ONGEVEER VIJFTIEN jaar geleden verscheen er een opmerkelijk boek, Lying, Moral Choice in Public and Private Life - een beschouwing over het liegen, van Sissela Bok. Over leugens om je gezicht te redden, leugentjes om bestwil, uit consideratie, vleierij, onschuldige leugens, over de consequenties van liegen, de moraal van het liegen. Na lezing moet je vaststellen dat in het dagelijkse leven niet de waarheid, maar de leugen regel is, zoals het regel is dat we ons tegenover onze medemens in de kleren steken - waarom zou men dan ook in zijn conversatie niet een beetje gekleed gaan? De waarheid is meestal luxe, soms noodzaak. Maar altijd min of meer met leugens doorschoten.
Van belang is de analogie die de schrijfster ziet tussen geweld en bedrog. Woord of daad, of men nu bedrog pleegt of geweld, betoogt Sissela Bok, beide vormen van kwaad brengen de ander in een ongewilde positie. In beide gevallen zullen sancties en straf niet uitblijven - mits de misdrijven aan het licht komen en de daders kunnen worden aangewezen. Om begrijpelijke reden zal het doorgaans moeilijker zijn bedrog te bewijzen dan geweld; bedrog zal dan ook altijd een grote kans hebben ongestraft te blijven.
Een analogie roept gemakkelijk vragen op die meestal moeilijk te beantwoorden zijn. Mag je bijvoorbeeld tegen je vijanden liegen? Mag je spioneren? Dat was in de vorige eeuw nog een gewetensvraag. Lord Raglan, die in de Krim-oorlog de Engelse legers leidde tegen de Russen, vond van niet. Spioneren was niet sportief. Wij strijden met open vizier, was zijn devies. Zijn troepen werden dan ook weldra in de pan gehakt. Mag je dus toch liegen? Alleen tegen andere leugenaars? Allleen als een ander tegen jou liegt? Nee, tegen niemand mag je liegen, adviseert Kant ons. Maar wel mag je degene die je aanvalt, met geweld van je afschudden. Is een leugen dus erger dan geweld?
Een ander voorbeeld. Een leugentje tegen je kinderen mag: voor hun bestwil. Ze hoeven niet alles te weten immers. Dat is beter voor hun ontwikkeling. Mag je ze om die reden ook slaan?
Lord Raglan werd verslagen. Maar liever een eervolle dood, moet hij hebben gezegd, dan een overwinning waarvoor ik me de rest van mijn leven moet schamen. Het krijgsbedrijf was in vroegere eeuwen een zaak van eer en goede manieren. Voor men elkaar de hersens insloeg, nam men eerst de hoed voor elkaar af. Deze folklore heeft in Lord Raglan en het negentiende-eeuwse duel een romantisch einde gevonden.
Sissela Bok heeft haar bijzondere boek opgedragen aan haar echtgenoot, als dank voor zijn interesse, hulp enzovoort. Ik weet niet of een misschien voorbeeldige relatie met haar man haar blind of doof heeft gemaakt voor het eindeloos gelieg en gedraai dat voorafgaat aan en volgt op zoiets interessants als overspel. De uitgebreide index (twintig kolommen) vermeldt het verschijnsel niet - wat ik mij van een Engelse studie, geschreven door een fatsoenlijke mevrouw, ook wel weer kan voorstellen. En ik zou deze omissie ook niet hebben genoemd als niet het schilderij op het omslag (een Detail van verleden en heden No 1 van een zekere Augustus Leopold Egg, eind negentiende eeuw) ons het prototype toonde van een overspelscene. Een man, in zijn hand een briefje, kijkt als versteend voor zich uit. Zijn - mag men aannemen - vrouw heeft zich voor zijn voeten geworpen, handenwringend, smekend om vergeving, zo te zien. Zijn vuist is gebald, maar de vrouw hoeft niet meer tegen de grond geslagen te worden, want zij ligt er al. Wat een prachtig ingehouden beeld van bedrog en geweld. Behalve elkaars analogon lijken die twee ondeugden hier ook elkaars rivaal te zijn.
In het boek zelf geen woord hierover, wat ik heel jammer vind. Een gemiste kans en ik zie me dan ook enigszins genoodzaakt, als het boek mij niet verder helpt, maar verder te gaan met de interpretatie van het omslag. Op de tafel ligt, behalve de vuist van de vertwijfelde man, de helft van een doormidden gesneden appel, het mesje ligt ernaast en de andere helft ligt op de grond. De vrouw had zojuist de appel doormidden gesneden, stel ik me voor, om haar tanden erin te zetten, toen haar man binnenkwam, met de brief, lijkbleek.
