenen.»

Met wat zou kunnen worden aangeduid als een artistiek meervoudig persoonlijkheidssyndroom schreef Pessoa niet alleen onder eigen naam, maar ook onder die van — om het te beperken tot de belangrijkste vier — Alberto Caeiro, Ricardo Reis, Alvaro de Campos en Bernardo Soares. Het waren andere persoonlijkheden dan hijzelf, met een andere geschiedenis en een ander temperament. Pessoa zei zelf niet te weten wie van al deze persoonlijkheden hij echt was, want «in die dingen moet men niet dogmatisch zijn».

Het huis van Fernando Pessoa aan de Rua Coelho da Rocha 16 doet tegenwoordig dienst als museum. Bij leven bewoonde de dichter slechts het rechterappartement op de eerste etage, nu is het hele pand voor zijn herinnering ingeruimd, met een ruime bibliotheek, permanente exposities en in de achtertuin een uitstekend restaurant dat de armlastige dichter zich bij leven nooit had kunnen permitteren.

Bij leven publiceerde Pessoa geen fractie van zijn totale werk. Altijd was hij bezig met het «ordenen» van zijn reusachtige, immer uitdijende oeuvre. Van datgene wat hij publiceerde trok hij nog onderdelen in ook: het pamflet Interregno (Interregnum), dat hij in 1928 schreef ter verdediging van de net gevestigde militaire dictatuur in Portugal, moest «als niet geschreven worden beschouwd», bepaalde Pessoa testamentair. Hetgeen niet mocht verhinderen dat de dichter in zijn laatste levensjaar nog werd gelauwerd met een prestigieuze prijs van het regime, vanwege zijn bundel Mensagem (Boodschap), een even mystiek als nationalistisch dichtwerk. Pas na de Anjerrevolutie van 25 april 1974 werden uit de nalatenschap van Pessoa gedichten gepubliceerd waarin hij op sarcastische wijze de vloer aanveegde met dictator Salazar.

Pessoa, van moederskant afkomstig uit een aristocratisch geslacht uit de Azoren, noemde zich «conservatief-liberaal» naar Britse snit. Zijn jeugd speelde zich dan ook grotendeels af in de Engelse kolonie van Natal in Zuid-Afrika. Na het overlijden van zijn vader — een muziekcriticus van de Diário de Notícias in Lissabon — verhuisde zijn moeder met de kinderen naar Natal om te trouwen met de Portugese consul aldaar. Pessoa publiceerde zijn eerste gedichten in het Engels en bleef heel zijn leven anglofiel. Als conservatief was hij fel gekant tegen de republiek zoals die in 1910, twee jaar na de moord op koning Dom Carlos I, in Portugal werd gevestigd. De permanente toestand van bijna-burgeroorlog die met de republiek zijn intrede deed, was de behoudende en vooral vredelievende Pessoa een gruwel. Het was dan ook met instemming dat hij in 1917 de militaire staatsgreep van Sidónio Pais verwelkomde. In de ogen van Pessoa was de altijd in martiale militaire uniformen gestoken Pais de «president-koning», het ideale compromis tussen republiek en koninkrijk. Pais werd een jaar later het slachtoffer van een moordaanslag.

Toen Fernando Pessoa op 30 november 1935 op 47-jarige leeftijd de laatste adem uitblies, geveld door de gevolgen van een leverkoliek, liet hij naar schatting 27.000 ongepubliceerde gedichten, essays, verhalen en romanfragmenten na. De literaire erfenis was zo groot dat het team dat werd belast met de verwerking ervan nog altijd overuren maakt. Binnenkort zullen weer enkele nieuwe boeken uit de nalatenschap worden gepubliceerd, en wel alle verhandelingen die Pessoa wijdde aan de occulte traditie. Pessoa was van jongs af aan al gefascineerd door het esoterische. Hij zei ervan overtuigd te zijn dat er «andere werelden dan de onze bestaan, anders dan de onze, maar daarom niet minder reëel, misschien zelf reëler». In een nagelaten autobiografisch document, geschreven op 30 maart 1935, omschreef Pessoa zichzelf als «gnostisch christen en derhalve gekant tegen alle georganiseerde godsdiensten, met name de Kerk van Rome». In hetzelfde document verklaarde hij «ingewijd» te zijn in «de drie laagste rangen van de (schijnbaar verdwenen) Tempelorde van Portugal». Enkele maanden voor zijn dood publiceerde hij in de krant Diário de Lisboa een protestartikel tegen het voornemen van dictator Salazar om de vrijmetselarij te verbieden, want hoewel Pessoa geen lid was van een maçonnieke orde sympathiseerde hij er wel mee — dit «vanwege studies waarvan de aard grenst aan het verborgen gedeelte van de vrijmetselarij». Tekenend voor zijn nauwe banden met de esoterische wereld was het bezoek dat de Britse occultist Aleister Crowley, alias «Het Beest 666», grootmeester van de Hermetische Orde van de Golden Dawn, in 1930 aan Pessoa in Lissabon bracht. Crowley, berucht vanwege zijn voorkeur voor seksueel geaarde inwijdingsriten, verkeerde in zware financiële problemen en organiseerde in samenwerking met Pessoa in Lissabon een pseudo-zelfmoord casu quo verdwijning om van zijn schuldeisers af te komen.

