In Rupert: Een bekentenis is een man aan het woord die aan een denkbeeldige jury uitlegt waarom hij niet ingreep toen hij getuige was van een groepsverkrachting, maar in plaats daarvan zich erbij aftrok. De misogyne cultuur waarin wij leven heeft met deze debuutroman van dichter Ilja Leonard Pfeijffer weer een interessante loot aan haar stam gekregen. Het boek geeft een aardig inzicht in de afgrondelijke angst van mannen voor vrouwen, een angst die pendelt tussen de pool van verafgoding en die van haat. Kan Pfeijffer in zijn poëzie het best uit de voeten met de lust tot verafgoden, in zijn roman laat hij de haat zegevieren. Dit doet hij bij monde van Rupert de Rukker, slachtoffer van zijn liefde voor Mira, met wie hij het wel wíl maar niet kán. Zijn tragische lot is dat hij alleen al kijkend echt tot zijn gerief kan komen. Gelukkig zijn er voor mannen peepshows, alwaar ze kunnen plaatsnemen in een gammel hokje, «biechtstoel voor de meest ongehoorde bloedzonden», om door een te lage brievenbus te koekeloeren naar een meisje met «grote, slappe borsten» om vervolgens het hunne toe te voegen aan een kleverige vloer «die een hoer is die zich door honderden laat onderspuiten». Maar na één keer per ongeluk de uitbater te hebben ondergespoten («de beste seks die ik ooit heb gehad»), is de peepshow verboden terrein voor Rupert, en raakt hij ontvankelijk voor ander spektakel, zoals zo’n verkrachting die zich zomaar op een nacht in een donker steegje kan aandienen bij wijze van gratis voorstelling.

Ik beken, dit boek heeft mij beroerd. In zijn beste passages doet Pfeijffer de lezer afdalen in de onderbuik waar wellust rommelt, in «de warme vochtige kelder waarin je je vies en plakkerig voelt en tot alles bereid». De verkrachtingsscène lijkt regelrecht afkomstig uit een film met Charles Bronson-in-zijn-nadagen: vunzig en rottend, maar laat ik toch maar blijven kijken. Pfeijffer maakt van een groepsverkrachting een ongekend perverse balletvoorstelling. «Licht als een ballerina in het kostuum van een naakte elfenprinses werd zij doorgegeven aan een andere danser voor een nieuwe pas de deux. De man met de hoed ontving haar en alsof hij een uiterst zeldzame, breekbare porseleinen vaas in beschermfolie wikkelde draaide hij haar om op haar buik.» Ademloos naderen we de finale, als een van de mannen voor haar neerknielt: «Hij schonk haar het genot van het mes dat hij inbracht om haar vanbinnen voorzichtig schoon te schrapen.»

Tot het beste ook behoort de beschrijving van de reactie van Rupert als Mira hem vertelt «een ander» te hebben. «Maar dat wist je waarschijnlijk al.» Maar Rupert wist van helemaal niets. Na alle mogelijke wraakscenario’s de revue te hebben laten passeren, rest hem niets anders dan het ergste onder ogen te zien: dat ze het daadwerkelijk met die ander heeft gedaan. En hoe dat was. Ruperts levendige voorstellingsvermogen («Zijn lust giert door mijn lichaam») leidt tot een vernederend orgasme, zo geloofwaardig beschreven dat het lijkt alsof de schrijver al onanerend achter zijn toetsenbord zat. «Je hebt de gloeiende staaf van Benno in je soppige kut en ik zit erbij te kijken en trek mijn eigen lul af op die geile lul in jouw geile kut. (…) Ik zal voor je offeren, Mira, mijn mierzoete zinderende Mira. Ik zal je geven wat ik nog nooit heb kunnen geven. Kijk naar me. Het komt. Het is voor jou alleen, Mira, Mira, kijk, Mira.» Erg mooi is de beschrijving hierna van een verder wandelende Rupert de Reddeloze, broek dicht, jas aan, voor wie de herinnering aan zijn vernedering nu eens niet opstijgt naar zijn hersenen «als een flard van een pijnlijk herkenbaar gedicht», maar direct en onverdund naar zijn maag zakt «waar het vervelende, onrustige dingen deed».

In zijn slechtste passages laat Pfeijffer de gedaante van Charles Bronson ineenschrompelen tot die van Youp van ’t Hek, een klein lelijk mannetje dat er machteloos op los bralt. Vrouwen zijn tochtige koeien, winkelwijven met zeugenkutten of walruswijfjes met zeekoeienkonten. Mwa. Om leuk te zijn moet vrouwenhaat wel subliem worden verwoord.

Tussen het beste en het slechtste beweegt zich dit boek. Zoekend naar inzicht, denkend aan grote woorden, moet Rupert het uiteindelijk afleggen tegen zijn natuurlijke staat van zijn. «Niets gewerd mij. Ik moest aan tieten denken.» Zelden werd la condition masculine pregnanter verwoord.