De man is hier de bedrogene, de vrouw bekent schuld door zich op de grond te werpen. Het is niet goed mogelijk je voor te stellen dat in die tijd de rollen zouden zijn omgedraaid: de vrouw aan tafel, met een opengevouwen brief, en aan haar voeten haar man die zich wentelt in het stof. Ondenkbaar, want zo symmetrisch stak het huwelijk in die tijd niet in elkaar. Een eventueel onechtelijk kind, een bastaard, was altijd het kind van de vrouw, naar believen (al naar draagkracht) het kind van haar geheime galant, maar nooit het kind van haar man.
Een bastaard is een zichtbaar bewijs van wat onzichtbaar had moeten blijven. In een huwelijk is voor een bastaard geen plaats. Het kind is van de vrouw en, hoe men het ook draait of keert, niet van de man. Er is reden voor enige hilariteit. De man zijn in het openbaar zijn onderscheidingstekenen afgerukt, hij is eerloos gemaakt. Een vrouw die een bastaard heeft als kind is eveneens eerloos. Zo zien we op dat mooie schilderij van Augustus Egg twee echtelieden die beiden ongelukkig zijn - al proef ik tussen de eer van een man en de eer van een vrouw een subtiel verschil, dat een typisch manlijk stempel heeft. Het is mogelijk niet dezelfde eer die ze kwijt zijn.
Dit is allemaal honderd jaar geleden. ‘Bastaard’ is een anachronisme, dat woord bestaat niet meer. Man en vrouw die in elkaars armen liggen, hoeven geen kinderen meer te krijgen. De vrouw die geen kind wil, kan dit voorkomen. Daarin is ze de gelijke van de man. Misschien dat de emancipatoire ontwikkeling de verdwijning van dat pathetische woord ‘eer’ verklaart: het had voor man en vrouw inderdaad niet dezelfde betekenis.
MOGELIJK DAT ‘EER’ heeft plaatsgemaakt voor het woord ‘eerlijk’, dat vroeger ‘eervol’ betekende, ‘netjes’, ‘aanzienlijk’ en heden ten dage een synoniem is van ‘waarheidsgetrouw’.
Zo zal in de lijn van ons betoog een huwelijk niet standhouden als de echtelieden niet in de eerste plaats elkaar als dat nodig is de waarheid durven te vertellen. Deze ‘waarheid’ maakt een zekere ontwikkeling door. Als je wat langer getrouwd bent, weet je dat je je met je huwelijk beweegt op een niveau dat hoger ligt dan het niveau van elk afzonderlijk. Met z'n tweeen span je een waarheid op waar je in je eentje niet aan toekomt. Als je in je huwelijk waarheden verkoopt die alleen maar waarheden zijn voor jezelf, laat je zien dat het huwelijk nog niet veel te betekenen heeft. De waarheid in een huwelijk is een waarheid die je allebei kunt verdragen en de waarheid die het huwelijk niet verdraagt, houd je voor jezelf. Zo zijn er in een huwelijk dingen die niet worden gezegd. Het huwelijk is de beste school om te leren dingen voor jezelf te houden.
Als man en vrouw met z'n tweeen zijn, is hun gedrag en hun gesprek per definitie intiem, gesloten voor derden - ook als ze er een spelletje van hebben gemaakt zich te sluiten voor elkaar. Een afspraak die verder niemand iets aangaat. Shakespeare heeft over dit aspect van het huwelijk een beroemd geworden sonnet geschreven:
Wanneer mijn lief zweert dat zij de waarheid spreekt, Geloof ik haar, hoewel ik weet dat ze liegt, Dat zij denkt dat ik een onnozel kind ben, Nog niet op de hoogte van ‘s werelds subtiele streken. Dus, ijdel, denkend dat zij mij jonger schat, Hoewel ze weet dat ik mijn beste jaren heb gehad, Hecht ik eenvoudig geloof aan haar leugentjes. Aan beide zijden wordt zo de waarheid onderdrukt. Maar waarvoor zegt ze niet dat ze jokt? En waarom zeg ik niet dat ik oud ben? O, liefde gedijt het best als je elkaar vertrouwt, En liefde op leeftijd wordt liever niet gezien als oud. Daarom lieg ik tegen haar en zij tegen mij En in onze leugenachtigheid voelen we ons gevleid.
