TUSSEN OKTOBER 1929 en augustus 1930 publiceerde de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset in de sinds lang verdwenen krant El Sol een reeks artikelen die onder de titel La rebelión de las masas aan het eind van laatstgenoemde maand ook in boekvorm verschenen. Sindsdien heeft dit geschrift, in het Nederlands bekend als De opstand der horden, op ongekende wijze naam gemaakt. In het Spaans verscheen het in tientallen edities; het verscheen meermalen in het Duits, Engels, Frans, verder onder andere in het Pools, Japans, Turks, Grieks, Deens en Oekraïens. Ook is in de loop van tachtig jaar over geschrift en schrijver van alles en nog wat beweerd - aardige dingen, onaardige, zin en onzin. Hiermee werd De opstand der horden een van de grote boeken van de twintigste eeuw.
Maar daarbij bleef het niet. Het boek is nog steeds actueel, sterker wellicht nog: de fenomenen die Ortega als een van de eersten beschreef, zijn in de loop van tachtig jaar zo ver doorgedrongen dat we ze niet eens meer opmerken. Want de massa, dat zijn wij.
Eén: ‘De menigte… heeft plaatsgenomen in de voornaamste zetels van de maatschappij. Vroeger ging zij, zoo zij bestond, ongemerkt voorbij, zij stond op den achtergrond van het maatschappelijk toneel, doch nu is zij voor het voetlicht gekomen, is zij de hoofdpersoon. Alleen het koor heeft het woord, de hoofdpersonen zijn er niet meer.’
Twee: ‘Het kenschetsende van den dag van heden is dat de man uit het grauw, met het bewustzijn van zijn gelijkvloerschen aard, onomwonden zijn alledaagschheid durft te bevestigen en deze overal opdringt.’
Drie: ‘Als men, lettend op de uitingen in het openbare leven, de zielsgesteldheid van dit nieuwe slag massamensch bestudeert, komt men tot de volgende resultaten: 1. hem is het van de geboorte meegegeven, dat het leven gemakkelijk en overvloedig is, en dat het geen tragische beperkingen heeft… 2. [dit noopt hem ertoe] zich te laten gelden, zooals hij is, en zijn zedelijk en verstandelijk bezit als goed en volmaakt te beschouwen en te doen beschouwen. Deze ingenomenheid met zich zelf brengt hem er toe zich voor iedere buiten hem staande instantie af te sluiten, naar niemand te luisteren, zijn eigen meeningen niet critisch te beschouwen en geen rekening te houden met zijn medemenschen… Derhalve 3. zal hij zich in alles mengen en zal hij zijn vulgaire meening bindend maken, zonder égards, zonder nadere overwegingen, zonder overgangsphasen en zonder voorbehoud.’
Aldus drie citaten uit Johan Brouwers vertaling van La rebelión de las masas, die, veelzeggend, voor het eerst in het omineuze jaar 1933 verscheen. Het zijn stevige teksten die heel wat mensen in de loop der jaren tegen de borst zijn gestuit. Ortega zou een conservatief zijn, een antidemocraat, ja zelfs een halve fascist en dus de moeite van de aandacht niet waard. Dat van dat conservatisme is tot op grote hoogte juist, dat van die ondemocratische instelling of fascisme beslist onjuist. Maar het meest interessante toch is de conclusie die op basis van dergelijke kwalificaties veelal getrokken werd: dat de man vanwege zijn politieke instelling buiten spel stond. Getuige onder meer een lezing van Mario Vargas Llosa enkele jaren geleden in Amsterdam is dit veranderd. Conservatisme is geen scheldwoord meer en meningen als die van Ortega hoor je wel vaker, zij het dat ze zelden zo boud zijn als in bovenstaande citaten.
Toch was Ortega niet zo boud als de citaten suggereren. De vertaler speelde ook een rol. Neem het tweede citaat. Ortega schreef: ‘Lo característico del momento es que el alma vulgar, sabiéndose vulgar, tiene el denuedo de afirmar el derecho de la vulgaridad y lo impone dondequiera.’ Er staat ‘alma vulgar’, letterlijk ‘vulgaire ziel’. Brouwer maakte daarvan ‘man uit het grauw’ en geeft de tekst daarmee een sociale connotatie die hij niet heeft, althans niet in de mate die de auteur voor ogen had. Ortega was geen politicus. Ook geen sociaal wetenschapper. Hij was een filosoof die zich thuis voelde in de Duitse traditie en begrippen gebruikte die daar gewoon waren. Dat is niet alleen zijn kracht maar ook zijn zwakte. Anders gezegd: De opstand der horden kan, zoals bijna al het werk van Ortega, op vele manieren gelezen en uitgelegd worden.
