De werken van Jannis Kounellis zijn de neerslag van allerlei dat in zijn hoofd rondgaat. Dat begint natuurlijk met herinneringen. Maar dromerig zijn ze niet. In een galerie in Brussel hangen nu, in een zaal zo ruim als een plein, 24 werken op vier wanden rondom, strak in rij in een gestaag ritme, allemaal even groot. De ijzeren panelen bestaan uit twee aan elkaar gemonteerde delen: 90 x 200 centimeter per deel, samen dus 180 x 200. De kunstenaar die graag, als een kerk aan liturgie, vasthoudt aan vaste vormen, noemt deze maat ‘twee bedden’. Het is een maat die van begin af aan (eind jaren zestig) al in zijn werk voorkomt – in ruimtelijke installaties zelfs, met echte veldbedden. Maar dat terzijde. Die maat van het smalle eenpersoonsbed betekent voor Kounellis de maat van de menselijke gestalte. In zijn werk en werk-denken is de menselijke maat, misura umana, essentieel. Daar ligt een verbinding met het humanisme van de Renaissance. Er is een beroemde tekening van Leonardo da Vinci, omstreeks 1490, waarin we een naakte jongeman zien met benen en armen gespreid. Die frontale gestalte past precies in een cirkel; in een iets andere houding ook in een vierkant. De bedachtzame constructie van die gestalte in die harmonieuze geometrische figuren is tegelijk de projectie van een wereldbeeld met in het midden de mens. Uiteraard valt het middelpunt van de cirkel precies samen met de navel van de jongeman. In deze context herinnert de dubbelmaat (smalle bedden tegen elkaar) aan twee mensen naast elkaar – Adam en Eva natuurlijk waarvan de meest statige en dus maatgevende versie de fijnzinnige gravure die van Albrecht Dürer is (1504).

Het is ook de put op het plein waaromheen mensen samenkomen om te praten

Ook zulke beelden hangen in Kounellis’ hoofd. Ik ken hem als een Europese kunstenaar met een sterk historisch bewustzijn die tegelijkertijd weet dat hij niet in de romantiek van klassieke schoonheid mag vervallen. Leonardo en Dürer (en andere dramatische kunstenaars als Caravaggio) zijn er niet om na te volgen, ze geven wel het niveau aan waarop de kunst zich bevindt. De vormgeving en ordening nu zijn strikt modern, ook de materialen. De panelen zijn van gewalst staal (blauwgrijs), andere elementen zijn stalen T-balken. Dat zijn de industriële materialen waarmee in de negentiende eeuw de nieuwe wereld is gebouwd. Verder ligt midden in de zaal in Brussel een plomp rond werk van twaalf tegen elkaar geschoven jutezakken met kolen. Het midden daar is verder volgestort met glimmende zwarte kolen – ook een glorieus materiaal van de industriële revolutie die het begin inluidde van onze moderne wereld.

Recht daartegenover hangt, op elk van de vier wanden, een paneel met bovenin een metalen schap met eveneens kolen erop. Die panelen zijn, voor de goede orde, dus de eindpunten van een denkbaar kruis waarvan het ronde werk van kolen en jutezakken het midden is. Vanuit dat kruispunt heeft Kounellis zijn ensemble van werken in de ruimte gedacht. Artistiek is die plompe opeenhoping van kolen ook en eigenlijk het Europese equivalent bijvoorbeeld van een rechthoekig, minimal stuk van Donald Judd of Carl Andre. Verder is in het fabuleren van de kunstenaar dat ding nog veel meer. Het is ook de put op het plein waaromheen mensen samenkomen om te praten. Omdat die kolen ook energie en warmte betekenen is die put ook de haard, misschien de omphalos, de ronde steen in Delphi waarvan werd gedacht dat die de navel was van de wereld.

Langs de wanden voltrekt zich een opeenvolging van metalen panelen waarop zich rechthoekig figuratieve dingen afspelen: horizontaal en verticaal. Over enkele is ook strak linnen gespannen dat (met handen en vingers) besmeerd is met stevige kleuren. Je kunt de figuren op de panelen lezen als bewegingen in een ballet of anders kun je de regelmatige rij van panelen zien als een notenbalk met daarop aangegeven akkoorden. Je moet wat verzinnen om een samenhang te vinden.

Kounellis is nu een oudere kunstenaar (78). Het verleden van het werk begint in nieuwe formuleringen een rol te spelen. Een van zijn meest dwarse, gewaagde werken was in een galerie in Rome (1969) een groep van twaalf levende paarden rondom langs de muren als in de stal: een ruimte dus met onophoudelijke, onvoorspelbare onrust. Het perfecte kunstwerk. Die onvergetelijke ruimte zit altijd in zijn hoofd, ook hier in Brussel. ‘Die kleuren hier’, zei hij, ‘zijn die van de papegaai.’ Dat was een verwijzing (herinnering) naar een ander werk (1967) waarin ondoorgrondelijk een levende ara optrad. Allemaal raadselachtig maar indrukwekkend als een iconostase. De ordening daarvan, niet perspectivisch, is ook belangrijk. In de catalogus van zijn Eindhovense expositie uit 1981 stond dit: ‘Ondanks tegenstellingen in stijl en zonder dat ik hoe dan ook kritische verwarring wil stichten, draag ik deze tentoonstelling graag op aan de legendarische Russische schilder Andrej Rublov, en aan zijn prachtige land.’ Dat betekent dat hij denkt, zoals grote kunstenaars doen, dat de dingen altijd anders kunnen en dat niets hoeft te zijn zoals het altijd was of zoals, in de geglobaliseerde kunst, de meerderheid denkt dat het moet zijn.


PS: De tentoonstelling van Kounellis is nog tot 17 april te zien in Almine Rech Gallery, Abdijstraat 20, Brussel.

Beeld: (1) Jannis Kounellis, Senzis titolo, 2014. Detail uit installatie in Brussel. (2) Detail uit dezelfde installatie (Manolis Baboussis).