Veelzeggend voor het complexe karakter van Fernando Pessoa is het relaas van de enige liefde die hij heeft gekend: die voor Ophélia Queiroz, de vrouw met wie hij zich in 1920 verloofde en die hij negen jaar later definitief vaarwel zei. Ophélia was negentien toen zij Pessoa leerde kennen, nadat zij had gereageerd op een personeelsadvertentie van een firma waar de dichter als handelscorrespondent ook aan verbonden was. Het was van de kant van Pessoa — die dertien jaar ouder was — een amour fou, die hem tot daden bezielde die volstrekt in tegenspraak waren met zijn normaal zo gereserveerde karakter.

Ontroerend door hun kwetsbaarheid en simpele verlangen zijn de bewaard gebleven brieven van Pessoa aan zijn Ophélia. De dichter die zich in zijn werk altijd verborgen hield, smeekt hier zijn «bébézinho» (baby’tje) als een verliefde schooljongen om «kusjes» en sterft van jaloezie als hij Ophélia in ander mannelijk gezelschap ziet lopen. «Mijn mond voelt zo raar aan, weet je, omdat hij al zo lang geen zoentjes meer heeft gehad… Mijn baby om bij me op schoot te nemen… Mijn baby om in te bijten!» schrijft Pessoa op 5 april 1920. «Wist ik maar heel zeker dat jij ook naar mij verlangt.»

Heel wat Pessoa-vorsers gaan uit van een soort crypto-homoseksualiteit van Fernando Pessoa, maar waarschijnlijk was hij eerder aseksueel. Al in zijn vroege jeugd in Zuid-Afrika, waar hij treurde om het verlies van zijn vader en heimwee had naar Lissabon, had Pessoa zich diep in zichzelf teruggetrokken en was de literatuur voor hem de enige levensvorm geworden. Zonder twijfel had Pessoa zichzelf in gedachten toen hij als jong dichter in Lissabon de komst van een «super-Camões» profeteerde, een verbeterde reïncarnatie van Luis Vaz de Camões, de zestiende-eeuwse nationale dichter van Portugal, vooral bekend vanwege het aan Vasco da Gama gewijde epos Os Lusíadas (1572). Pessoa zag zijn eigen poëzie als een heilige missie ter redding van Portugal. Vandaar zijn monnik-achtige ascese, zijn hardnekkige weigering een vast beroep uit te oefenen. Ondanks de tamelijk dramatische financiële toestand aan het eind van zijn leven bleef Pessoa de uitnodigingen om les te geven aan de universiteit van de hand wijzen. Het leven van Pessoa speelde zich niet op aarde af, maar ergens in een andere hemisfeer.

Toch voelde de eenzame Pessoa zich veronachtzaamd door de vrouwen. Zoals hij zijn heteroniem Bernardo Soares, hulpboekhouder in Lissabon, laat klagen in het befaamde Livro de Desassossego (Het boek der rusteloosheid): «Ik ben een van die zielen van wie vrouwen zeggen te houden, en die ze nooit herkennen wanneer ze hen tegenkomen.»

In het zicht van de kleine, mollige Ophélia — door hem liefkozend zijn «ibis» genoemd — verdween alle literaire ascese. «Je kunt het bijna christelijke liefdadigheid noemen dat jij van mij houdt», zo vertrouwde Pessoa Ophélia toe. «Jij bent zo jong en zo mooi en ik zo oud en zo lelijk.»