De meest voor de hand liggende uitleg van De opstand der horden is inderdaad die uit de titel van de Nederlandse vertaling spreekt: dat de auteur geloofde in een elitaire samenleving dan wel bang was voor ‘het volk’. Gezien de enorme successen van fascisme en communisme viel rond 1930 voor een dergelijke interpretatie heel wat te zeggen. Dat was nog eens een ‘opstand der horden’! Ook staan in het boek voldoende citaten om een dergelijke lezing te bevestigen. Tot slot bestaat er sinds lang een conservatieve traditie van massakritiek. Daarin kan Ortega zonder moeite opgenomen worden.
Deze traditie heeft zijn wortels in het tijdperk van de Franse Revolutie, loopt tot de dag van vandaag en wordt gedragen door geen mindere figuren dan Tocqueville, Renan en Nietzsche. Met ontelbaren in hun voetspoor hebben zij in de loop van de afgelopen tweehonderd jaar geprobeerd een dam op te werpen tegen wat aanvankelijk ‘de ideeën van 1789’ werd genoemd - vrijheid, gelijkheid, broederschap - en later veelal geassocieerd werd met socialisme, communisme en andere varianten van links. Het voornaamste bezwaar van de critici tegen deze vorm van denken was/is dat mensen niet gelijk zijn, misschien zelfs niet gelijkwaardig en dat elke poging tot verandering van de veronderstelde natuurlijke orde tot zinloos bloedvergieten zal leiden. Hiertegenover plaatsten dezelfde critici het antirevolutionaire denken, de ‘ideeën van 1914’ en andere ideologieën waarin een onveranderlijke en hiërarchische orde wordt bepleit.
Maar dergelijke pleidooien hadden in de twintigste eeuw de wind niet mee. Dit om te beginnen omdat er zoveel veranderde dat het nogal absurd aandeed onveranderlijkheid te bepleiten. Dit ook omdat het conservatisme in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog een duivelspact aanging met fascisme, nazisme en andere vormen van extreem-rechts en zichzelf daarmee onherstelbaar compromitteerde. Tot slot en misschien nog wel het belangrijkste omdat het politiek en intellectueel zwaartepunt zich in de loop van de twintigste eeuw naar de andere kant van de Oceaan verplaatste.
Hiërarchieën en andere onveranderlijke ordes bestaan in de Verenigde Staten niet en leken ook daarom hun tijd gehad te hebben. Kortom, als de veelgehoorde ‘sociaal-elitaire uitleg’ van De opstand der horden de enige zou zijn, was het boek vermoedelijk sinds lang bijgezet als een zoveelste product van een voorbije aristocratische wereld of een van de talloze voorbeelden van het antitotalitaire denken uit de jaren rond de Tweede Wereldoorlog. Dat is niet gebeurd. Er moet dus meer aan de hand zijn.

JOSÉ ORTEGA Y GASSET werd geboren in de jaren tachtig van de negentiende eeuw in een land dat spoedig een van de meest pijnlijke momenten uit zijn geschiedenis zou beleven: in 1898 verloor Spanje zijn laatste koloniën. Het voelde als de laatste stap in een lang proces van verval. In de zestiende eeuw was Spanje wat Frankrijk in de achttiende en Engeland in de negentiende eeuw zou zijn: de grootmacht bij uitstek. Dat moment was weliswaar al lang voorbij maar het besef daarvan was, vreemd maar waar, nog onvoldoende doorgedrongen. Eind negentiende eeuw gebeurde dat wel - en hoe. Een hele generatie intellectuelen begon zich vervolgens de vraag te stellen die ook de op dat moment vijftienjarige Ortega, student aan een privé-universiteit (jezuïeten) in Bilbao, zich stelde: wat is Spanje, waar staan wij, waarvóór staan wij en hoe kunnen we op z'n minst een deel van onze oude status herkrijgen? Het waren vragen die op het toppunt van nationalisme en aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog alom gesteld werden, maar de antwoorden waren overal anders.