Zo is het ene leugentje het andere waard. Je kunt - wat voor bezwaar je ook kunt aanvoeren tegen deze wederzijdse struisvogels - niet ontkennen dat zich in hun wederzijdse afspraken een soort trouw manifesteert, voor een huwelijk nu eenmaal een heel belangrijke voorwaarde.
In een huwelijk worden allerlei persoonlijke vrezen en verlangens tot normale leefbare proporties teruggebracht. Wat het huwelijk vooral levert, is een dak boven je hoofd. Twee onder een dak plus de zekerheid dat je elkaar kunt vertrouwen.
Maar daarmee zullen de vrezen voor en de verlangens naar de wereld buiten het huwelijk niet ophouden te bestaan, integendeel. Juist vanuit het huwelijk kan het verlangen en de daarmee verbonden vrees - twee kanten van een ding, genaamd het avontuur - bizarre, onwerkelijke vormen aannemen, zonder dat het samenzijn er onder hoeft te lijden.
Een kleurige, maar kwaadaardige variant van de leugen vinden we in het virtuele huwelijk, dat zich het beste laat omschrijven, opnieuw, door een gedicht. Het gedicht Wederzien van Paul van Ostaijen, dat hij schreef toen hij negentien was:
Nu je, onverwacht, gekomen bent, Voel ik me weer 'n zwak man, En hoe ik m'ook overtuigen wil dat je liegt, Ik kan Het niet, en weer is het mijn hart dat mij bedriegt.
Je hebt 'n zakdoek, die naar Eau de Cologne russe ruikt, Nu ben ik niet meer overtuigd, Ik wankel weer en kan geen woorden vinden; Ik ben zo'n arme boeteling En laat me graag de handen binden Door je heerlike, oneerlike lach.
In die lach is zijn verlangen naar haar en zijn vrees voor haar versmolten tot een zoete verslaving: hij kan naar haar verlangen zonder te hoeven vrezen dat hetgeen waar hij naar verlangt ooit werkelijkheid zal worden. Zij is precies de vrouw die hij zoekt voor zijn tegenstrijdige gevoelens. Die tegenstrijdigheid ziet hij terug in haar lach: dat is wat hij wil. Hij houdt van haar. Denkt hij. Hij liegt - tegenover zichzelf. Zij niet. Zij is eerlijk tegenover zichzelf. Maar ze verbergt dat door haar lach. Zolang die twee elkaar niet te dicht naderen, zullen ze geen hekel aan elkaar krijgen.
Voor de tv gezeten kun je, eenmaal getrouwd, hetzelfde beleven. De lokkende sirene heeft plaats gemaakt voor een griezelverhaal, waarin men wordt meegenomen als in de spooktent op de kermis: je kunt er zeker van zijn dat je heelhuids weer buiten komt. Wat je ertoe drijft mee te gaan, is het verlangen naar vrees in de zekerheid dat je nergens bang voor hoeft te zijn.
Zoiets valt in het algemeen onder het genre fictie. Het verhaal is 'niet waar’, een leugen dus, als we eerlijk zijn. Maar fictie is er om te worden geloofd. Een mooi boek of een mooie film vertelt een geloofwaardig verhaal, met de spelers kun je je vereenzelvigen. Dit is een vorm van liegen die we goedaardig zullen noemen als je met het sluiten van het boek of bij het verlaten van de bioscoop ook in staat bent tot de werkelijkheid terug te keren; en kwaadaardig als je daartoe niet in staat bent en de leugen van het verhaal aanziet voor de waarheid.
EEN FILM OF EEN ROMAN is een samenhangend geheel van waarheden en leugens, dat de illusie wekt waar te zijn. Waarheid en illusie kunnen samenvallen. Een goed verhaal is geloofwaardig, maar er zijn verhalen die geloofwaardig en bovendien waar zijn. Er zijn ook verhalen die waar zijn, maar niet geloofwaardig - zo'n verhaal is eenvoudig slecht verteld. Een verhaal is bijvoorbeeld slecht verteld als het alleen uit waarheid bestaat. Als het in z'n geheel is verzonnen, is het waarschijnlijk evenmin geloofwaardig. Een goed verhaal dat geloofwaardig is, is uit twee ingredienten samengesteld: waarheid en verdichtsel. Beide zijn verbonden door zulke onopvallende zaken als lidwoorden, voegwoorden en dergelijke. Door deze las worden de verschillen of de grenzen tussen waarheden en onwaarheden opgeheven.