Lang mocht het niet duren. Langzaam maar zeker namen «de anderen» in het hoofd van Pessoa de regie over, in die zin dat de heteroniemen in zijn literaire werk zich ook aan Ophélia kenbaar maakten, en dan vooral ingenieur Álvaro de Campos — seksuele veelvraat, hartstochtelijk futuristisch dichter, in alles het tegendeel van Pessoa zelf. Ophélia over de steeds complexer wordende relatie: «Fernando was een beetje verward, vooral als hij zich voordeed als Álvaro de Campos. Een keer zei hij toen hij bij me kwam: ‹Ik heb een opdracht voor u, waarde mevrouw, dat u het abjecte gezicht van die Fernando Pessoa met zijn hoofd naar beneden in een emmer water stopt.› En ik antwoordde hem: ‹Ik haat die Álvaro de Campos. Ik hou alleen van Fernando Pessoa.› ‹Waarom weet ik niet›, zei hij, ‹maar hij houdt ook veel van u.›»

De relatie duurt tot 29 november 1920, als Pessoa zijn geliefde een verontrustende afscheidsbrief schrijft: «Mijn lot behoort een andere wet toe, waarvan jij het bestaan niet bevroedt, en het is steeds meer ondergeschikt aan de gehoorzaamheid aan Meesters die niet vergunnen noch vergeven.»

Gewend om te leven van de saudade — het eeuwige gemis aan iets dat wellicht helemaal niet bestaat — wordt Ophélia in het boek der herinneringen bijgeschreven. Negen jaar later komt het nog tot een korte hereniging, maar al snel grijpt ingenieur Álvaro de Campos weer in, ditmaal via een brief:

«Zeer geachte mevrouw Ophélia Queiroz,

Een abject, miserabel heerschap, luisterend naar de naam Fernando Pessoa, mijn eigen dierbare vriend, vroeg mij u mede te delen — aangezien zijn huidige geestesgesteldheid hem belet ook maar iets mede te delen — nog niet eens aan een droge erwt (voorbeeld van gehoorzaamheid en discipline) — dat het u verboden is om:

minder te wegen,

weinig te eten,

niet te slapen

koorts te hebben

aan het heerschap in kwestie te denken.»

Een paar dagen later stuurt Pessoa zelf een nadere uitleg: «Ik heb de leeftijd bereikt waarop je je vaardigheden volledig beheerst, en het intellect de grens van zijn kracht en bekwaamheid heeft bereikt. Het is dus tijd nu mijn oeuvre te realiseren, een paar teksten af te maken, andere te ordenen, andere, die nog niet op papier staan, te schrijven… Heel mijn toekomstige leven hangt af van de vraag of me dat lukt, en wel snel… Iedereen die met mij omgaat, moet ervan doordrongen zijn dat ik zo ben en dat hij, als hij van mij verlangt dat ik er de, overigens zeer respectabele, gevoelens van de gemiddelde burger op na houd, net zo goed van me kan eisen dat ik blauwe ogen en blonde haren heb.»

Pessoa stuurt Ophélia brieven die haar alleen maar angst kunnen inboezemen, met verzuchtingen als: «Wat is voor een man het hele huwelijksleven? Een stap van het bordeel naar het echtelijk bed en vervolgens terug naar het bordeel — niet letterlijk maar figuurlijk, hoewel echt, door van dat echtelijke bed een bordeel te maken.» Uit dezelfde brief: «Passie is een paniekreactie van de emoties, en daar paniek — die zich hierdoor onderscheidt van angst — alle remmingen verbrijzelt, de geest vertroebelt, de mens tegen zijn eigen hogere geestelijke verworvenheden keert, en hem meer dan eens noopt iets te doen wat hij nauwelijks beseft.»

Waarna ingenieur Álvaro de Campos de definitieve executie van het liefdesleven van Fernando Pessoa voltrekt met een gedicht aan Ophélia:

Alle liefdesbrieven zijn

Belachelijk.

Het waren geen liefdesbrieven waren ze niet

Belachelijk.

Ook ik schreef in mijn tijd liefdesbrieven,

Net als alle andere

Belachelijk

Als er liefde is, moeten liefdesbrieven

Dat zijn:

Belachelijk

Was ik maar terug in de tijd dat ik

Liefdesbrieven schreef,

Zonder te merken hoe

Belachelijk

Nu echter zijn

Mijn herinneringen

Aan die liefdesbrieven

Belachelijk.