Het is een fascinerend beeld. De Amsterdamse medicijnenstudent Bart Huges (1934-2004) zit op zijn hurken voor de spiegel, om zijn hoofd een bebloede, witte bandage. Ingespannen is hij met een scalpel in de weer. Via de spiegel kijkt hij recht de camera in. Hij wil een gaatje in zijn schedel boren om met dit ‘derde oog’ tot een verruimd bewustzijn te komen.

De foto’s die Cor Jaring op verzoek van Huges van deze gebeurtenis maakte gingen in 1965 de hele wereld over. ‘Allemaal in zwart-wit’, weet conservator Anneke van Veen van het Stadsarchief Amsterdams. ‘Maar we vonden ook prachtige kleuropnamen. Cor bleek naast zijn camera met zwart-witfilm ook vaak een toestel met kleurendiafilm bij zich te hebben. Deze opnamen zijn in die tijd niet gebruikt, voorzover ik weet. Ook grote buitenlandse bladen als Paris Match en de Neue Illustrierte Revue plaatsten vooral zwart-wit.’

Jaring bracht zijn archief in 2013 naar het Amsterdamse Stadsarchief. ‘Hij heeft er tot het laatste moment mee gewacht omdat hij er moeilijk afstand van kon doen’, zegt Van Veen. ‘Hij koos er zelf voor om zijn materiaal onder te brengen in het Stadsarchief van Amsterdam vanwege de binding met de stad. Hij vond het een eer om tussen Jacob Olie en Breitner opgenomen te worden. Amsterdamser dan Cor krijg je ze niet.’

Het archief omvat ruim zeventigduizend zwart-witnegatieven en kleurendia’s. ‘Zeker tijdens spannende protestacties kon Cor er flink op los klikken’, zegt Van Veen. ‘Gebeurtenissen beslaan vaak meerdere filmrollen. Daarnaast heeft het Stadsarchief een groot aantal afdrukken die Cor maakte in bruikleen.’

Conservator Anneke van Veen stelde vanuit het archief de tentoonstelling Cor Jaring Fotograaf: Magisch Centrum Amsterdam 1965-1975 samen. Centraal staan opnamen van de acties van Provo, Amsterdam tijdens de Summer of Love in 1967 en het Deskundologisch Laboratorium in de jaren zeventig, een creatieve voorloper van de milieubeweging. Naast de iconische zwart-witbeelden zijn het vooral de kleurenopnamen die verrassen. Lieve, vriendelijke jongeren kijken de camera in. Kleurig opgedoft. Het zachte gezicht van de jaren zestig.

Het archiefonderzoek dat Van Veen samen met assistent Laura van Roemburg uitvoerde bevestigt het beeld van Jaring als betrokken fotograaf, hij was een van Nederlands eerste participerende fotografen. ‘Bij de happenings en protesten van Provo was hij eigenlijk een deelnemer’, zegt Van Veen. ‘Hij stond er middenin, kwam heel dichtbij en wist daardoor prachtige, portretachtige foto’s te maken.’

Tegelijkertijd was hij natuurlijk ook gewoon een professioneel fotograaf, benadrukt Van Veen: ‘Er moest ook brood op de plank komen. Het is een saillant detail dat hij na de acties vaak fotorolletjes meenam naar de donkere kamer van De Telegraaf om ze te ontwikkelen. In kringen van Provo stond De Telegraaf voor het establishment, de vijand. Maar een fotograaf wil vooral zijn foto’s geplaatst krijgen.’

Hij liet provo’s voor de camera rookbommen in elkaar zetten. Dat zorgde wereldwijd voor publiciteit: ‘Bombes au pays calme’

Tijdens het turen naar de tienduizenden negatieven, contactafdrukken en foto’s werd Van Veen ook regelmatig verrast. ‘Zo stuitte ik op vrij grijze negatieven die Cor wist om te toveren tot sterke, contrastrijke afdrukken’, vertelt ze. ‘Hij bleek als autodidact een meester van de donkere kamer te zijn. Doordrukken, tegenhouden; hij beheerste het handwerk volledig. We moesten vaak originele afdrukken erbij pakken om met de digitale bestanden hetzelfde effect te krijgen. Cor zei altijd dat een foto twee keer gemaakt werd: eenmaal in de camera en eenmaal in de donkere kamer.’