Ortega zocht ze in de hoek van de filosofie en ging daartoe te rade bij degenen die destijds op dat gebied de grootste naam hadden: de Duitsers. Na zijn doctoraal filosofie in Madrid (1904) verbleef hij om die reden langdurig in Duitsland, vooral Marburg. Daar onderging hij de invloed van het neokantianisme, de filosofische stroming die onder invloed van het grote achttiende-eeuwse voorbeeld de klemtoon legt op de rol van het bewustzijn bij de (re)constructie van de wereld. Hiermee stond het radicaal tegenover materialisten en anderen die juist de klemtoon op de dingen buiten de mens legden. Ortega vond na lange studie en deels in overeenstemming met het Duitse historisme, deels ook met het ontluikend existentialisme, een derde weg: die van de geschiedenis of het leven, dat wil zeggen van een wereld waarin niet het individu of de zogenaamde objectieve feiten maar het samenleven, de historische ontwikkeling en de relatie tussen mens en omgeving centraal stonden. Vandaar ook zijn vermoedelijk bekendste uitspraak: ‘Ik ben ik plus mijn omstandigheden.’ Een vitalistische denkrichting als deze sprak Ortega te meer aan omdat hij meende dat zij bij uitstek Spaans was. In tegenstelling tot de Duitsers die eenzaam op een kamertje zaten te denken, in tegenstelling ook tot de Engelsen die zich veelal met de feiten (‘empirie’) bezighielden, waren de Spanjaarden bij uitstek sociale wezens. Samenzijn, gezamenlijk op een plein zitten, collectief flaneren, praten, dát was Spaans en in die richting moest volgens Ortega de culturele vernieuwing van zijn land en de rest van de wereld ook gezocht worden. Eenmaal zo ver ontdekte hij echter een volgend probleem: dat van de maatschappelijke verhoudingen.
De uitspraak van Ortega over het individu dat alleen bestaat te midden van zijn omstandigheden (uit Meditaciones del Quijote, verschenen in 1914) werd meteen gevolgd door een zinsnede die veelal weggelaten wordt, maar in verband met De opstand der horden fundamenteel is: ‘Y si no la salvo a ella no me salvo yo’, oftewel als ik die omstandigheden niet goed weet te houden, ga ik er zelf eveneens onderdoor. Hier ligt de basis van het vele dat Ortega vanaf de jaren twintig over cultuur en samenleving zou schrijven - een filosofie die onvermijdelijk lek was naar de maatschappijkritiek en, afhankelijk van de omstandigheden, onvermijdelijk zelfs ‘politiek’ werd. De eerste grote proeve hiervan was España invertebrada (‘Spanje zonder ruggengraat’) uit 1921. Hierin verkondigde Ortega over zijn eigen land bijna hetzelfde als wat hij tien jaar later over heel de westerse cultuur zou verkondigen: dat zij uiteenviel. In verband met Spanje legde hij in dit boek ook een direct verband met het rampjaar 1898: de desintegratie was van buiten (de koloniën) langzaam naar binnen (Catalonië onder meer) gedrongen en zou op den duur elk centrum doen verdwijnen. Het was overigens een na de Eerste Wereldoorlog veelgehoorde klacht, denk alleen maar aan The Second Coming van Yeats uit 1920 (‘Things fall apart; the center cannot hold; Mere anarchy is loosed upon the world’) of The Waste Land van T.S. Eliot van twee jaar later. Volgens Ortega was de belangrijkste oorzaak van de desintegratie het verzaken van de elite. Zij deed niet wat zij geacht werd te doen: zij was ‘massa’.
Het begrip massa betekent in het Spaans niet alleen menigte maar ook zoiets als pasta. Je hebt het over ‘la masa’ als je een taart bakt. María Moliner geeft in haar grote woordenboek van de Spaanse taal als eerste betekenis ‘pasta’, als tweede ‘pak’ (‘een pak wolken’) en pas als derde ‘menigte’. Dat klopt als een bus met Ortega’s bedoeling. Hij verweet potentiële elites gemakzucht. In plaats van te durven, te leiden en vorm te geven kozen zij de eenvoudigste weg en lieten zich meevoeren als dode vissen in de stroom. Het grootste gevaar volgens Ortega was niet zozeer de overrompeling door de onderkant, het grootste gevaar was de capitulatie van de bovenkant.
