Op het ministerie van Buitenlandse Zaken woedt een veenbrand die nu is opgelaaid. Vorige maand kwam een al langer sluimerend meningsverschil tussen minister voor Ontwikkelingssamenwerking (OS) Agnes van Ardenne en de redactie van Internationale Samenwerking (IS) — een tijdschrift van het departement — naar buiten. Van Ardenne blokkeerde eigenhandig de publicatie van een interview met chef Mark Molloch Brown van het United Nations Development Programme (UNDP) wegens enkele passages die volgens haar «denigrerend van toon» waren. Ze voegde eraan toe dat het tijd werd dat het blad «evenwichtiger wordt». Freelance-journalist Roeland Muskens mocht niet meer schrijven voor IS. Hoofdredacteur Tim Kos werd op non-actief gesteld.

Dit incident leidde tot kamervragen. Uit journalistiek oogpunt was het onacceptabel dat Van Ardenne ingreep in de redactionele inhoud van een blad dat, met een oplage van 124.000 (onbetaalde) abonnees, bekendstaat als tamelijk kritisch en min of meer onafhankelijk. Het was ook een breuk in de relatie tussen de minister en de redactie, zoals die er in de afgelopen twintig jaar altijd is geweest. Ze censureerde niet zozeer vanwege de toon, maar omdat ze eerder een aanvaring had gehad met Molloch Brown over haar besluit de Nederlandse steun (een vijfde van het totale budget) aan de VN-vrouwenorganisatie Unifem te stoppen. In het interview uitte Brown lichte kritiek op het beleid van de nieuwe Nederlandse minister.

Dat is wat haar dwars zit, aldus Roeland Muskens: «Ze dacht: ik doe het goed, maar ik krijg weinig waardering en aandacht in de media, en dan wil ik uitgerekend in mijn eigen blad geen negatieve geluiden horen. Dat frustreerde haar enorm. Ze had eerder IS laten scannen op haar naam en zag dat er al met al een te ongunstig beeld werd geschetst. Het interview deed bij haar de deur dicht.»

Van Ardenne wil IS nu in een nieuw jasje steken: het moet inhoudelijk een ondersteuning zijn van haar beleid, duidelijk maken wat Nederland doet met ontwikkelingsgeld en aandacht schenken aan andere terreinen van buitenlands beleid. Dit zou passen in de politieke wens om ontwikkelingssamenwerking meer te zien als een geïntegreerd onderdeel van het totale regeringsbeleid waarbij nauw wordt samengewerkt met Defensie en Economische Zaken.

Dit incident staat echter niet op zichzelf. Het illustreert de verhoudingen. Het rommelt bij Ontwikkelingssamenwerking tussen de minister en de ambtenaren. Het beeld dat uit gesprekken met een aantal betrokken medewerkers oprijst, is dat van een minister die heel gedreven aan de slag is gegaan — eerst als staatssecretaris onder Balkenende I en nu als minister — maar wel een zeer robuuste stijl aan de dag legt. Ze drukt soms haar opvattingen over beleid, tegen adviezen in, door onder het motto «ik betaal dus ik bepaal». Tegengeluiden vat ze op als een aanval. Als het niet gaat zoals zij wenst, toont ze zich narrig.

De betrokken ambtenaren en externe medewerkers willen geen van allen on the record praten. Zoals een van de beleidsmedewerkers (die graag zijn pensioen wenst te halen) verklaart: «Van alle ministeries is Buitenlandse Zaken het meest hiërarchisch. Er heerst hier geen open en vrij klimaat, zowel intern als extern. Een eerlijk debat zou de productiviteit juist ten goede komen, maar dat is niet mogelijk. Het is altijd op eieren lopen.» Een ex-ambtenaar typeert het zo: «Bij Pronk was de koers helder en het debat open. Onder Herfkens was de koers duidelijk maar was er geen debat mogelijk. Onder Van Ardenne is er van beide geen sprake: haar politieke lijn is gefragmenteerd en er is geen discussie.»

Het ministerie zelf heeft geen behoefte aan nadere toelichting. Maar één ding is duidelijk. De CDA-minister wil drastisch afrekenen met het beleid en de werkcultuur van haar sociaal-democratische voorgangers. Van Ardenne ziet het bedrijfsleven als een belangrijke factor voor economische vooruitgang in arme landen. In een interview met het werkgeversblad Forum, in februari dit jaar, zegt ze daarover: «Ik ga als christen-democraat uit van de kracht van het middenveld, en niet van de allesbepalende overheid. Daar ben ik wars van. Het was hier bij OS niet gemeengoed om samen met het bedrijfsleven activiteiten op te zetten. Spreken over economische groei was sowieso not done.» Ook zegt ze dat ze alle betrokken partijen wil controleren op effectiviteit, inclusief haar eigen departement. Ze «wil een goed verhaal hebben als zij in het parlement haar beleid moet verantwoorden. In de wereld van OS zal niet iedereen staan te juichen bij dat vooruitzicht. Want een bedrijfsmatige aanpak is geen gemeengoed bij de ngo’s. Toch zullen ze eraan moeten geloven.»

Die houding zet bij ambtenaren en vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties kwaad bloed. Noem de naam Pronk of Herfkens, en minister Van Ardenne vliegt in de hoogste boom. Vorige week zei de CDA-minister in een interview met Nova dat ze allergisch is voor «pronkianen»: ambtenaren die uit de oude stal van Jan Pronk komen en in zijn geest aankijken tegen ontwikkelings samenwerking. Ook is het geen geheim dat Van Ardenne onder Paars II vanuit de oppositiebanken openlijke aanvaringen had met de toenmalige minister Eveline Herfkens.