En dan is er de ontdekking dat Jaring in zijn archief ook werk van andere Provo-fotografen bewaarde. Van Veen kwam daar achter toen ze op een aantal negatieven Jaring zelf zag staan. ‘Het viel me ook op dat ik sommige gebeurtenissen, zoals arrestaties, op hetzelfde moment vanuit twee verschillende standpunten zag. Er was uiteindelijk maar één conclusie mogelijk: we zien nog een tweede fotograaf aan het werk. Het bleek de Amsterdamse persfotograaf Hans Wöhlken te zijn. Van 1965 tot 1967 trok hij veel met Jaring op. Ze gingen samen de straat op om de happenings in Amsterdam vast te leggen. De provo’s belden Jaring of Wöhlken als er een protest zou gaan plaatsvinden. Soms stonden ze zij aan zij te fotograferen, andere keren splitsten ze juist op om zo veel mogelijk beelden te maken. Het verschil tussen een Jaring en een Wöhlken is soms dat de een twintig centimeter meer naar rechts stond.’

Volgens Van Veen is het daarom begrijpelijk dat het tweetal zich zelf ook vergiste in de maker. ‘Auteursrecht en intellectueel eigendom speelden toen een veel minder grote rol dan nu’, benadrukt ze. ‘De Telegraaf drukte de foto’s bijvoorbeeld af zonder de naam van de fotograaf te vermelden. De twee wilden met fotografie hun geld verdienen en Jaring wilde ook de acties van Provo in de publiciteit brengen. Daar ging het om. Fotografie was toen nog geen kunstvorm.’

De laatste foto van Wöhlken in het archief dateert van september 1967. In dat jaar verkocht hij zijn donkere-kamerapparatuur om met zijn vrouw en pasgeboren zoon een rustiger leven te leiden. Hij werkte onder meer als cv-monteur. ‘Het leven als Provo-fotograaf betekende dat je vaak ’s nachts op pad was. Je liep bovendien het risico om door de politie in elkaar geslagen of gearresteerd te worden. Daar moet je tegen kunnen en Jaring kon dat kennelijk beter dan Wöhlken.’

Haar ontdekking doet volgens Van Veen niets af aan de betekenis van Jaring. Anders dan Wöhlken was hij veel directer betrokken bij Provo en bevriend met kunstenaars en bohemiens als Robert Jasper Grootveld en Simon Vinkenoog. Jaring fotografeerde ze niet alleen op straat, maar hij kwam ook achter de voordeur en zorgde voor de zogenaamde publicity van Provo, pr avant la lettre. Hij maakte portretfoto’s van kopstukken als Roel van Duijn, Rob Stolk en Robert Jasper Grootveld. Hij liet provo’s voor de camera rookbommen in elkaar zetten. Dat zorgde wereldwijd voor publiciteit. ‘Bombes au pays calme’, kopte Paris Match bij deze foto’s.

‘Het is in mijn ogen een verrijking van het archief van Cor Jaring. We krijgen meer inzicht in de werkwijze van Jaring en fotografen in die tijd. Het is uiteindelijk ook de verdienste van Jaring dat deze foto’s bewaard zijn gebleven. Wöhlken bracht ze destijds naar Jaring omdat deze een boek wilde maken. Daar is het nooit van gekomen, maar Cor heeft de foto’s altijd bewaard en gekoesterd.’ Anneke van Veen vervolgt: ‘Als Cor zelf niet zo’n goede fotograaf was geweest, had hij het belang er niet van ingezien. Zijn archief is in mijn ogen een monument voor een bijzondere periode uit de Amsterdamse geschiedenis, toen Provo de wereld een beetje op z’n kop zette en fotografen als Jaring en Wöhlken daar verslag van deden.’

De artistieke en historische waarde van Jaring is groot. Met zijn betrokken dicht-op-de-huid-stijl heeft hij hele generaties reportagefotografen beïnvloed. Zijn beelden zijn vaak heftig en intens, maar ontroeren ook. Het archief is een rijke bron over deze periode. Van Veen: ‘Hij heeft ook mooie series gemaakt over de stille marsen tegen de oorlog in Vietnam. Daarin liep echt een doorsnee van de bevolking mee, zowel provo’s in spijkerjasjes met buttons als dames in kokerrokken.’

Jarings hoogtepunt lag tussen 1965 en 1975, vindt Van Veen: ‘Daarna werd het protest veel harder. Hij heeft ook geen foto’s gemaakt van de Nieuwmarktrellen in 1975. Bij de ontruiming van het beroemde kraakpand De Grote Wetering in 1980 schoot hij nog wel sterke beelden, maar de kraakbeweging was niet zijn wereld. Hij voelde niet meer de betrokkenheid die voor zijn werk essentieel was.’


Beeld: (1) Bart Huges die zelf de trepanatie uitvoert met een tandartsboor, 1965 (Cor Jaring / Stadsarchief Amsterdam); (2) Een fotograaf heeft een bloedneusopgelopen tijdens rellen op de Dam. De derde van links is Hans Wöhlken, uiterst rechts staat Cor Jaring, 1967 (onbekende fotograaf / Stadsarchief Amsterdam).