De massa was volgens hem dus niet zozeer menigte of horde als wel een type mens, ongeveer dezelfde figuur die Sartre met les salauds et imbéciles omschreef. ‘Tot de massa behoort de persoon die zichzelf geen bijzondere waarde toekent… maar zich voelt als iedereen en daardoor niet beklemd wordt, integendeel. Hij voelt zich behaaglijk in de wetenschap dat hij is als anderen.’ Anders gezegd: massa of elite hangt niet af van sociale status, poen of macht maar van instelling. Vandaar dat Ortega onomwonden beweerde dat men ‘tegenwoordig onder dezelfde arbeiders die voorheen tot de massa behoorden niet zelden voortreffelijke, door zelftucht gestaalde karakters [vindt]’. Dergelijke figuren waren het die de samenleving uitdaagden. Je kunt hetzelfde op duizend manieren zeggen - en dat gebeurde ook, onder meer door Ortega zelf. Om het met een bekende vraag uit de Nederlandse onderwijsfilosofie, in dit geval afkomstig uit Bordewijks Bint te zeggen: moet de meester dalen of de leerling klimmen? Over het juiste antwoord zou Ortega geen seconde twijfelen, zoals hij ook niet twijfelde over het antwoord dat volgens hem anno 1930 het gebruikelijke was. De leerling moest klimmen. Helaas was de werkelijkheid een andere. De meester daalde.

HOEWEL ORTEGA’S De opstand der horden niet zo banaal is als een sociale uitleg suggereert, is het boek ook niet zo origineel als je vervolgens zou verwachten. Zo is het niet moeilijk parallellen te trekken met het bijna tegelijkertijd verschenen Brave New World (1932) van Aldous Huxley. In dit boek wordt een wereld beschreven waarin een ieder uit vrije wil voor het gemak kiest. Waarom zou je je in vredesnaam druk maken als het leven heerlijk kan zijn? Genoeg te eten, voldoende vermaak, geen pijn - en indien wel, dan helpen medicijnen. Enjoy! Het is evident dat Huxley de tendens in deze richting het sterkst zag in het land dat sinds de Eerste Wereldoorlog alom van zich deed spreken: de Verenigde Staten. De cultuur aldaar zou egalitair en vervlakkend zijn.
Huxley’s gedachte stoelt op een lange traditie, van Alexis de Tocqueville halverwege de negentiende tot Neil Postman aan het eind van de twintigste eeuw. Ortega’s gedachten in De opstand der horden kunnen, hoewel algemener, moeiteloos in deze Europese stroom van Amerika-kritiek gepast worden. Evenmin is het ingewikkeld een vergelijking te maken met een boek dat de Franse filosoof Julien Benda in 1927 publiceerde: La trahison des clercs. Door voor de politiek te kiezen verzaakten intellectuelen volgens Benda hun taak en misbruikten hun belangrijkste instrument, de rede. Zij bogen voor de waan van de dag, voor nationalisme, xenofobie, militarisme, marxisme en andere ismen. Hij suggereert een individu dat opgaat in een groter geheel. Het was Ortega een gruwel.
Ortega, Benda, Huxley en anderen raakten een gevoelige snaar en hun boeken werden dan ook uitvoerig besproken. De opstand der horden werd zelfs bijna alom - alleen de Fransen waren sceptisch - met gejuich ontvangen, ook en misschien wel juist in de Verenigde Staten. Vreemd genoeg waren in Spanje de reacties minder enthousiast. Misschien doordat het thema door eerder werk van Ortega bekend was en de essays al als feuilleton waren verschenen, maar het komt zeker doordat het werk, zoals een van Ortega’s leerlingen (Julián Marías) ooit opmerkte, in een ander klimaat gelezen dan geschreven werd. Het boek was bedoeld als cultuurkritiek maar verscheen op een moment dat heel Europa, ook Spanje, in zwaar politiek vaarwater terechtkwam. De opstand der horden werd als een politiek boek gelezen en ‘massa’ als een sociaal begrip gezien. In Spanje was dat ingewikkelder, met als gevolg dat Ortega eerst verwaarloosd werd en vervolgens, vooral om biografische redenen (twee zonen vochten aan de kant van Franco, de auteur was bevriend met tal van Franquisten) ondubbelzinnig in de rechtse hoek werd geplaatst. Daaruit is hij, althans wat Spanje betreft, tot op de dag van vandaag nauwelijks te voorschijn gekomen.