Een bijzonder produkt van onze fantasie is de volgorde waarin wij iets vertellen. Als waarheden niet per se elkaar tot gevolg hebben, waarom zetten we ze dan in een bepaalde volgorde? Is een andere volgorde niet evengoed? Zodra iemand zich aan het vertellen zet, ook al is het verhaal waar gebeurd, maakt zijn fantasie zich klaar om de nodige assistentie te verlenen. Ook een waar gebeurd verhaal draagt het stempel van de verteller: daar waar hij dingen onvermeld laat. Pas opgeklopt met wat lucht, volgorde (timing) en een mespunt bedrog is de waarheid geloofwaardig.
Maar ook als we iets te beweren hebben, ook in de wetenschap, zijn we afhankelijk van het verhaal. Wie niet schrijven kan, komt niet ver, ook in de wetenschap niet. De logica is een stijlmiddel dat men moet weten te gebruiken. ‘De ene wetenschapper’, las ik ergens, ‘schrijft logischer dan de andere.’ Een ervaren wetenschapper ziet welke feiten hij kan gebruiken en welke hij moet verdonkeremanen. Hij weet dat, om de waarheid in het volle licht te zetten, het nodig kan zijn oorzaak en gevolg te verwisselen of anderszins te manipuleren.
In Wetenschap in actie, van Bruno Latour, zien we deze ‘actie’ beschreven als een strijd op leven en dood, sociaal, maar ook technisch. Hoe groter het succes dat je behaalt, des te talrijker zijn je vijanden. Eerlijke aanspraken op een ontdekking kunnen worden genegeerd doordat je er een tactisch onjuiste formulering voor hebt gekozen. Door de buitengewoon ingewikkeld geworden apparatuur is fraude zowel gemakkelijker als moeilijker geworden. Latour beschrijft, niet zonder humor, het geval-Spector, ‘een jonge bioloog die werd veroordeeld wegens het vervalsen van gegevens. Hij had zijn fraude moeten verbergen in een vier pagina’s lange paragraaf over materialen en methoden. Binnen het kader van honderden methodologische voorzorgsmaatregelen was slechts een zin uit de duim gezogen. Het was als het ware een hommage van de ondeugd aan de deugd, want een dergelijke zwendel is maar weinig oplichters gegeven!’
Niet alle vervalsingen komen voort uit kwade trouw. Er zijn onderzoekers die geloven in hun nieuwe wereld omdat zij eerst en vooral in zichzelf geloven. Ik haal, nogmaals uit het boek van Latour, de geschiedenis aan van de Franse natuurkundige Blondlot, de ontdekker van de N-stralen, zo genoemd omdat hij er zijn woonplaats Nancy mee wilde eren. ‘Enkele jaren’, aldus Latour, ‘maakten de N-stralen allerlei theoretische ontwikkelingen door en kregen ze vele praktische toepassingen. Ze zouden ziekten genezen en bezorgden Nancy een plaats op de kaart van de internationale wetenschap.’ Totdat Blondlot bezoek kreeg van een collega uit Amerika, een zekere Wood, die hem niet geloofde. Blondlot kon zijn gast de N-stralen tonen, inclusief het instrument dat de stralen registreerde, inclusief het aluminium prisma dat ze genereerde. Hij stond hem zelfs toe zijn installatie vrijelijk te gebruiken. Toen deed Wood wat Blondlot nog nooit had gedaan, of gedurfd: hij nam het aluminium prisma weg. Tot verbazing minder van Wood zelf dan van Blondlot zagen ze nog steeds hetzelfde resultaat op het scherm - terwijl het meest essentieel geachte element was verwijderd. De tekens die de N-stralen op het scherm heetten te produceren, waren dus door iets anders veroorzaakt. Woods interpretatie was dat Blondlot zo graag stralen wilde ontdekken dat hij onbewust niet alleen die N-stralen had bedacht, maar ook het instrument om ze te registreren.
Blondlots ontmaskering was een tragedie. Latour: ‘Na Woods actie (en die van andere ongelovigen) zag niemand meer N-stralen als Blondlot zijn N-stralen toonde, maar slechts vlekken op een fotografische plaat. Het nieuwe feit was veranderd in een artefact.’ Een kunstfeit. Niet Blondlots nieuwe wetenschap werd object van onderzoek, maar hijzelf. Geobserveerd door allerlei gretige psychologen bleef hij volharden in zijn droom. Hij bleef trouw aan zichzelf.