Sommige ambtenaren bij Ontwikkelings samenwerking hebben een andere baan elders gevonden of wisselen van functie binnen het ministerie «omdat het tijd wordt voor iets anders».

Medewerkers die altijd al een positieve houding hadden ten aanzien van de rol van het bedrijfsleven en daar onder Pronk niet mee voor de dag durfden te komen, bloeien daarentegen nu juist op.

«Op zich is dat een vrij normaal proces», zegt een ambtenaar die een andere baan heeft gevonden: «Bij het wisselen van een minister, zeker als het om een partijpolitieke verandering gaat, verschuiven de posities op een ministerie. Maar in het geval van Van Ardenne is de cultuuromslag wel erg radicaal. Het grappige is dat ze heel goed begon. Ze stelde zich voor als ‹de luisterende minister›. Dat vond ik heel verstandig, omdat ze niet, zoals haar voorgangers, een echte dossiervreter is. Alleen zie je dat er langzaam wantrouwen is ontstaan binnen het departement. De kwestie van IS is illustratief.»

Van Ardenne is gecharmeerd van een bilaterale benadering. Ook dat wordt logisch gevonden omdat ze dan meer grip heeft op de verhoudingen en beter haar eigen lijn kan vasthouden. Pronk en in mindere mate Herfkens waren voorstanders van een multilaterale aanpak. Dat is complexer en vergt veel meer onderhandelen over de laatste komma’s en punten in de overeenkomst. Deze internationaal verstrengelde relaties waren hun natuurlijke biotoop. Voor Van Ardenne is dat niet zo. In een interview met NRC Handelsblad zei ze ooit: «We zetten een streep onder het onbegrensde vertrouwen in de Wereldbank en de andere multilaterale organisaties.» Dat dit stuit op weerstand bij oude relaties is evident.

Die houding wordt overigens ook gewaar deerd. Van Ardenne probeert los te opereren van de «OS-maffia» waarin iedereen elkaar kent. Bovendien is ze er een voorstander van om effectiviteit te meten, wat vroeger nauwelijks gebeurde. Met dit verfrissende beleid zet ze wel aan tot debat, maar tegelijkertijd houdt ze niet van weerwoord. En dat wordt weer «erg jammer» gevonden.

Van professionals uit het veld krijgt ze kritiek op keuzes, snoeien en relaties verbreken. Zo is er de kwestie India. Lau Schulpen, hoogleraar ontwikkelingsstudies in Nijmegen en kenner van dit land, zegt desgevraagd: «Er gaan de nodige geruchten over wat daar is voorgevallen. India, dat sinds 1958 hoog op de Nederlandse agenda staat, gaf vorig jaar aan zelf donor te willen worden en hulp uit Nederland te willen afbouwen. Deze zelf bewuste houding is eigenlijk een prachtig geluid, maar werd beantwoord met een abrupt dichtdraaien van de geldkraan, per eind 2005. Dat is veel te snel. Gelet op de gevolgen die dergelijke beslissingen met zich meebrengen, kun je niet van de ene op de andere dag relaties stoppen. Het getuigt niet van inzicht in ontwikkelingsprocessen. Het betekent kapitaalvernietiging. Het maakt Nederland tot een onbetrouwbare partner. Het roept bij mij het beeld op van kortzichtigheid en gepikeerd zijn. Minister Herfkens wilde ook de meer dan honderd landen waar we hulp aan gaven, terug brengen naar twintig. Maar ze deed dat wel vanuit het inzicht dat zoiets jaren kost. Van Ardenne zit ook op die lijn, maar een coherente koers zie ik zo gauw niet.»

Dat Van Ardenne tegen schenen schopt, blijkt uit een vorig jaar verschenen «open brief» aan de minister, ondertekend door zo’n 150 vertegenwoordigers uit het werkveld. In een pagina’s lang betoog wordt forse kritiek geleverd. Gewaarschuwd wordt onder meer voor discontinuïteit, erosie van deskundigheid, verlies van geloofwaardigheid van Nederlandse hulp en het afbreken van positieve contacten. Het ondersneeuwen van oude speerpunten — zoals armoedebestrijding, vrouwen & ontwikkeling, en milieu — wordt zeer zorgelijk gevonden.

Na een gesprek met de minister kwamen de partijen weer enigszins tot elkaar. Dat blijkt uit een tweede open brief, waarin deels positief wordt gerefereerd aan dat gesprek. Maar in de conclusie blijven de briefschrijvers erbij dat «we een duidelijke visie missen op wat u met uw beleid de komende jaren bereiken wilt. We zien een duidelijk verband met het verdwijnen van de gedrevenheid en elan onder uw medewerkers en een ontbreken van empathie met de uitvoering van ontwikkelings samenwerking. We missen de uitstraling die het Nederlandse beleid in het verleden heeft gehad.»

De breuk met dertien jaar PvdA-bewind doet pijn. De kritiek uit «het wereldje», zo menen sommigen, wordt deels gevoed door eigen belangen die in het geding dreigen te komen. Dat is van alle tijden en alle ministers.

Of stijl en inhoud — te kenmerken als «ontpronking» — van Van Ardenne uiteindelijk goed zullen uitpakken, zal in de Tweede Kamer moeten blijken. Daar bestaat tot nu toe consensus over haar aanpak. Ze opereert politiek gezien immers in andere tijden dan haar voorgangers. Ontwikkelingssamenwerking wordt niet meer zo belangrijk gevonden. Kritiek is eerder de tendens. De tijden van bevlogen debatten over armoedebestrijding zijn voorbij.

Agnes van Ardenne past in dit klimaat. Ze legt het accent op stimuleren van economische zelfstandigheid. Maar als een land als India aangeeft daaraan toe te zijn, voelt ze zich gekrenkt. Die attitude kan haar opbreken.