De tweede uitleg van het massabegrip en de verwijzing naar onder anderen Neil Postman, auteur van Amusing Ourselves to Death: Public Discourse in the Age of Show Business (1985), suggereert dat een dergelijke miskenning onterecht is. In zijn boek betoogde Postman in navolging van onder anderen Aldous Huxley en Marshall McLuhan dat de dominante aanwezigheid van de massamedia onvermijdelijk tot een vorm van debilisering leidt. ‘Form excludes content’, luidt een van zijn centrale noties. Massamedia maken vanzelfsprekend gebruik van hun grootste kracht. Dat is niet inhoud. Dat is kleur, beweging, spel. Daarmee wordt nieuws tot weetjes (‘ranking the news’, ‘nieuwskenner van de week’), achtergrond tot plaatjes en reflectie tot hype. Amusement vervangt informatie en debat. Ortega zou het met een dergelijke analyse zonder twijfel eens zijn geweest, zoals hij zich ook suf geërgerd zou hebben aan de sinds lang onstuitbare neiging iedereen aan het woord te laten of, erger nog, kwantiteit te verwarren met kwaliteit, populisme dus. Waarheid en populariteit waren volgens hem appels en peren en een samenleving die dat niet inziet, is het spoor bijster. Het is waar dat je dit als een vorm van antidemocratisch denken kunt omschrijven, althans als je democratie als een systeem ziet waarin getalsverhoudingen bepalend zijn. Ortega zou het daarmee volstrekt oneens zijn en betogen dat democratie in de eerste plaats een kwalitatief systeem is waarin sommige rationeel vastgestelde principes onaantastbaar zijn - wat de meerderheid ook zegt. Alleen binnen het door die principes omsloten kader heeft de meerderheid het voor het zeggen. Gaat zij erbuiten, dan dient zij tot de orde geroepen te worden. Werkelijke problemen ontstaan pas als niemand dit laatste meer doet. Dan is het einde zoek. Dan is iedereen opgegaan in ‘de massa’.
Een aansprekend en overbekend feit bewijst dat het onverstandig is deze mening simpelweg als elitair en dus onbelangrijk af te doen: Hitlers machtsaanvaarding was legaal, zijn succes lag in het verlengde daarvan en was dus eveneens ‘legaal’. Toch heeft elk verstandig mens in de afgelopen tachtig jaar de slapheid van de toenmalige Duitse democraten en de rest van de wereld vervloekt. Waren ze destijds maar minder ‘democratisch’ geweest, hadden ze kwaliteit maar verkozen boven kwantiteit! Er kwam een moment dat zo goed als ieder verstandig mens iets dergelijks inzag. Toen was het te laat.
Alle geschreeuw over maatschappelijke verwildering ten spijt is er geen sprake van dat we op dit moment in een vergelijkbare situatie verkeren, politiek gezien althans niet. Maar met betrekking tot cultuur, lifestyle en mentaliteit moet je wellicht minder optimistisch zijn. Niet dat de zaak naar de donder gaat en zo goed als iedereen verplicht is dezelfde rotzooi te slikken of hetzelfde gedrag te vertonen. Daarvoor zijn aanbod en mogelijkheden te groot en is er altijd genoeg voor ieders gading. Maar de tendens is onmiskenbaar ‘populistisch’. Onderwerpen die tien jaar geleden door sommige groepen, organisaties of media als not done werden beschouwd, worden tegenwoordig heel gewoon gevonden. Zie bijvoorbeeld de opmars van de roddeljournalistiek en de alomtegenwoordigheid van zogenoemde BN'ers. Veertig jaar bestond daarvoor nauwelijks aandacht (Story, Nederlands eerste roddelblad, dateert van 1974), tegenwoordig is er bijna geen krant, tijdschrift of omroep die aan de thematiek en daarbij passende figuren voorbijgaat, voorbij durft te gaan. Ook is er nauwelijks een intellectueel die hierover hardop zijn weerzin durft uit te spreken. Een goede ontwikkeling, een slechte? Daarover kun je van mening verschillen. Zo niet over het feit en de betekenis daarvan. De massa, dat zijn wij.