Het begrip ‘artefact’ verdient nog wat nadere aandacht. Een artefact is behalve een prothese ook een instrument, een verlengstuk van onze zintuigen. We kunnen er dingen mee zien die we anders niet te zien zouden krijgen. Met een kijker voor onze ogen bestuderen we de kraters op de maan. Het valt mij altijd op dat je een paar keer moet hebben gekeken voordat je hetzelfde ziet als een ander. De wisselende positie van de kijker, die van hand tot hand gaat, tot iedereen hetzelfde ziet, bracht me op de gedachte dat dit instrument, aanvankelijk een verlengstuk van ieder van ons, uiteindelijk wel eens een verlengstuk van de maan zou kunnen blijken te zijn. De maan is ons terwille en heeft zich met een kijker uitgerust. Zo is er, in een artefact, een verschuiving van subject naar object. En als er geen object is, neemt het subject zijn plaats in. Dan is het instrument met recht een verlengstuk van de onderzoeker.
ER IS EEN GOEDE REDEN voor vrouwen zich tegen mannen af te zetten: ze willen niet hun verlengstuk zijn. Ze willen ‘niet langer louter als een object worden gezien’. Het emancipatieproces bestaat hierin dat een vrouw van zichzelf een subject maakt - zonder het vermogen te verliezen object te zijn. De man die zichzelf altijd subject waande, heeft tot zijn verwondering ontdekt dat hij niet langer het middelpunt van de wereld is.
Lang geleden zaten we eens met ons zessen aan een lunchtafel, vier mannen en twee vrouwen, te praten - niet als laatsten vrees ik - over het probleem van de fietsendiefstal. Of je, als je fiets was gestolen, een fiets mocht terugstelen. De twee vrouwen waren zeer beslist in hun afwijzing. Nee, je mocht nooit je ongeluk verhalen op een ander. De mannen waren verdeeld in hun mening. Twee neigden ertoe de vrouwen bij te vallen: nee, niet terugstelen, maar hun argumenten waren minder edel. ‘Ik zou bang wezen gesnapt te worden’, zei de een, en de ander - dat was ik zelf - viel hem van harte bij. Nooit zou ik een fiets stelen, eenvoudig uit vrees te worden betrapt. De andere twee mannen haalden daar hun schouders voor op: ze zouden wel een fiets willen stelen, niet uit noodzaak, maar voor de gein. Kijken of het ze lukte.
Na zoveel jaren dringt het besef tot me door dat je twee soorten mannen hebt: de durvers en de niet-durvers - en dat dat wel eens met vrouwen te maken zou kunnen hebben. De durvers, die zien vrouwen en fietsen als objecten. De niet-durvers zullen, als ze aan vrouwen denken en aan fietsen die ze moeten stelen, voornamelijk zichzelf zien. Voor dat soort mannen moet de emancipatie van de vrouw een welkom verschijnsel zijn.
Men zal willen opmerken dat het toch niet nodig is een fiets te stelen als je dat niet wilt. Mijn antwoord daarop is dat een dergelijke vroomheid voorbijgaat aan het kwaad dat reeds is geschied - aan de vrouw die in Genesis 3 werd veroordeeld tot onderdanigheid aan haar man, die op zijn beurt haar zal moeten onderhouden, in het zweet zijns aanschijns. Als jonge delinquenten wordt gevraagd waarom ze vastzitten, luidt het antwoord vaak: ik wilde stoer doen. Stoer doen ten opzichte van elkaar, maar ik denk dat daartoe niet zelden ook een - meestal ongeweten - appel van de vrouw uitgaat. Vrouwen kunnen hun slechtheid, als daaraan geweld te pas moet komen, uitbesteden aan mannen.
ER HEBBEN ZICH over de tweedeling man/vrouw talloze nieuwe tweedelingen gelegd, soms daaraan parallel (verstand/gevoel), soms bijna haaks erop: introvert/extravert, zodat er vandaag voor de vrouw, om haar doel te bereiken, vaak andere wegen zijn dan een man te verleiden het verkeerde pad op te gaan. Een interessante tweedeling is die van David Riesman, auteur van The Lonely Crowd, de tweedeling ‘naar binnen gericht/op anderen gericht’, ofte wel: ‘Zij die een doel in het leven hebben dat hun in de vroege jeugd is ingeprent en waar hij of zij zich niet meer van zal laten afbrengen, terwijl de op anderen gerichte persoonlijkheid zich van jongs af aan in smaak, normen en doeleinden laat leiden door een directe omgeving die voortdurend wisselt.’ Het spreekt vanzelf dat ‘trouw’ in beide karakterculturen een heel verschillende betekenis heeft en je vraagt je af hoe zulke verschillende mensen nog met elkaar kunnen omgaan.
‘Bleiben wir nur unserm Selbst treu’ - een advies van Nietzsche - ‘so bleiben wir es auch einander.’